Christelijcke plicht-rymen om te singen of te leesen
(1648)–Cornelis de Leeuw– AuteursrechtvrijZangh: Op de wijse van den vijfden Psalm.
DIe magh met recht den naem niet draghen
Van Rijck, die edel is van bloedt
Die op zijn stam draagt hooghen moet,
En in sijn wapens heeft beha- ghen
Seer
| |
[pagina 104]
| |
oudt van daghen.
2 Hy is niet rijck, die duysent schapen
En duysent ossen leyt ter wey
Op't klaver-lant, of op der Hey;
Waar van hy grooten winst kan rapen
Door hulp van knapen.
3 Hy is niet rijck, die veel juweelen
En schat op schatten packt by een
En die begraaft, op datse gheen
Doortrapten Dieff hem sou ontsteelen,
En met hem deelen.
4 Indien dat hem tot alle tijden
Verhonghert nae meer overvloet
De droeve sorgh niet slapen doet;
Indien hem hoop en vrees bestrijden
Aan allen zijden.
5 Soo hem de vlam in duyst're nachten
En roovers, moorders, wint en weer
En Zee ontstellen wonder seer;
En hy door sorgh van sijn ghedachten
Gheen slaap kan wachten.
6 Soo hem sijn ziele doet vertsaghen
Door 't wroeghen van sijn sonden swaar
Voor 't naderen van Gods vuyrschaar;
Indien hy vreest te sullen draghen
God straff en plaghen.
7 Maar die is rijck, en sal t'staagh wesen
By God en menschen in der daat
Die op Gods gulde wetten staat
En God, (die waardigh is ghepresen)
Altijt wil vreesen.
8 Die alle quaat van herten mijdet
Die noch 't om liefde noch om haat
| |
[pagina 105]
| |
Des Weerelts, later wat hem staat
Te doen; die niet van 't pat afglijdet,
Schoon dat hy lijdet.
9 Wiens herten-spraack hem vryt van sonden
Die God met reyner hert roept aen
En van hem vastlijck hoopt t'ontfaen
Gods heyl seer groot jae niet om gronden,
Om Christi wonden.
10 Soo een is rijck, hem doet niet schricken
Den Duyvel; doot noch oock de Hel;
De Roovers doen hem gheen ghequel
Of sy schoon trachten in haar stricken
Hem in te wicken.
11 Hy verghenoeght is en te vreden
En vrolijck, of maar op sijn dis
Niet meer dan sob're nootdruft is
't Wert danckbaarlijck van hem gheleden
En met ghebeden.
12 Hy vreest sich niet te verghelijcken
By Cresus d'aller-rijckste Heer
Die anckstigh pooghde nae wat meer
Hy weet dat die nae meer niet kijcken
Sijn ware rijcken.
13 Ghenoeghsaamheyt met 't vroome leven
Dat is voorwaer een groot ghewin
t'Brenght rust en lust den menschen in
Wie daar nae staan, God sal t'die gheven
't Sy waar sy sweven.
|
|