Liederen en balladen(1911)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Beeldjes van Tanagra. Zij ranken op die kleine beelden, Teer in het gelend avondlicht, Waar spelend elks gebarenweelde Der menschen liefst geheimnis dicht. Hier danst een jeugdig meisje voor, Zij neigt den romp, zij tilt de slippen, Dat 't innigst wat haar droom verkoor Licht in dien danspas heen zal glippen. Haar stille zuster weert de stralen, Waar schaduw van haar hoedrand viel, Zij doet haar peplos plooiloos dalen, En sluit haar oogen en haar ziel. [pagina 114] [p. 114] Een rijper vrouw, die 't kleed laat zinken, Ziet in 't geheven glas terzij, Half twijflend op daar op kán blinken Een tweede beeld zóo schoon als zij. Haar schijnt de jonge man te wenken; Zijn smeekend-uitgestrekte hand Boog ope' om 't dierbaarst weg te schenken: De bloesems van zijn toekomstland. Dien grijsaard kan geen halsblank vangen, Wiens kromgebogen gang noô schraagt De vrome kracht van 't laatst verlangen, Dat niets meer van het leven vraagt. Een zín wil in dien vorm ons boeien: Dat liever wie naar bloemen bukt Moest zoeken naar dit rijker bloeien, Dat reeds in stugge klei verrukt. Zij ranken op die kleine beelden, Teer in het gelend avondlicht, Waar spelend elks gebarenweelde Der ménschen liefst geheimnis dicht. Vorige Volgende