Liederen en balladen(1911)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] De Zwemmers. Zij roepen en wringen de handen De poppekens klein aan het strand: ‘Bij alle de U bindende banden Keert weer naar den veiligen kant!’ De zwemmers zich wentlen en schaatren, Zij deelen met krachtigen slag De weemlende, woelige waatren, Wijnrood van den rijzenden dag. Hun hoofden zijn dronken en blozen, Die weten van keeren noch kust, Lichtdrijvend als bloeiende rozen Waarheen het den golvendans lust. [pagina 101] [p. 101] Verlangen rein als de luchten, En sterker dan 't zout van de zee, Verleent aan den storm van dit vluchten Den schijn eener goddelijke vrêe. Want ginds waar de morgen deed stroomen Gul-offrend haar melk en haar bloed, Daar schiep het geloof aan hun droomen Een land als de ziel van dien gloed. Dit land te bereiken, er te eten Den lotus, den trooster in 't dal, Die leed, lust en dood doet vergeten Voor droom in den schoot van 't heelal! Zij willen er rustend beluistren In 't lommer het toovergefluit, Dat jubelend de aarde doet duistren, De poorten van Eden ontsluit. Hun wachten paleizen tot woning, Waar elke verbeelding bij sterft, En kussen zóo zoet dat heur honing Nog wenschen naar kussen verderft... [pagina 102] [p. 102] Slanke armen zich buigen en strekken, Glans glijdt en wat schuim bruist er mee, O duivel noch god kan hen wekken Uit sluimer die wiegt met de zee. Zijn 't uren of dagen? - Zij naadren? Reeds dobbert ten teeken een vrucht, Met wonder-gevormde blaadren, Getint als een najaarsche lucht. Dan hooren zij hoog in het gouden, Breedruischende, vleugelgerucht, Een vogel, een nimmer-aanschouwde, Den geur van een woud in zijn vlucht. Heil boden! Zal hun dan gelukken Dat nooit door een mensch is volbracht, Aan sterflijken boezem te drukken Wat boven de sterren ons wacht? Mat aarzlen hun slagen - zij zinken De wieg voor hun vreugd wordt haar graf. Wee! gif uit den beker te drinken Die wijn voor het leven eerst gaf. [pagina 103] [p. 103] Stil - is het niet heerlijk te zinken Zoo vroom in den strijd en zoo bloot, Wijl brekend de blikken nog blinken Van zekerheid machtger dan dood? Wat moeit ons een einddoel - het streven, Het grensloos bewegen is al. Wij lache' in den roes van ons zweven Om wereld, om wijsheid en val. ................. Nog roepen en wringen de handen De poppekens klein aan het strand, Laat vrij Uwe seinvuren branden, Zij keeren niet weer naar Uw land! Vorige Volgende