De groote poppen vergadering te Utrecht(1889)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] In de Bakerkamer. De baker zit in 't pronksalet Zij draagt een stijf geplooid cornet, En tript gestadig met den voet, Die 't ranke wiegjen schomm'len doet. Daar nadert zacht een kinderrij, Zoo schoon als bloemen in de Mei, En 't lachjen op hun aangezicht Straalt als het vriend'lijk zonnelicht. Uit alle oorden van ons land Zijn zij gekomen, hand aan hand, En trotsch op hunne kleederdracht, Houdt men bij 't slapend kind de wacht. Zij krijgen koek en chocolaad Waarbij het hartje vroolijk slaat, En de oogjens, tintelend van vreugd, Zijn tolken van hun rein geneucht. En 't kleintje, dat zoo zorgloos rust, Van 's levens leed nog onbewust, Reikt bij 't ontwaken, blij te moe, De kindergroep een handje toe. En voor dien gullen, teed'ren groet, Deelt elk wat van zijn overvloed - Ja, ook de Baker krijgt wat mee, Dat smaakt wel bij een kopje thee. Vorige Volgende