Wie gaat er met ons mee?(ca. 1890-1900)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Het gelukkige landmeisje. Mijn vader is een molenaar, En ik dien op het land, Mijn meesteres is een boerin En kranig bij de hand. Zij leerde eerst het melken mij, Zoo buiten als op stal - Het karnen kan ik opperbest, En doe ik 't liefst van all'. Des Zomers moet ik mêe naar 't land, En help daar rustloos mêe Wanneer het hooi moet ingehaald Als wintervoêr voor 't vee. En koken heb ik ook geleerd, Want - werken is geen schand, En daarom roemt een ieder mij: De knapste meid van 't land. Vorige Volgende