Alle de brieven. Deel 15: 1704-1707
(1999)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdBrief No. 258
| |||
Gepubliceerd in:
| |||
Korte inhoud:Beschrijving van de sori, sporangia en sporen van de Brede eikvaren, Polypodium interjectum Shivas. Onderzoek naar het mechanisme van openen en sluiten van de sporenkapsels. | |||
Opmerkingen:Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2046, Early Letters L.3.80; 6 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 9 mei 1705 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 11, blz. 71). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de Opmerkingen bij Brief 249 van 22 juli 1704, in dit deel. | |||
Letter No. 258
| |||
Published in:
| |||
Summary:Description of the sori, sporangia and spores of the Intermediate Polypody, Polypodium interjectum Shivas. Investigation of the mechanism of opening and closing of the sporangia. | |||
Remarks:A contemporary English translation of the letter is to be found in manuscript in London, Royal Society, MS 2046, Early Letters L.3.80; six folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 9 May 1705 O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 11, p. 71). For the Old Style (O.S.) see the Remarks on Letter 249 of 22 July 1704, in this volume. | |||
Delft in Holland den 24e April 1705
Aan de Hoog Edele Heeren.
Mijn laasten Onderdanigsten aan UE: Hoog Edele Heeren is geweest, den 27e Maart, waar in ik kome te handelen van eenige Basten van Boomen, die ik wil hoopen dat wel te regt sal gekomen sijnGa naar voetnoot1. Hier nevens gaan mijne aanteekeninge, die ik gehouden hebbe in het waar nemen vande Boom VareGa naar voetnoot2, die dese volgende sijn. Ga naar margenoot+Wanneer ik eenige jaren geleden ter plaatze was daar de Vaaren groeijde soo beschoude ik de zaad huijsjens, die op de BladerenGa naar voetnoot3 in groote menigte op de Bladeren waren, en wanneer ik eenige stukjens van het geseijde Blad, voor het Vergroot-glas stelde, soo sag ik nevens andereGa naar voetnoot4 die bij mij waren, dat soo danige ronde bolletjens, als zaad huijsjens waren voor het gesigtGa naar voetnoot5 ende dat seer schielijkGa naar voetnoot6, de eene voor ende de andere na op barstenGa naar voetnoot7, dat door gaansGa naar voetnoot8 met groote verwondering beschouwt wierde, ende nu int midden vande winter ao 1705. quam mij ter hand twee bladeren van VarenGa naar voetnoot9, die op de stam van Oude Willige Boomen, die aan't vergaan waren, gewassen waren, en welk Blad men Boom Varen noemt. Ga naar margenoot+Dit Blad was beset met seer veel zaad, dog veel grooter waren de zaad huijsens, als het zaad van Vaaren, die op het landGa naar voetnoot10 wassen. Ik hebbe dan verscheijde bondelkens vande zaad huijskensGa naar voetnoot11 die ik wel gesien hebbe dat 13. vande selve in een rije bij den anderenGa naar voetnoot12 leggen. | |||
Delft in Holland, the 24th of April 1705
To the Very Noble Sirs,
My last most humble letter to Your Honours was that of the 27th of March, in which I am speaking of some barks of trees, which I hope has duly reached youGa naar voetnoot1. Herewith I am sending you my notes which I kept in observing the tree fern, which are as followsGa naar voetnoot2. Ga naar margenoot+When some years ago I was in the place where the fern grew, I contemplated the seed-capsules which were present in large numbers on the leaves, and when I put some pieces of the said leaf before the magnifying glass, I saw, together with others who were with me, that such round globules appeared to be seed-capsules before our eyes, and very suddenly, one after the other burst openGa naar voetnoot3, which was contemplated again and again with great astonishment. And now in the middle of the winter of the year 1705 I got in hand two leaves of ferns which had grown on the trunk of old willow-trees which were decaying, and which leaf is called tree fern. Ga naar margenoot+This leaf was covered with a large amount of seed, but the seed-capsules were much larger than the seed of ferns growing in the earth. Now I have several bundles of the seed-capsulesGa naar voetnoot4, of which I have sometimes seen 13 lying in a row together. | |||
Om dat ik noijt agting genomen hadde, hoe groot dese plant de Boom Vaaren genaemt, op de Boomen groeijden, soo hebbe ik mij int begin van februarij 1705. begeven, ter plaatze daar de Oude willige Boomen aan de water gragten waren wassende en welke Boomen, maar een mans lengte van stam sijn, ende de uijtschietende takken om de jaren vier à. vijfGa naar voetnoot13, af gehakt werden, en welke takken de Boeren meest gebruijken om heggen te maken, om daar mede hare landen ende wooningen te beschermen, door welk afhakken veel soo danige Boomen in wateren, en verrotten, ende in dit verrottende Hout de Boom Varen groeijen. Ga naar margenoot+Ik hebbe van drie à. vier soo danige Boomen de Vaaren geplukt, en aan alle die ik quam te handelenGa naar voetnoot14 gesien, dat deselve geen andere, ofte grooter plantGa naar voetnoot15 waren op wassende, als die ik een enkel BladGa naar voetnoota sal noemen. Dese Bladeren waren van verscheijde grootheden, soo dat den eenen wel tien maal grooter was, als de andere, en schoon ik bladeren hadde die niet meer als twee vinger breet lang waren, soo hadden deselve al zaadenGa naar voetnoot16. Uijt dese waar neminge nam ik in gedagten, dat de groote Bladeren, al eenige jaren hadden staan wassen, eer dat die selvige tot die groote waren gekomen, te meer, om dat de Roos gewijse deelenGa naar voetnoot17, op de kleijne Bladeren, op verre na soo groot niet en waren, en bij gevolg de zaad-huijsjens soo veel niet in getal, als op de groote Bladeren. OnderGa naar voetnoot18 mijne mede gebragte Vaaren, plantenGa naar voetnoot19 ikker 8. à. 10. die dikke korte Worteltjens hadden, en uijt welke worteltjens weder kleijne spranken quamen, en welke Vaaren planten meest door gaansGa naar voetnoot20 tweeGa naar voetnoot21 uijt een Wortelken voort quamen, en ik hadder een waar uijt vier planten voort quamenGa naar voetnoot22. Ik plante deselve in een Bloem-pot, met wasselijkeGa naar voetnoot23 Aerde, om mijne waarnemingen als het mij luste te vervolgen. | |||
Because I had never noticed the size to which this plant called the tree fern grew on the trees, early in February 1705 I went to the place where the old willow-trees grew along the canals, which trees have a trunk only the size of a man; the shooting branches are lopped off about every four or five years, which branches the farmers generally use to make hedges for protecting their lands and houses, as a result of which lopping-off many such trees in waters decay, and in this decaying wood the tree ferns grow. Ga naar margenoot+I picked the ferns from three or four such trees, and I saw on all those which I had in hand that they did not grow into another or larger plantGa naar voetnoot5 than I will call a single leaf. These leaves had different sizes, so that one was as much as ten times larger than the other, and even though I had leaves which had a length of no more than two fingers' breadth, they already had seedsGa naar voetnoot6. From these observations I considered that the large leaves had already been growing for some years before they had reached that size, the more so because the rosette-like partsGa naar voetnoot7 on the small leaves were not nearly so large, and consequently the seed-capsules were not so numerous, as on the large leaves. Of the ferns which I had brought with me I planted 8 to 10 which had thick, short roots, from which roots came small twigs again, of which fern plants usually two came from one root; and I had one from which four plants cameGa naar voetnoot8. I planted them in a flower-pot with earth favouring their growth, in order to continue my observations when I liked. | |||
Ik hebbe een vande grootste planten, voor het grootste gedeelte vande selve laten af teijkenen, om de menigvuldige zaad huijsjens die op deselve staan, aan te wijsen, als mede de onbedenkelijkeGa naar voetnoot24 menigte van kleijne zaadtjens, die in ijder huijsjensGa naar voetnoot25 sijn op geslootenGa naar voetnoot26. Ga naar margenoot+Fig: 1: ABCDEF. vertoont het grootste gedeelte van een Boom-Vaaren plant, die ik een Blad noem, omdat deselve geen stam, en alleen maar een steel hebben, en gelijkGa naar voetnoot27 dit gedeelte van het Blad, verdeelt is in seventien deelen, waar van ABG een deel is, soo was dit BladGa naar voetnoot28 in meerder deelen gedeelt. Ga naar margenoot+Nu hebbe ik in soo een geseijde gedeelte van het Blad, aan de zijde van het Blad, als met AB aan gewesen, veel maal getelt, dat in soo danige rije lagen 13. in ons bloote Oog roos gewijse deeltjens, en bij gevolg dan, in dat gedeelte met ABG aan gewesen 26. roos gewijse te samen leggende deelen, die ik zaad huijsjens sal noemen, en wanneer ik soo danigeGa naar voetnoota te samen leggende zaad huijsjens, met een scharp mesje van het Blad scheijde, vernamGa naar voetnoot29 ik dat alle de zaad huijsjens van een seer korteGa naar voetnoot30 steels gewijseGa naar voetnoot31 deeltjens voort quamen, en dat deselve in het Blad waren vast geweest, ende daar uijt groot waren geworden, maarGa naar voetnoot32 als een punct in ons Oog was, ende al daar het Blad een helder wesen haddeGa naar voetnoot33 sijnde die plaats, op, ofte nevens, een Canaal ofte AderGa naar voetnoot34 van het BladGa naar voetnoot35. Ga naar margenoot+Wanneer ik nu, soo een geseijde roos gewijse deel, van het Blad hadde af genomen, en soo veel de zaad huijsjens, waar uijt het was bestaande, van den anderenGa naar voetnoot36 hadde gescheijden, als het mij doenlijk was, soo telden ik dat het getal van zaadhuijsjens 149. was. Dog in mijne andere waar nemingen hebbe ik het getal soo groot niet gevonden, en op de eene tijd 120. en ook wel 130Ga naar voetnoot37. Meest alle de zaadhuijsjens waren open, sonder dat in veele eenige de minste zaatjens waren. | |||
I ordered the larger part of one of the largest plants to be drawn, in order to show the numerous seed-capsules on it, as also the inconceivably large number of small seeds enclosed in each of the capsulesGa naar voetnoot9. Ga naar margenoot+Fig. 1. ABCDEF shows the larger part of a tree fern plant, which I call a leaf, because they have no trunk and only a stalk, and just as this part of the leaf is divided into seventeen parts, of which ABG is a part, this whole leaf was divided into more parts. Ga naar margenoot+Now in such a part of the leaf, on the side of the leaf designated by AB, I often counted that 13 parts appearing to us as rosettes lay in such a row, and consequently, in the part designated by ABG, 26 of them, consisting of particles lying together in the form of rosettes, which I will call seed-capsules. And when I separated these seed-capsules lying together with a sharp knife from the leaf, I saw that all the seed-capsules came from very short stalk-like parts, and that they had been fixed in the leaf and received their growth from it, and that such a seed-capsule appeared to us as no more than a point and that in that place the leaf had a pale colour, that place being on or beside a canal or vein of the leafGa naar voetnoot10. Ga naar margenoot+Now when I had removed such a rosette-like particle from the leaf and had separated the seed-capsules of which it consisted from each other as well as I could, I counted the number of seed-capsules to be 149. But in my other observations I did not find the number as large, at one time 120, and sometimes also 130Ga naar voetnoot11. Most of the seed-capsules were open, without the least seeds being in many of them. | |||
Dese Opening quam mij int eerst vreemt voor, om dat men aan geen van alle de openinge eenige schuurGa naar voetnoot38, barst, ofte ontstukken breekinge konde gewaar werden, maar als ik met aandagt, dese openinge was beschouwende, beelde ik mij inGa naar voetnoot39, dat de zaad huijsjens soo geschapen waren, dat ten tijde als het zaad rijp was, en geen voetsel meer was genietende, haar zaad huijsjens mosten openenGa naar voetnoot40. Ga naar margenoot+Fig: 2. HIKLM. verbeelt een zaad-huijsje, dat meer als veele andere zaad huijsjens geopent was, en met dese opening, zijn zaad, beeld ik mij in, uijt geworpenGa naar voetnoot41 gelijk door gaansGa naar voetnoot42 de zaad-huijsjens die sig openen, doen, en waar aan men, aan de opening geen de minste bruek kan bekennen, waar van een gedeelte vande opening met LM. werd aan gewesen. Ga naar margenoot+Nu sien wij inde geseijde figuur, dat tussen H en O. agt distincte Vrong agtigeGa naar voetnoot43 deelen zijn, en van welke maaksels alle de zaad-huijsjens zijnGa naar voetnoot44. Laten wij ons nu in beelden, dat wanneer het zaad rijp is, en geen wasdom meer geniet, dat dan het zaad, en wel voornamentlijk het huijsje, dat ten meerendeel van een dun vlies is, inkrimpt, om datter in droog weer de vogt uijt verhuijstGa naar voetnoot45. De inkrimpinge nu, is grooter in de agt vrongsgewijse deelen, die tussen H en O werden aan gewesen, als in eenig ander deel van het zaad huijsje, om dat de Vrongs gewijse deelen, aldaar ongemeen dik zijn, in vergelijkinge van de andere deelen van het zaad huijsje, door welke meer als gemeeneGa naar voetnoot46 in krimpinge, het zaad-huijsje sig open doet, en sijn in leggende zaad uijt werptGa naar voetnoot47. Ik hebbe vande geseijde Boom-Vaaren-Bladeren aangetroffen, waar van veele zaad-huijsjens nog toe waren, en bij gevolg nog alle de zaaden in haar beslooten hadden. Ga naar margenoot+Van dese Zaad huijsjens hebbe ikker verscheijde geopent, ende de zaaden door het Vergroot-glasGa naar voetnoot48, alsoo mij onmogelijk was deselve met het bloote Oog, ofte gemene Bril te bekennen, en wel gesien, datter meer dan vijftig zaatjens in een zaadhuijsje op geslooten lagen, en welke zaadtjens door het Vergroot-glas, soo danig vertoondenGa naar voetnoot49, alsGa naar margenoot+ hier drie vande selve met fig: 3: PQR werden aan gewesen. | |||
This opening at first appeared strange to me, because on none of all the openings could one perceive any fissure, crack or breaking into pieces, but when I contemplated the openings attentively, I thought that the seed-capsules were so made that at the time when the seed was ripe and no longer received any food the seed-capsules were bound to burst open. Ga naar margenoot+Fig. 2. HIKLM represents a seed-capsule which had opened more than many other seed-capsules and by thus opening had, I thought, cast out its seed, as the seed-capsules which open always do, while on the opening one cannot perceive the least crack; and a part of the opening is designated by LM. Ga naar margenoot+Now we see in the said figure that between H and O there are eight distinct knot-like parts, and that all the seed-capsules have this structureGa naar voetnoot12. Now let us imagine that when the seed is ripe and does not grow any further, the seed, and especially the capsule, which consists largely of a thin membrane, shrinks, because in dry weather the moisture in it disappears. Now the shrinkage is greater in the eight knot-like parts designated between H and O than in any other part of the seed-capsule, because the knot-like parts are extremely thick there in comparison with the other parts of the seed-capsule, as a result of which extremely great shrinkage the seed-capsule opens and casts out the seed lying in itGa naar voetnoot13. I have found some of the said tree fern leaves on which many seed-capsules were still closed, so that they still contained all the seeds. Ga naar margenoot+I opened several of these seed-capsules and contemplated the seed through the magnifying glass because it was impossible for me to perceive them with the naked eye or common spectacles, and then I saw that more than fifty seeds were enclosed in a seed-capsule; through the magnifying glass these seeds looked such as three of them areGa naar margenoot+ designated here in Fig. 3 by P, Q, and R. | |||
Ik hadde ook eenige zaadtjens, voor een meerder vergrootende glas staan, die ik den Teijkenaar belasteGa naar voetnoot50, een soo danig zaatje, soo groot als hij het quam te sien, soudeGa naar margenoot+ af teijkenen, dat hier met fig: 4. tussen S en T. werd aan gewesen, en alsoo het selfde zaatje veel grooter in mijn oog voor quam, soo hebbe ik het selve soo groot, en ook eerGa naar margenoot+ kleijnder als ik het quam te sien, laten teijkenen, als hier met fig: 5. tussen V en W. werd aan gewesen. Ga naar margenoot+En schoon wij de Zaatjens soo kleijn quamen te sien als met fig: 3. werden aangewesen, soo konde men nogtans de gekartelde deeltjens waar mede de Zaatjens versiert waren, bekennenGa naar voetnoot51. Ga naar margenoot+Als wij onse gedagten verder laten gaan, als ons gesigt kan bereijken, en vast stellenGa naar voetnoot52,Ga naar margenoot+ dat inde steel van soo danigen zaad huijsje als met fig: 2. NH. werd aan gewesen, en aan welke steel wij niet verder met ons gesigt konnen in dringen, als dat wij de inwendige Canalen, ofte Vaaten gewaar werden, ende dat inde selvige soo een onbedenkelijkeGa naar voetnoot24 menigte van Canalen, moeten op geslooten leggen, sullen uijt deselve voort komen, niet alleen het maaksel van het zaad-huijsje, maar dat meer is, dat in soo een zaad-huijsje konnen op geslooten leggen, vijftig ofte meer zaatjens, ende dat ijder zaatje, nog veele bijsondereGa naar voetnoot53 Canalen, ofte vaaten sal moeten hebben, sal de schors vande zaatjens, de plant inde zaatjens, ende de binne stoffe vande zaatjens, daar in gemaakt, ofte gefourmeert werden, int kort de onbedenkelijke kleijnheijt vande zaaden waren noijt in mijn gedagten gekomen, veel min, de onbedenkelijke menigte van vaaten, waarGa naar margenoot+ mede soo een steel fig: 2. met NH. aan gewesen, moet begaaft wesenGa naar voetnoot54. Wijders hebbe ik een tweede zaadhuijsje, dat soo veel niet open was, laten af teijkenen, en gelijkGa naar voetnoot55 het zaad-huijsje fig: 2. met de vrongs gewijse zijde voor het gesigt stond, soo staatGa naar voetnoot56 de Vrongs gewijse deelen van dit zaatje op zij. Ga naar margenoot+Fig: 6. ABG. verbeelt de steel, ende met BCDEFG. verbeelt het Zaad-huijsje, ende met EF. werd aan gewesen de opening, die dit zaad huijsje heeft bekomen, om sijn zaad te loosen. | |||
I also had some seeds standing before a magnifying glass with greater magnifying power, and ordered the draughtsman to draw such a seed as large as he saw it. ThisGa naar margenoot+ seed is designated here in Fig. 4 between S and T, and as the same seed appeared much larger to me, I asked him to draw it as large and also rather smaller than I saw it, asGa naar margenoot+ designated here in Fig. 5 between V and W. Ga naar margenoot+And although we saw the seeds as small as designated in Fig. 3, still we could perceive the crenate particles with which the seeds were adornedGa naar voetnoot14. Ga naar margenoot+If we had not thought any further than our eyes can see and had not assumed thatGa naar margenoot+ in the stem of such a seed-capsule as designated in Fig. 2 by NH we cannot discern more than the internal canals or vessels, and that in it an inconceivable number of canals must be contained if not only the structure of the seed-capsule is to be produced from it, but - what is more - that in such a seed-capsule there must be contained fifty or more seeds, and that each seed must also have many different canals or vessels if the rind of the seeds, the plant in the seeds, and the internal substance of the seeds is to be made or formed, briefly, I should never have had an idea of the inconceivable smallness of the seeds, and even less of the inconceivable number of vessels which such a stemGa naar margenoot+ as designated in Fig. 2 by NH must containGa naar voetnoot15. Further I asked the draughtsman to draw a second seed-capsule which was not so wide open, and while the seed-capsule of Fig. 2 was turned with the knot-like side towards us, the knot-like part of this seed is shown on the side. Ga naar margenoot+Fig. 6. ABG represents the stalk and BCDEFG represents the seed-capsule, and EF designates the opening which this seed-capsule has got to discharge its seed. | |||
Ik hebbe ook een zaad huijsje laten af teijkenen, dat nog niet open was gegaan, enGa naar voetnoot57 bij gevolg alle de zaatjens nog in beslooten waren. Ga naar margenoot+Fig: 7. HIM. verbeelt de steel, ende met IKLM. werd het zaad-huijsje af gebeelt, waar in de Vrongs gewijse deelen, van het gesigtGa naar voetnoot58 af leggen, ende dusGa naar voetnoot59 voor het gesigt staat, daar de opening geschiet, en ons niet de minste teijken voor komtGa naar voetnoot60, waar de opening sal geschiedenGa naar voetnoot61. In het geseijde zaad-huijsje, sien wij het wonderlijk samen gestel van het Vlies, die het zaathuijsje uijt maakt, en hoe ordentelijk de ribagtige, ofte soomenGa naar voetnoot62, in het selvige geplaast sijn, en wanneer ik diergelijke wel gemaaktheijtGa naar voetnoot63, in een ander schepsel, seker Heer voor de Oogen stelde, vraagde die Heer aan mij, waar toe sulke nette ordreGa naar voetnoot64 dienstig was, terwijl het geen Oogen konde bekennenGa naar voetnoot65. Laten wij ons in beeldenGa naar voetnoot66, dat het Vliesje van het zaathuijsje, uijt een seer dun Vlies is bestaande, het welke door de wint, seer ligtGa naar voetnoot67 van andere planten, ofte vande nevens staande zaaden, seer ligt zoude konnen geschonden werden, soo de ribbeagtige, ofte zoomen, die in dikte verre boven het dunne Vlies uijt steeken, ende dusGa naar voetnoot68 een stijfte aan het Vlies geven, waar door het selvige, ende de binnen leggende zaaden ongekreukt blijvenGa naar voetnoot69. Ga naar margenoot+Wanneer ik seker Heer de zaad-huijsjens, en ook de zaadjens die ik uijt een zaad huijsje hadde gehaalt, door het Vergroot-glas liet sien, was dien Heer begeerig om te weten, wat in soo een zaadje mogt opgeslooten leggen, dat ik oordeeldeGa naar voetnoot70 voor mij onmogelijk te sijn, om soo een zaadje te openen, dog mijn gedagten daar over latende gaan, bedagt ik middelen, om de kleijne zaatjens, soo suijverGa naar voetnoot71 ontstukken te drukken, datter gans geen tussen komende deelenGa naar voetnoot72, mede konde vermengt werdenGa naar voetnoot73. | |||
I also asked the draughtsman to draw a seed-capsule which had no yet opened and in which consequently all the seeds were still contained. Ga naar margenoot+Fig. 7. HIM designates the stalk and by IKLM the seed-capsule is shown, in which the knot-like parts are turned away from us, and consequently with the side towards us where it opens, and we have not the least indication where the opening will take placeGa naar voetnoot16. In the said seed-capsule we see the wonderful structure of the membrane which forms the seed-capsule and the well-arranged way in which the ribs or edges are placed therein; and when I showed this fine structure in another creature to a certain gentleman, this gentleman asked me what was the purpose of this fine arrangement, while not a single eye could perceive it. We need only bear in mind that the little membrane of the seed-capsule consists of a very thin membrane, which might very easily be damaged by the wind, by other plants or neighbouring seeds, if there were no ribs or edges, which are much thicker than the thin membrane and thus give some rigidity to the membrane, as a result of which the latter and the seeds lying in it remain unwrinkled. Ga naar margenoot+When I showed a certain gentleman the seed-capsules, and also the seeds which I had removed from a seed-capsule, through the magnifying glass, that gentleman wanted to know what might be contained in such a seed, but I thought that I could not possibly open such a seed; but when I turned this over in my mind, I bethought me of means for pressing the small seeds to pieces so carefully that no parts from places in-between could be mixed therewith at allGa naar voetnoot17. | |||
Ga naar margenoot+In welk doen, ik tot mijn verwondering sag, de menigte Olij die uijt een zaatje voort quam, en gelijk ijder zaatje van een geelagtige Couluur was, soo was ook de Olij, daarGa naar voetnoot74 deselve een weijnig dik was, een weijnig na den geele hellendeGa naar voetnoot75, dog daar deselve seer weijnig lag, was die soo helder als eenige vogt kan wesen, de verdere deeltjens die in, ende ontrent de Olij lagen, waren van uijt nemende kleijnheijtGa naar voetnoot76. Wanneer ik nu een zaatje, alleen een barsje, ofte schuurtjeGa naar voetnoot38 hadde toe gebragt, ende de Olij en verdere deeltjens, waar mede het gevolt hadde geweest, daar uijt hadde gedrukt, soo en hadde het Vlies gans geen Couluur, ende doen sag men meerder figuuren, waar mede het Vlies was beset, die te vooren niet kenbaar waren, en gelijk alle zaaden, die wij met op merkingeGa naar voetnoot77 beschouwen, twee Vliesen hebben, soo kan het ook wel sijn, dat dese seer kleijne zaadjens, mede met twee Vliesen sijn versienGa naar voetnoot78. Ga naar margenoot+Als wij nu de kleijnheijt, van de geseijde zaaden aan sien, soo konnen wij wel ligt begrijpen, dat met een stijve wint, ten tijde dat de zaaden rijp zijn, deselve verre konnen gevoert werden, daarGa naar voetnoot79 dan deselve inde Aerde vallende, planten konnen voortbrengen ende dus op endeGa naar voetnoot80 ten deele vergaane Boomen, staan en wassenGa naar voetnoot81. Ik hebbe hier vooren geseijt, hoe de zaad huijsjens, op de Vaaren Bladeren staande, voor het gesigt, ofteGa naar voetnoot82 haar wasdom hebbende, open gingen, om soo doen83 haar zaad uijt te werpen. Om mijn selven daar ontrent verder te voldoenGa naar voetnoot84, soo hebbe ik een gedeelte van een Boom Vare Blad, in kookent heet water geleijt, en op welk Blad, de zaad-huijsjens uijt gesondert eenige seer weijnige open stonden, ende van der selver zaad ontlast waren, met die gedagten, dat het water door de hitte, aanstonts inde Vrongs gewijse deelen,Ga naar margenoot+ als in fig: 2. tussen H. en O. aan gewesen, soude in dringen, waar door deselve deelen, sig soo souden uijt setten, dat ze hare gedaante weder zouden bekomen, alsGa naar voetnoot85 de zaad-huijsjens hadden geweest, doen deselve als toe geslooten waren, en dit hebbe ik tot twee distincte reijsenGa naar voetnoot86 int werk gestelt, en door gaansGa naar voetnoot8 gesien, dat meest alle de zaad-huijsjens, soo danig toe geslooten waren, als of ze der selver zaaden nog in haar beslooten hadden, en wanneer ik de zaad-huijsjens van malkanderen hadde gespreijt, en soo laatendeGa naar voetnoot87 droogen, sag ik dat ze alle zoo wijd open stonden, als met fig: 2. is aan gewesenGa naar voetnoot88. | |||
Ga naar margenoot+In doing this, I saw to my astonishment the large amount of oil coming from a seed, and just as each seed had a yellowish colour, the oil too, where it was somewhat thick, was somewhat yellowish, but where there was very little of it, it was as clear as any moisture can be, and the other particles in and around the oil were extremely smallGa naar voetnoot18. Now when I had only made a fissure or crack in a seed and had squeezed out of it the oil and the other particles with which it had been filled, the membrane had no colour at all, and then one saw several figures with which the membrane was covered which previously had not been visible, and just as all seeds which we contemplate attentively have two membranes, it may be that these very small seeds are also provided with two membranesGa naar voetnoot19. Ga naar margenoot+If we now look at the smallness of the said seeds, we can easily understand that by a stiff breeze, at the time when the seeds are ripe, they can be carried away far, to a place where they fall into the earth and may produce plants and thus stand and grow on partly decayed trees. I have said before that the seed-capsules, when they stand before our eyes on the fern leaves and grow thereon, opened and thus cast out their seed. In order to gain more certainty about this, I put a part of a tree fern leaf in boiling hot water, on which leaf the seed-capsules, but for a very few, were open and had been relieved of their seed, thinking that owing to the heat the water would at once penetrateGa naar margenoot+ into the knot-like parts designated in Fig. 2 between H and O, as a result of which these parts would expand so much that they would regain their form such as the seed-capsules had been when they were as it were closed. And I brought this about twice and always saw that practically all the seed-capsules were closed in such a way as if they still contained their seeds. And when I had spread the seed-capsules apart and had left them thus to dry, I saw that they were all as wide open as shown in Fig. 2Ga naar voetnoot20. | |||
Hier heeft Hare Hoog Edele Heeren, mijne aan teekeninge, die ik inde Voorledene Na Winter, ontrent de Boom Vaaren hebbe gehouden. Soo ik na desen, ijets daar ontrent, dat aan merkens waardig is, kan vernemenGa naar voetnoot89, ik sal de vrijheijt nemen, het selvige UE. Hoog Edele Heeren laten toe komen, en sal onder des blijvenGa naar voetnoot90
Hare Hoog Edele Heeren Onderdanige Dienaar
| |||
These, Your Honours, are my notes made late last winter about the tree fern. If I should discover anything remarkable about this later on, I will take the liberty to inform Your Honours of it, and meanwhile I remainGa naar voetnoot21,
Very Noble Sirs, your obedient servant,
|
|