Liederen en balladen(1911)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Uw Handen. Uw koele handen aan mijn voorhoofd, alle Gedachten die nooit moe van waken branden Bij dag en nacht, zijn kalm in slaap gevallen. Vanwaar de toover toch dier trouwe handen? Ik weet dat wind, wen hij de aromen woelt Uit bloem en voor der vochte zomerlanden En zoo doorgeurd, 't ontbloote voorhoofd koelt, Met minder leniging die klamheid kust, Dan nu mijn gloed van Uw omvangen voelt. Ja zelfs als 't helder water bruisend gutst, Dat zorg en stof verstroomen in zijn stralen, Droomt ongestild gepeins toch naar Uw rust... [pagina 107] [p. 107] Uw palmen streelend langs mijn slapen dalen, Uw vingers strenglen zich en ongestoord Voel ik hun lief gebed een wensch herhalen, Die in mijn diepen vrede wordt verhoord. Vorige Volgende