| |
| |
| |
Voorreden aan den waarheids-lievenden lezer.
IK ben, Goedgunstige Lezer, al vroeg aan 't schrijven gekomen, en heb nu en dan de Waerelt al iets mede gedeelt ter gemeene stigtinge over veelerhande zaaken.
Nu blijkt het, dat ik nog ben bepaalt geweest, om in 't licht te geven een korte Verhandelinge van de Stantvastige Blijdschap, die ik in de Verklaaringe van eenige Texten mijn Gemeente heb voorgedragen, en naar ernstige aanmaaninge van eenige Vrienden, onder de Drukpars heb gebragt met de naam van den Hemel op Aarden.
En dit mogt wel het laatste wezen, 't geen ik in mijn Moedertaal aan de Liefhebberen van Waarheid en Deugt mede deelen zal.
Boven den Hemel kan niemand iets meer begeeren, en die 't zoo verre brengt, dat hy een Hemel op Aarden kan bezitten, behoeft zig zijn studie en arbeid niet te beklagen, en hy mag daar in wel vrylijk rusten: want hy geniet dan alles, dat een vol genoegen baart, en hem oneindig verheft boven 't geen zienlijk, en vergankelijk is.
Dezen Hemel op Aarden namentlijk begrijpt een zaalig en vergenoegt leven, daar in elk een zijn lust vind, en een eeuwige verzadinge, 't zy na 't verstand, 't zy na de verbeeldinge, die de Heilige Schrift doorgaans te hulpe komt.
Ik heb dit Schrift die naam gegeven; hoewel ze, dog niet in die kragt, aan meer dingen kan werden toege-ei- | |
| |
gent: want ik zou komen van de locht spreken, daar in, als een Hemel de Vogelen sweven; en beschrijven, hoe ze ons doet leven, en welke haaren aard op de vlakte des Aardrijks is; 't geen de naam kan dragen van een Hemel op Aarden; gelijkerwijs ook, indien ik toonde, dat, gelijk de and're Planeten tot den Hemel van onzen draaykloot behooren, dat ook alzoo den Hemel is om onze aarde of Planeet. Ik zoude insgelijks de twee laatste Hooftdeelen van de Openbaaringe van Johannes, gemeenelijk van den Hemel uitgelegt, konnen brengen tot den staat der Kerke op Aarden; als 't nieuwe Jerusalem in kragt van den Hemel op Aarden zal nederdalen, en noemen 't den Hemel op Aarden.
Dog deze Verhandelinge kan best dezen Tijtel voeren; om dat ze toont, dat alles, dat in de Heilige Schrift tot den Hemel der Zaligen betrokken werd, alhier aanvankelijk werd genoten van de Heilige der hooge Plaatzen, al in den Hemel gestelt in dit leven; daar in ze alle vergenoegen en stantvastige Blijdschap vinden, en al vry verre konnen vorderen in de Goddelijke gemeenschap, die den waaren Hemel uitmaakt: daar alle blijdschap en een duirzaam genoegen geschonken word.
Ik zeg een duirzaam en eeuwig genoegen, 't geen den waaren Hemel stelt, die anders de Menschen yeder na zijn lust, en inbeeldinge zig voordragen; gelijk de Kinderen zelve meenen, dat men haar den Hemel onttrekt, wanneer men haar 't spel, en 't kindergoed afhandig maakt; gelijk volwassene, by God en zijne Heiligen maar als kinderen te agten, haaren Hemel en genoegen in vergankelijke zaaken zoeken, die de Geest niet volmaaken, en Gods eeuwige liefde, in zijn Zoon geopenbaart, gantschelijk niet insluiten.
Dit groote en duirzaam werk dan behoorlijk in Schrift met volle overtuiginge den nakomelingen mede te deelen, vereist al ruim zoo veel kennis, als 'er noodig is; om een Schriftuirlijke Godgeleertheid af te malen; ja zelve, als om den zin der Prediker uit Gods Woord, en de Wijsbegeerte, als mede door de ervarentheyd uit te haalen; want hier omtrent is allerlei beproevinge, ondervindinge, en kennise van | |
| |
zaken, persoonen, en haare bedieningen en voorvallen van zamenkomsten van nooden, en zeeker begrip van de vermeestering der Menschelijke lijdingen, en van alles, daer men goed en quaad van kan ontfangen; en 't is mede dienstig dit alles te schikken na de verscheiden aard en 't begrip der Menschen, 't geen noodzakelijk lankduirige ervarentheid en opmerkinge vordert: gelijk yeder, die dit met opmerkinge en toepassinge leest, zal konnen onwaar worden.
En dit's de reden, waarom ik veele jaaren heb gewagt, eer ik eindelijk, en nog op sterk aanraden, daar toe gekomen ben; om te beproeven wat mijn kennis, en ervarentheid en kragten daar in met Gods hulpe vermogten,
Met wat een overtuiginge van waarheid dit nu alle geschied zy, onder veele bezigheden, en menschelijke swakheden; zal hy best oordeelen, die een verstandige Hemel op Aarden geniet, die buiten twijfel mijn goed en opregt oogmerk ten goeden duiden zal; en is 'er yemand onder de zelve, die dit werk duidelijker, en kragtiger kan uitvoeren; hy zal my waarelijk zijn tot groote Blijdschap, en my den Hemel op Aarden nog aangenamer maken, en aan 't gemeen een zonderlinge nut toebrengen.
Maar zoo 'er daar en tegen, yemand wierd gevonden; die door een geest van tegensprekinge gedreven, en door waan op geblazen, mijn opregt voornemen tegen gaan en lasteren wilde; hy zal maar zijn eigen zelven tot een quellinge zijn, en omdragen een Helle op Aarden, daar in hy levendig zal geworpen wezen.
Ik zal (mein ik) my aan niemants dwaasheyd steuren, nog laten my door onverstandige de gerustheid en Hemel op Aarden ontvremden; 't genoegen en d' overtuiginge zijn van God, en geen schepzel kan ze weg nemen; alzoo weinig als de Waarheid, die ons vry maakt.
'k Heb daarom te geruster, 't vermaak van dezen Hemel te beschrijven, aangenomen, en met een vrije Geest, zonder yemand byzonder ten toon te stellen, niemand in 't gemeen ontzien: maar alle gebreken in allerlei slag van persoonen aangewezen, die strijdig zijn tegen den Hemel op Aarden.
| |
| |
Wat de Geestelijke betreft: zy willen graag gespaart zijn, en men moet ze sparen; om haar ampts wille: maar (gelijk God zijn Schat in aarde en brooze vaten leit) als ze zich zommige gantsch uitspoorig toonen, en haare fauten den Hemel op Aarden verduisteren: moet den Hemel d' overhand nemen met de Waarheid, en men is genoodzaakt de dwalingen en misslagen aan te wijzen; om de vaste Blijdschap in God te heerlijker te vertoonen.
De minste, op welke 't toepasselijk is, zullen 't haar toepassen; zoo groot is de eigen liefde en waan van geregtigheid; en is 'er yemand zoo gelukkig, die hier zijn eigen dwaasheyd tot afkeer aanschout; hy zal my in 't harte zegenen, en verheugt zijn, dat hem een groote hinderpaal op den weg tot den Hemel op Aarden geweest is.
Ik Schrijve voor alle slag van Menschen, die ik den Hemel op Aarden opene; 't was dan noodig alles aan te raken, en geen Persoonen, Jaaren, Sexe, Staat en Ampten voor by te laten gaan, dat men niet in allen deze de waare Blijdschap op 't kragtigste zou smakelijk maken.
Elk een heeft, behalven 't wezentlijke, nog al iets, dat tot volmakinge van zijne byzond're natuire behoort: waar door men yeder 't zijne moet laten beminnen, zoo verre 't niet strijd tegen zijn bestendig genoegen.
Maar ik moet ook iets van de Ordre spreken, die ik my zelven bedagtzamelijk hebbe voorgestelt; om niets onaangeroert te laten, 't geen dezen Hemel kon volmaken.
't Was noodig voor eerst de betekenis van Hemel, en zijn tegengestelde aan te wijzen, dan van de waare Blijdschap te handelen volgens de reden en openbaaringe, daar na de vrugten der Blijdschap, en onheilen van de Naargeestigheid af te schilderen; voorts tot volle inneminge van alerlei gemoederen allerlei redenen voor de vaste Blijdschap aan den dag te brengen; en ze van alle twijfelinge te ontslaan met de wederlegginge van schijnredenen der geleerden, en suivre verklaaringe van zulke Schriftuirtexten, die voor de droefheid schijnen te pleiten: Welk alles zijnde volbragt, moesten 'er noodwendig volgen allerlei Middelen, om 't Rijk van vaste Blijdschap te vestigen, met een korte Zede-Kunst tot Vrede en | |
| |
Blijdschap noodig; die men moet aanprediken, zelve in de aller swaarste voorvallen; alles met uitsluitinge van Vreeze; die met Gods waare liefde niet en kan bestaan, waar mede dan dit gantsche Werk ten vollen kan worden beslooten.
Dit alles, zoo ik vertrouwe, is met overtuiginge van Waarheid en nut geschreven, en 't is onmogelijk, dat ook dezen arbeid niet vrugtbaar zou wezen in den Heere.
De ongeveinstheid en vrymoedigheid in 't Schrijven zijn eigen aan de Waarheid en Hemel op Aarden, die ook vol van liefde, zijn even mensch spaart met onderlinge strengelinge van Waarheid en Liefde.
Dus kan men zelve de gebreken in de Politie niet voor by gaan; schoon men de opperste Magt, boven alles op Aarden in waarde moet houden; gelijk ik ze van harten toe wensche een Hemel op Aarden, en daarom openhartig, schoon 't tegenspraake onderworpen is, aanwijze de regte middelen tot voortzettinge van waare Blijdschap. Daar is geen staat zonder gebreken, en die zullen 'er zijn, zoo lang 'er Menschen, en ('t geen wel moet worden aangemerkt) men kan alles niet verbeteren, inzonderheid als 't een gemeen gevoelen geworden is, en van veele persoonen afhangt. Daar zijn zaaken, daar de opperste Magten nooit in zullen voorzien, of konnen, die 't egter nuttig is te melden; om kan 't wezen, ten minsten wat te vieren, en in te schikken.
Van de Godsdienst voorts, en Kerkelijke zaaken, heb ik 't onnutte tragten af te zonderen, en de noodige dingen gebragt tot de Liefde, Genade, en Zeden; van de Dienaaren des Heiligdoms poog ik af te wenden de geveinstheid, onbescheidenheid, hardigheid, heerschzugt en onkunde van veele dingen, vry noodig; om te verstaan: en van alle heb ik gearrebeit te doen verhuizen zulke vooroordeelen; en manieren van leven, die regtdraats gaan tegen den Hemel op Aarden: alles, zoo ik opregtelijk betuige, met een goed overleg en Gemoet en doelwit: om my zelven en and're na de Volmaaktheid te wenden, en wel die grootste; om in alle van God toegezondene rampen in zijne liefde vergenoegt te leven.
Ontfangt dan Waarde Lezer, op zulk een wyze, onzen Hemel op Aarden, en werd ze na 't lezen en overdenken, meer | |
| |
en meer deelagtig: zy zal u zoodanig vermaken, dat ge u, door 't zaakelijke gevoet, niet en zult stooren aan kleenigheden van fauten; in 't drukken mogelijk ingesloopen, of door menschelijkheid ontvallen. Als 't oogmerk is voldaan, en ordre, en betogingen konnen bestaan met de Taal en tamelijke netheid van Schrijven, zoo strijd het tegen den Hemel op Aarden al te grooten viesheid te betoonen, en zig met vliegen te vangen op te houden, daar men aan een goede maaltijd genoodigt word.
Gebruik dan dit voedzel, en spijze des Hemels; werd' er door versterkt; om blijdelijk in de beginzelen van 't eeuwig vreugdig Leven voort te gaan, en na de volmaaktheid te jagen.
Vaar wel.
Uwe dienstwillige in Christus.
Geschreven in Swolle den 30. Junius 1703.
FREDERICUS van LEENHOF.
|
|