De groote poppen vergadering te Utrecht(1889)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] De goede oude Baker. Van 't Noorder- en het Zuiderstrand, Van Oost en West in Nederland, Kwam hier een poppen-menigte aan, Die jong en oud verbaasd doet staan. Wat glanst het Friesche kapsel mooi, Hoe sierlijk is die Zeeuwsche tooi, De Drentsche en Hollandsche boerin, Zij nemen jonge hartjes in. De Geldersche is kloek en fier, De Groningsche vol eedlen zwier, En heel die and're poppenschaar, Wie brengt niet gaarne hulde haar? Zij komen, o zoo blij te moe, Naar de oude, goede Baker toe; Zij zien het wel aan haar gezicht, Dat zij een vrouw is van gewicht. ‘Ja,’ zegt zij tot dien kleinen guit, ‘Gij zijt het bakerpak nu uit, ‘Maar eens, 't is not niet lang geleên, ‘Waart ge ook zoo hulpbehoevend kleen. ‘Toen sliept ge in 't schommlend wiegjen zacht, ‘En baker hield bij u de wacht - ‘Dus zeg mij nu eens, beste vrind, ‘Of gij je baker nog wel mint?’ [pagina 16] [p. 16] Vorige Volgende