Christelijcke plicht-rymen om te singen of te leesen
(1648)–Cornelis de Leeuw– AuteursrechtvrijZangh: O! Schoone Cariclea.
EEn op-gheblasen mensch
Soeckt 's weerelts hoogheyt, eer, uyt al sijn kracht:
| |
[pagina 132]
| |
Maar voor sijns herten wensch,
Wert schand, oneer, en spodt hem 't huys ghebracht.
Want waar hoovaardigheydt heeft plaats,
Brouwt sy den mensch veel ramps en smaets.
2 Hy soeckt te stijghen op
Tot aan den top van alle heerlijckheyt;
Doch krijght seer haast den schop,
Jae eer hy 't denckt, hy gantsch te gronde leyt.
Hoovaardigheyt gaat voor den val:
Een stouten moet God kleynen sal.
3 Hy tracht te dringhen in
Des menschen gunst, door pracht en hoovaardy:
Maar vint gheen wedermin,
Om dat hy meent, dat gheen is soo als hy.
De hoovaardy acht Godt voor quaat:
Sy is oock by den mensch ghehaat.
4 Als hy door grootheyt meent,
Dat hy ontsien wert, en heel vreedsaam leeft:
| |
[pagina 133]
| |
Komt licht, waarom hy weent.
De gunst van 't volck sijn steunsel hem begeeft.
Die op het hooghsten is van 't rat,
Wert lichtelijck een spot der stat.
5 In sijn hoogh-achtbaarheyt
Hy droomt van vryheyt en van recht playsier
Het mist. Veel swaarigheyt
Treft d'opgheblasen menschen gints en hier.
De grootheyt is een slaverny,
Die ons niet maackt van sorghen vry.
6 Sy meenen door haar pracht
Te leven vrolijck en in soete vre'e.
Doch nijt brenght onverwacht
Veel wederwaardigheyt en herten wee.
De hooghe boomen lijden meer
Dan laaghe, stormen en onweer.
7 Soo mist een trots ghemoet
Sijn wit, waarom hy neerstigh heeft ghetracht;
Sijn eer raackt onder voet:
Hy wert van Godt en oock den mensch veracht.
Hy mist hier nae de saligheyt,
Van Godt belooft den nedrigheyt.
|
|