De groote poppen vergadering te Utrecht(1889)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] De dankbare Gasten. Een stoomboot bracht van Englands reê Een keur van schoone poppen mee; Er waren Lords en Lady's bij, Als ging men naar een hofpartij. Een kindermeid uit Frankenland Kwam met een Baby aan de hand, Soms wel een weinig achteraan, Omdat zij telkens stil bleef staan. De Lords, wier luim niet vroolijk stond, Zij smaalden steeds op Hollands grond, En noemden hem een drassig oord, Waar slechts de kikvorsch thuis behoort. Maar - toen men op 't Congres verscheen, Waar heel de menigt' om hen heen, Met schitt'rend oog en gullen lach, De schatten hier vergaard, bezag, - Toen welde er in het stug gemoed Van deze Lords een vriendschapsgloed, En luide deed er een verstaan, Dat hij verheugd van hier kon gaan. ‘Ik wil!’ dus sprak hij tot zijn stoet, ‘Dat elk mij nu beloven moet: ‘Zoo waar ik Jonkvrouw ben of Heer, Op Holland smaal ik nimmer weer!’ Vorige Volgende