Liederen en balladen(1911)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Kinderland. Diep zit ik in vroeger te wroeten Bij sterren en zonneschijn; Hoe zal ik mijzelf weer ontmoeten Als kindje en gelukkig zijn? Herinnering kan mij niet leiden, Geen peinzen dat schift of scheidt; De ziel dier versluierde tijden Is louter doorzichtigheid. Doch soms, bij een simpel gebeuren - In d'uchtend een haan die kraait, Of even een vleugje van geuren Dat over een bloemperk waait, - [pagina 94] [p. 94] Wordt plots mij de wereld als rozen, Ikzelf tot een droppel dauw, Die niets is dan spiegel voor 't blozen Van bloeikleur, zonlicht en blauw. Maar nauw' kent mijn denken de mare: ‘Ik ben in mijn kinderland’ Of wild wil hij grijpen en garen, En 't glipt door mijn vingers als zand. Dan ga ik weer zoekende wroeten In mijnen van ruimte en tijd; Ik vrees dat van 't eindlijk begroeten Dier reinheid de dóod mij scheidt. Vorige Volgende