Haantje de Voorste bij de inhuldigingsfeesten
(1898)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrecht onbekend
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
‘Ziet, lieve kinders,’ aldus neemt een oud moedertje het woord, ‘dat is nu het standbeeld van Joost van den Vondel, de grootste dichter van zijn tijd. Tijdens zijn leven woonde hij in de Warmoesstraat, waar zijn vrouw een kousenwinkel dreef. Toen hij op zijn ouden dag broodarm was geworden, schonk de Regeering dezer stad hem een jaarwedde, en dat had hij wel verdiend. Kijk, als die goede Joost nu nog in leven ware, wat zou hij dan een prachtig vers hebben gedicht op den luisterrijken Intocht onzer lieve Koningin. 't Was ook om nooit te vergeten! Kijk, ik kon me tranen niet weêrhouên toen 'k bij de Raadhuisbrug op de Keizersgracht staande, Hare Majesteiten in die Galakoets door acht paarden getrokken, langs me zag heenrijden! Heere, mijn tijd! wat zullen die lieve Koninginnen moê zijn geweest, van al dat buigen en knikken voor de hulde Haar gebracht. 'k Heb heel wat bijgewoond, maar zoo iets treffends zag ik heel mijn leven niet. |
|