Verantwoording
Rond 1960 verbrandde de langgevelboerderij van Driek van Leeuwen - verre familie - in de Luyksgestelse Dorpstraat, een fascinerend gezicht voor een tienjarige. Die brand sloeg de eerste bres in een homogeen en gaaf Brabants dorpsgezicht, een langgerekt lint van langgevelboerderijen en dorpshuizen dat nog zo gewoon was dat niemand er iets bijzonders in zag. Tijdens mijn jeugd zag ik dat gezicht langzaam verdwijnen. Hoogtepunt vormde de metershoge puinbergen bij de afbraak van de vele malen verbouwde middeleeuwse dorpskerk in 1959. Daarna zag ik hoe Eindhoven in zijn groeistuipen de toch al geringe last aan monumenten van zich afschudde, een gebeuren dat de relatie tussen monument en verdwijnen nogmaals in mijn geheugen grifte. Ervaringen die aansluiten bij de woorden, waarmee Kees Fens op 6 september 1993, na de verschijning van de feestbundel voor mijn promotor Kees Peeters, het werk van de kunsthistoricus typeerde: ‘men bestudeert wat verdwenen is of dreigt te verdwijnen: de lege plek en de randsituatie zijn het domein van de studie. Zolang het nog kan’.
Aanleiding tot deze studie naar het restaurerend scheppen, maken en breken van P.J.H. Cuypers is de verdwijning van een hoogtepunt in zijn werk: de in ‘pleasing gloom’ ondergegane uitmonstering van de Maastrichtse Servaaskerk. Deze kerk behoorde met een Brabantse boerenherd tot de plekken, waar ik aan den lijve heb ervaren hoe indringend de werking van authenticiteit in kleur, atmosfeer en geur kan zijn. Ruimten en ervaringen die je wilt vasthouden, terwijl je tegelijkertijd voelt dat het voorbijgaan onlosmakelijk deel uitmaakt van de historische ervaring.
Het verloren gaan van de in haar kleuren en contrasten imposante uitmonstering van de Servaaskerk deed onweerstaanbaar de vraag opkomen, wat architecten ertoe brengt met grote energie het werk van hun overleden voorgangers te corrigeren en in het ergste geval te laten verdwijnen. Waarom maakte Cuypers geen woorden vuil aan het wegbreken van de indrukwekkende torenbekroningen van zijn voorganger Etienne Fayen, waarom verwijderde Van Hoogevest op zijn beurt zonder enige scrupules het gezicht dat Cuypers aan de kerk gaf? Een interessante vraag, temeer omdat al in de negentiende eeuw de schrijvers van haast aangrijpende beschouwingen over de waarde van monumenten, tegelijkertijd die gebouwen door rigoureuze ingrepen aanpasten aan de eisen van hun tijd. Men denke aan de kloof tussen theorie en praktijk bij architecten als G. Gilbert Scott, Cuypers en vele anderen. Ook thans nog gaat de wens tot behoud van het historisch gegroeide, het Charter van Venetië ten spijt, onweerstaanbaar gepaard met de behoefte tot corrigeren. Dit actuele spanningsveld tussen restauratietheorie en -praktijk domineert mijn onderzoek naar Cuypers' beweegredenen. Veel wat ons momenteel bezighoudt speelde ook toen al, hetgeen culmineert in de paradoxale constatering dat wie het thans oneens is met Van Hoogevest, in 1887 ook Cuypers had moeten bestrijden.
Verscheidene hoofdstukken uit deze dissertatie zullen de lezer bekend voorkomen. De hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 11 zijn deels eerder verschenen in de kolommen van het Bulletin KNOB, De Sluitsteen, de publicatieband van de Stichting Oude Gelderse Kerken, de bundel J.A. Alberdingk Thijm. Erflater van de negentiende eeuw en de feestbundel Bouwkunst voor Kees Peeters. Sindsdien zijn deze teksten echter aangevuld en in een groter geheel geplaatst, waardoor het herlezen nieuwe gezichtspunten en inzichten biedt. Voor de bibliografische gegevens verwijs ik naar het overzicht van literatuur en bronnen.
Al voordat ik in 1987 mijn onderzoek begon, was ik ervan overtuigd dat veel erkende hoogtepunten van oudere bouwkunst in de afgelopen eeuwen ingrijpend waren getransformeerd. Dit bleek echter ook op te gaan voor de restauraties van Cuypers. De meeste van diens projecten zijn in de afgelopen decennia gecorrigeerd en herzien, zodat de bouwwerken alleen geen betrouwbare bron meer zijn. Raadpleging van foto's, opmetingen en archiefstukken is onontbeerlijk gebleken voor een juist inzicht in de Cuyperiaanse ingrepen. Helaas konden hierbij de eind 1993 in het Cuypers-Archief opgedoken brieven en stukken niet meer betrokken worden. Mijn