Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1907)–P. Leendertz (jr.)– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding.I. De handschriften en oude drukken.De handschriften der in deze uitgave opgenomen tooneelstukken en de oudste drukken, die voor de vaststelling van den tekst in aanmerking komen, verschillen zoo weinig in ouderdom, dat het niet raadzaam schijnt ze in de bibliografie van elkander te scheiden. En bij het geringe aantal der latere uitgaven, vóór de negentiende eeuw, kan daar moeielijk eene afzonderlijke afdeeling van gemaakt worden, waarom ook deze hier besproken en dus voor het volgende hoofdstuk alleen de negentiende-eeuwsche uitgaven bewaard worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het Hulthemsche handschrift.Van de twintig hier uitgegeven stukken komen er tien voor in het groote Hulthemsche handschriftGa naar voetnoot1), dat bovendien nog zooveel merkwaardigs bevat. Het draagt zijn naam naar Mr. Ch. van Hulthem, rechter te GentGa naar voetnoot2), die het in 1811 gekocht had op de veiling der bibliotheek van den Notaris Nuewens, waarschijnlijk voor den spotprijs van fr. 5.50. Na zijn dood werd het in 1835 met zijne geheele bibliotheekGa naar voetnoot3) voor 379400 francs door den staat gekocht en maakt dus nu deel uit van de Bibliothèque Royale te Brussel, waar het de nummers 15589-15623 draagt, volgens het gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina II]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan die bibliotheek om elk stuk uit een hs. een afzonderlijk nummer te gevenGa naar voetnoot1). Omtrent de vroegere bezitters van het hs. of over de plaats, waar het vervaardigd is, valt niets te zeggen. De met eene 18de-eeuwsche hand bovenaan bl. 106 geschreven woorden Espoer en Dieu kunnen, zooals Serrure vermoedt, het devies van den toenmaligen bezitter geweest zijn, maar dat brengt ons niets verder. En elke andere aanwijzing ontbreekt. Voor de bepaling van den ouderdom vinden wij in het hs. slechts ééne aanwijzing. In no 191 Noch ene mierakele, (nl. van mijn here Sente Jan Baptista van Molenbeke te Brusele)Ga naar voetnoot2) wordt gezegd, dat het mirakel geschiedde op 28 Sept. 1399. Het hs. is dus vrij zeker van de 15e eeuw. De nadere tijdsbepaling moet gezocht worden in de watermerken van het papier. De band is niet geheel gaaf meer. Van de twee koperen sloten zijn de krappen verloren, terwijl er in lateren tijd een nieuwe rug op gezet is, met de woorden POEMEFLAMEND. Het hs. is zeker niet meer in zijn eersten band, maar is omstreeks 1562 opnieuw gebondenGa naar voetnoot3). De tegenwoordige leeren band toch is van het type, zooals tusschen 1530 en 1575 gebruikt werd. Doch de juiste tijd blijkt uit het daarbij gebruikte papier. Het watermerk hiervan is een kleine dolfijn met eene bloem op den rugvin, op een band met den naam C. NOEL. De kleine dofijn is een gezocht merk tusschen 1550 en 1570. Een identiek merk vindt men in de extracten van lasten op grafelijkheidsofficieren van Holland, ao 1562-63. Van dit papier zijn niet alleen de schutbladen (vooraan drie katernen, achteraan een quintern; op beide plaatsen één blad op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina III]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den band geplakt), maar het is ook gebruikt voor het restaureeren van het hs., dat dus toen reeds in een vrij ontrederden staat was. Een aantal bladen ontbraken en andere lagen los. De losse bladen werden nu op strookjes geplakt en voor de ontbrekende werden witte bladen ingelegd, nl. na bl. 28, 195 en 234. Bovendien werden na bl. 177 en 198 witte bladen ingelegd om het naaien te vergemakkelijken. Op die beide laatste schreef een latere eigenaar of gebruiker: Ce feuillet est inutile en Cette feuille est inutile. Bovendien is van dit papier nog een blad genomen om de voorzijde van bl. 113 te overplakken. Dat het hs. toen reeds veel gebruikt was, blijkt daaruit, dat de voorzijde van bl. 113 (nadat het overgeplakte vel is losgemaakt) even beduimeld is als de achterzijde en de geheele rest van het hs.. Op de binnenzijde van den band, links boven, staat: ‘Acheté à la vente des livres de M. Nuewens, notaire à Bruxelles, faite en avril 1811 Ch. van Hulthem’. Daarnaast het ex-libris van Van Hulthem: eene boekenzaal met de buste van Erasmus. Eveneens van de hand van Van Hulthem lezen wij op het eerste schutblad ro: ‘Verzameling van een groot getal gedichten in de Nederlandsche taal, gemaakt in de XIV en XV eeuwen.’ In onzen tijd heeft men nog op het eerste blad van het tweede katern der voorste schutbladen een inschrift in 16e eeuwsch kanselarijschrift geplaatst. Het hs. telt nog 241 bladen, waarbij de schutbladen en de ingelegde bladen niet medegeteld zijn. In de 19e eeuw heeft men ze met potlood genummerd. Daarbij heeft men er echter geene rekening mee gehouden, dat bij het inbinden een paar bladen van hunne plaats geraakt zijn, zoodat de thans 29 en 30 genummerde bladen eigenlijk geheel achteraan moeten komen. Dit blijkt uit de oorspronkelijke nummering der stukken, terwijl bovendien bl. 241 eindigt met den titel van het gedicht, dat op bl. 29 begint. Vooraan het hs. ontbreken een aantal bladen, doch het is onmogelijk te zeggen hoeveel. Deze hebben misschien eene inhoudsopgave bevat, maar zeker het eerste stuk benevens 323 regels van het tweede. Aan het slot toch hiervan, bl. 11 ro kol. 1, lezen wij: Dit boec van sente brandaen // houdt .... xxjc ende xcviii verse. Hiervan nu zijn nog 1875 verzen over. Ook aan het einde van het hs. ontbreken zeker verscheidene bladen. Op de laatste bladzijde, die bewaard is, dus bl. 30 vo,Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begon de afschrijver muziek te schrijvenGa naar voetnoot1), en het is onwaarschijnlijk, dat iemand die eene zoo groote verzameling gedichten aanlegde, ook aan muziek zou beginnen, als hij niet meer dan voor ééne bladzijde had. Nog onwaarschijnlijker is het, dat hij de laatste bladzijde van zijn hs. daarvoor gebruikt zou hebben, in plaats van voor de vermelding van zijnen naam of het jaar van vervaardiging. Wij moeten dus wel aannemen, dat hier verscheidene bladen zijn verloren gegaan. Verder zijn er in het hs. zelf nog eenige leemten, waar men later telkens één wit blad ingelegd heeft (zie boven bladz. 3). De eerste gaping is na bl. 28. Hier ontbreekt het slot van no xviii, O intemerata in dietsche, waarvan 53 verzen over zijn, terwijl het geheel (zie Kausler, Denkmäler II, bl. 557) er 86 telde, zoodat 33 regels ontbreken. Bovendien ontbreekt het begin van no xix, eene reeks gebeden, waarvan de drie laatste, gezamenlijk 38 verzen, over zijn. Hoeveel bladen hier ontbreken, is niet te zeggen; misschien slechts één, dat er uitgesneden is, terwijl op den overblijvenden rand een schoon blad geplakt is. De tweede gaping is na bl. 195, waardoor het laatste gedeelte van no 198 en het geheele no 199 verloren gegaan is. Hier ontbreekt een geheel katern, dat er uit gescheurd is, nadat het hs. den laatsten keer ingebonden was: er zijn nog kleine resten van acht bladen. Bovendien ontbreekt het laatste blad van het vorige katern, dat is uitgesneden, zoodat er een rand overbleef, waar het ingevoegde witte blad op geplakt is. Eindelijk ontbreken er nog, waarschijnlijk twee, bladen na bl. 234, met het slot van Drie Daghe Here en het begin der Truwanten.Ga naar voetnoot2) Aan bl. 30 ontbreekt een hoek, die er uitgesneden is. Serrure vermoedtGa naar voetnoot3), dat hierop de tekst gestaan heeft van het rondeel, waarvan op de volgende bladzijde de muziek begint. Doch dat is niet waarschijnlijk. Evenals men nog lang in muziekboeken alleen boven elk stuk den titel plaatste of de beginwoorden van het lied, zoo is het ook hier. Boven de vier muziekstukjes staat: Dits een rondeel; Vrou met eren;..... nacht; Ene ander maniere den bom. Op den ontbrekenden hoek heeft dus iets anders gestaan, misschien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina V]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel een kort gedichtje, dat om zijn inhoud de ergernis of de hebzucht van een lezer heeft opgewektGa naar voetnoot1). Op nog twee plaatsen is het hs. geschonden. Bl. 113 vo is overgeplakt. Later echter is dit opgeplakte blad weer losgemaakt, zoodat nu de tekst te lezen is. De eerste kolom bevat vss. 47-72 van Van enen man die lach gheborghen in ene scrineGa naar voetnoot2) en vss. 1-8 van Van eenre baghinen ene goede boerdeGa naar voetnoot3). Bovenaan de tweede kolom zijn 12 regels uitgesneden, de rest bevat vss. 21-55. Bovenaan de derde kolom ontbreekt nu dus ook het slot van deze boerde, terwijl de rest van deze kolom en de vierde vss. 1-70 bevatten van Een bispel van II clerken ene goede boerdeGa naar voetnoot4). De bederver van het hs. heeft, om het blad zijne stevigheid te laten behouden, den witten rand laten zitten en daarop zijn van enkele verzen de laatste letters blijven staan, te weinig echter om daar iets uit op te maken. Bovendien is op bl. 64 ro, kol. 1 tot vo, kol. 1 een gedicht met den titel Vanden Papen onleesbaar gemaakt. Eerst is elke regel doorgestreept en daarna is er inkt overheen gesmeerd. Of het eerst nog afgewasschen is, zooals Serrure zegt, durf ik niet beslissen. Doch wel meen ik uit de kleur van den inkt te mogen opmaken, dat het niet voor de 19e eeuw gebeurd is. Misschien heeft de bederver van het hs. er eerst nog een afschrift van genomen, want met fijne potloodcijfers zijn de regels geteld. Doch dit kan ook door een beschrijver van het hs. gedaan zijn. Slechts enkele woorden zijn leesbaar gebleven, maar zoo weinig, dat er niets uit te maken valt. De bladzijden zijn geheel beschreven, zoo zelfs dat, wanneer er nog twee regels over waren, daarop de titel van het volgende stuk geschreven werd, liever dan deze ruimte ongebruikt te laten. Alleen de tweede kolom van bl. 186 vo is bijna geheel onbeschreven, omdat er van de vorige bladzijde op doorgevlekt was. Daarom staat er: Hier en ghebrect niet
leest van hier voert.
Het geheele hs. is van papier, en alle bladen zijn even groot nl. 263 bij 200 mM. Zooals zoo dikwijls in eenigszins groote hss. vindt men ook hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer verschillende watermerken. De afschrijver kocht nl. niet al zijn papier te gelijk, en gebruikte bovendien de restjes, die hij nog van vroeger had, of van anderen kreeg of overnam. Er zijn vijf watermerken, die in dit hs. slechts in enkele bladen voorkomen.
Daarentegen komen de volgende watermerken in een aantal vellen voor.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermede is dus van 27½ katern het watermerk opgegeven, terwijl het hs. er 30 telt. De oorzaak daarvan is, dat het merk niet in alle vellen voorkomt en soms ook bij het inbinden onherkenbaar geworden is. Het blijkt dus, dat de afschrijver voor het eerste gedeelte, tot bl. 67, papier met het merk no 6 gebruikt heeft, benevens restantjes met de merken no 5 en 3. Voor het tweede gedeelte, bl. 68-153, gebruikte hij papier met het merk no 8, benevens een restantje met het merk no 2. Voor het derde gedeelte, bl. 154-240, had hij papier met het merk no 7 en restantjes met de merken no 1 en 4. Waarschijnlijk heeft hij dus driemaal papier gekocht. Heeft hij dan telkens 10 katernen gekocht, dan ontbreken aan het begin 3½ à 5 katernen (de onzekerheid ligt in de bladen, waarvan het watermerk niet vast te stellen was; het kleinste getal is echter het waarschijnlijkst) en aan het einde 2 katernen. Aan het begin zal dan een gedicht verloren zijn van 4700 à 6900 verzen, wat niet geheel onmogelijk is, wanneer wij zien, dat het tweede stuk de Brandaen is. Aan het einde heeft dan behalve eene verzameling muziek, waarschijnlijk wel eene inhoudsopgave gestaan. Uit de watermerken mogen wij na het vorenstaande opmaken, dat het hs. omstreeks 1405 vervaardigd is, althans niet na 1410. Het beschreven gedeelte der bladzijden meet 215 bij 157 mM., in twee kolommen van 69 en 65 mM. Zij zijn met de droge griffel afgeschreven en gelijnd. De linieering loopt door tusschen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolommen. Elke kolom bevat 47 horizontale lijnen, waartusschen 45 regels geschreven zijn (in sommige kolommen echter 46 of 47), terwijl vooraan een smal kolommetje is afgeschreven voor de hoofdletters. Signaturen en reclamen worden in dit hs. niet gevonden. Het geheele hs. is in een duidelijk cursief schrift. Maar toch zijn u en n, e en o, a en o, c en t, b en v niet altijd te onderscheiden. Tusschen u en v wordt geen onderscheid gemaakt. Aan het begin en het einde van een woord staat de spitse, in het midden de ronde vorm, bij verdubbeling aan het begin altijd, in het midden dikwijls w, b.v.: v, nv, driuen, cluuen, of clwen, wt, mwt, wl (= vul). Ook i en j worden voor denzelfden klank gebruikt, nl. de langere vorm aan het begin, de kortere in het midden der woorden: b.v. jement, jaghen, veriaghen, maar meermalen ic, iet. Boven de i staat gewoonlijk geene punt, doch soms wel, vooral in verbinding met n, u enz. Maar meermalen staat ze niet recht boven de i zelve, wanneer daar b.v. de haal van eene andere letter overheen komt. Truwanten 29 staat b.v. sniē = sinen. Er is altijd duidelijk onderscheid tusschen ij en y. De twee punten ontbreken bijna nooit, al zou men ze boven de volgende letter zetten, b.v. in sijn staan ze soms boven de n. De hoofdletters zijn dikwijls niet anders dan de gewone letters, wat grooter geschreven. Men vindt ze gewoonlijk, doch niet altijd, aan het begin van een regel. De namen der sprekers beginnen bijna even vaak met eene kleine als met eene hoofdletter. In het midden van den regel komen bijna geene hoofdletters voor; alleen soms een A in Apolijn, Ay etc. De opschriften en de nummers der stukken zijn met rood geschreven, ook de eerste letter van elk stuk en van elke strophe. Verder zijn alle beginletters der regels rood doorgestreept en staat er voor de namen der personen een rood aandachtsteeken. Eindelijk is ook het Nota achter elk stuk meestal rood doorgestreept en evenzoo de getallen. Overigens bevat het hs. geene versieringen. Het aantal doorhalingen en verbeteringen is vrij groot; zie Bijlage III. Den aard van het schrift kan men leeren kennen uit het facsimile in het Vaderlandsch Museum II, 408, en nog beter uit het facsimile in Maerlant's Historie van Troyen, uitgeg. door De Pauw en Gailliard, IV bl. 93. Of twee woorden aaneengeschreven zijn, is dikwijls niet uit te maken, vooral in langere regels, waar alle woorden dicht op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elkander komen. Soms heeft de afschrijver zelf reeds hier de moeilijkheid ingezien en de woorden door een verticaal streepje gescheidenGa naar voetnoot1). Leesteekens komen in het hs. zoo goed als niet voor. Er staat eene punt, eene enkele maal zelfs eene dubbele punt, voor en achter getallen en voor en achter de afkorting cõ, en verder achter woorden, die uit slechts ééne letter bestaan (o, u), vooral aan het begin van een regelGa naar voetnoot2). Doch dit zijn eer schei-, dan leesteekens. Overigens vinden wij slechts 33 maal eene puntGa naar voetnoot3). Van geregelde interpunctie is dus nog geen sprake. Afkortingen worden vrij veel gebruikt. In de eerste 100 regels van den Esmoreit b.v. zijn er reeds 122 geschreven. Doch behalve de onder den tekst opgegevene is er geen enkele bij, die eenigszins twijfelachtig is, of tot opmerkingen aanleiding geeftGa naar voetnoot4). De meeste afkortingen komen voor in langere regels, waar ruimte gewonnen moest worden. Daarvoor werd ook wel eens in de spelling veranderd, b.v. Glor. 142 hoger gebort i. pl. v. hogher gheboert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van het hs. is volledig opgegeven door Serrure in het Vad. Mus. III, 144-164 en behoeft dus hier niet herhaald te worden. Alleen geef ik hier eene aanvulling van zijne opgave, waar de verschillende stukken gedrukt zijn. Daarbij gebruik ik, evenals hij, de nummers, die de afschrijver bij de gedichten en prozastukken gezet heeft. 2. Boec van sente brandaen. Later nog uitgegeven door W.G. Brill, Groningen 1871, en door E. Bonebakker, Amsterdam 1894. 21, 126, 131, 132, 133, 151, 163, 164 zijn uitgegeven door Verwijs in Dit sijn X goede Boerden, 's-Gravenhage 1861Ga naar voetnoot1). 30. Wisen raet van vrouwen. In zijn geheel opgenomen in Verwijs' Bloemlezing uit Middelnederlandsche Dichters, III. 23. 90, 91, 175. De lezingen van deze twee fragmenten uit Maerlant's Spieghel Historiael zijn opgenomen in de uitgave van De Vries en Verwijs, Leiden 1863. Zie aldaar de Inleiding bl. xciii, N en K. 143, 144, 145. Ook nog naar dit hs. gedrukt in Maerlant's Historie van Troyen uitg. door De Pauw en Gailliard, in het 4e deel bl. 65-154. 146, 147. Ib. bl. 172-209. 162. De Borchgravinne van Vergi. Ook nog naar dit hs. uitgegeven door S. Muller, Leiden 1873, en door F.A. Stoett, Zutfen 1892. 201. Theophilus. Voor zijne uitgave, Amsterdam 1882, heeft Verdam dit hs. gecollationeerd. Ongedrukt zijn uit dit hs. dus nog slechts no 194 en 196. Hoe onbelangrijk zij ook zijn, geef ik ze toch in Bijlage II, om eindelijk het geheele hs. gedrukt te hebben. Niet gebruikt is tot nog toe dit hs. voor de uitgave der hier als no 68, 70, 73 en 92 voorkomende stukken. Hiervan geef ik in dezelfde bijlage de varianten, die van eenig belang kunnen zijn. De hier uitgegeven tooneelstukken hebben in het hs. de volgende nummers:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals men ziet, zijn driemaal het spel en de sotternie onder één nummer geteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De oude drukken van het spel van LanseloetVan geene der drama's in het Hulthemsche hs. voorkomende is een oude druk bekend behalve alleen van den Lanseloet. Maar van dit stuk zijn blijkbaar vrij wat drukken geweest, al zijn er maar weinige over. Zelfs is het in het Nederduitsch vertaald. Voor deze uitgave heb ik gebruik kunnen maken van twee oude drukken en van de vertaling, die ik heb aangeduid met de letters G(ouda), A(ntwerpen) en K(eulen). Aan de vergelijking van deze uitgaven ga eene korte beschrijving vooraf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. De drukken.G. Incunabel, te Gouda bij Govert van GhemenGa naar voetnoot1) ± 1486 gedrukt. Vgl. Campbell, Annales no 974; Holtrop, Monuments Typographiques, pl. 73 (119). Het eenig bekende exemplaar is in de Stadtbibliothek te LübeckGa naar voetnoot2). De band is uit het begin der 19e eeuw. Op de binnenzijde daarvan staat de volgende aanteekening: ‘Vgl. Copinger, Suppl. to Hain's Rep. Bibl. vol. II, no 3021; Graesze, Trésor Vol IV p. 93 (um 1486); Panzer I 446: Vgl. Hoffmann v. Fallersleben, Horae Belgicae V. p. VI 158 ff.’ Het boek bevat 40 bladzijden, nl. 2 katernen van zes en 2 van vier bladen. De bladen zijn niet genummerd; ook reclamen komen niet voor. SignatuurGa naar voetnoot3): - - aiij - - - bj - - - - - cj - - - di - - -. Van het eerste katern zijn de 4 buitenste bladen één vel, met onregelmatige, zelfs kromme horizontalen en zeer enge verticalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het watermerk is eene lelie, maar van een ouderen vorm dan gevonden wordt bij De Stoppelaar. Het middelste blad is beter papier, zonder watermerk, d.w.z. in dit halve vel komt het niet voor. Het lijkt veel op het papier van het tweede katern. Het middelste blad van het tweede katern heeft als watermerk eene hand, het meest overeenkomende met die op plaat XIII, no 2 bij De Stoppelaar (1485). Verder heeft het 2e katern, evenals het 3e en 4e, als watermerk de bekende groote P met een klaverblad; vgl. De Stoppelaar, pl. XII, no 11 (1477). Het is een mooie en zuivere druk, slechts op enkele plaatsen is eene vulling naar boven gekomen. Eene volle bladzijde bevat 29 regels. Grootte van den spiegel: 145 bij 84 mM. Van leesteekens zijn in het geheele boek slechts 4 punten te vinden, nl. twee in den titel en verder in vs. 51710 en 565 ieder éénGa naar voetnoot1). Aan het begin van elken regel staat eene hoofdletter. In het midden van den regel zijn hoofdlettters alleen gebruikt in den titel en in het naschrift. De eerste regel van het gedicht begint met eene groote versierde hoofdletter (5 regels). Ruimte voor het invullen van eene rubriek is gelaten op bladz. 8 en 13 (vs. 178, 2803). Voor de namen der sprekers, steeds met eene hoofdletter, is overal een afzonderlijke regel genomen. Het boek is met zorg gedrukt, zelfs is de spelling vrij consequent. Voor v en u vindt men hier den gewonen regel: aan het begin der woorden de scherpe, in het midden de ronde vorm. De i staat ook aan het begin der woorden. Grove drukfouten komen weinig voor; daarentegen zijn de gewone, als verwisseling van u en n, vrij talrijk. Afkortingen zijn er weinig, en niet anders dan de zeer algemeene. Inhoud: Bladz. 1: ¶ Hier beghint een seer ghenoechlike ‖ ende amoroeze historie vanden eedelē ‖ Lantsloet. en̅ die scone Sandrijn. Verder bevat deze bladzijde eene houtsnede, 127 × 88 mM.; Lanseloet en Sandrijn in den tuin pratende, ieder aan een kant van eenen boom, een hazewindje aan L.'s voeten, voor den boom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een haasje, aan den achterkant een gemetselde tuinmuur met groote gehouwen steenen gedekt. Bladz. 2: dezelfde houtsnede als bladz. 1. Bladz. 3-11: vs. 1-278. Bladz. 12: drie regels tekst en eene houtsnede, 126 × 85 mM.: Links: Lanseloet's moeder ernstig sprekende tot Sandrijn, die de trap opgaat naar L.'s kamer. Op den achtergrond een rustbank, waarop een kussen met een geborduurd wapen (een eenhoorn). Rechts: Lanseloet in zijne kamer geheel gekleed en gewapend op een bed of rustbank. Bladz. 13-16: vss. 2803-365. Bladz. 17 bevat alleen eene houtsnede, 127 × 87 mM.: Sandrijn aan de eene zijde van een beekje, de ridder te paard met twee hazewinden aan de andere. Op den achtergrond een bosch en een boomgaard, waaruit een groote vogel wegvliegt. Voor den boomgaard een haasje. Bladz. 18-39: vs. 366 tot het einde, en het onderschrift: Dit boec is voleynt bi mi Govert vā ‖ ghemen ter goude in hollant Bladz. 40 is wit gelaten. Voor verdere bijzonderheden vergelijke men den straks te noemen facsimiledruk.
A. Een schoon amoruese Hi ‖ storie vā Sandrijn en̅ lan ‖ sloot die seer ghenuechlijck is om te leesen. Deze druk schijnt tot nog toe aan onze bibliografen onbekend gebleven te zijn; ik vind er althans nergens melding van gemaakt. Het eenige mij bekende exemplaar berust in de Königliche Hofund Staatsbibliothek te München. De naam van den drukker wordt aan het slot genoemd: ¶ Gheprent Tantwerpē butē die camer poorte ‖ Indē guldē eenhorē Bi mi willem vorsterman. Het jaartal wordt niet opgegeven, maar is toch vrij nauwkeurig te bepalen. Vorsterman werd in 1512 als boekdrukker in het gilde van St. Lucas opgenomen en leefde tot 1543. Van 1518 tot zijn dood woonde hij ‘buyten die Cammerpoorte in den gulden Eenhoren.’ Hij heeft achtereenvolgens verschillende drukkersmerken gebruikt. Het hier voorkomende is hetzelfde als in zijne uitgave van Mariken van Nieumeghen, zelfs, blijkens enkele onnauwkeurigheden, uitgebroken stukjes enz. in denzelfden tijd, maar iets vroeger, van hetzelfde blok afgedrukt. De Mariken nu is hoogstwaarschijnlijk niet later dan 1518 of 1519 gedrukt. Maar de Lanseloet is reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den Eenhoren gedrukt, en dus niet vroeger dan 1518, waaruit volgt, dat voor beide boeken het jaartal 1518 of 1519 moet aangenomen worden. Het boekje heeft 36 ongenummerde bladzijden. Ook reclamen ontbreken. De signatuur is: - - aiij - - - Bi - biij - - - Ci - Ciij - - -. Er zijn verschillende watermerken, maar deze zijn moeilijk te herkennen, doordat zij juist in de vouw liggen; er is tweemaal een kleine ossenkop bij. Buiten het drukkersmerkGa naar voetnoot1), dat de laatste bladzijde vult, vinden wij nog viermaal eene houtsnede. De eerste, die bijna eene geheele bladzijde vult, staat op bladz. 1, 2 en 15. Op een golvenden grond is in het midden eene fontein in den vorm van eene zuil, waaruit drie waterstralen in een gehouwen steenen bak vallen. Op den achtergrond bevindt zich links een klein boompje, rechts eene grootere struik, die misschien den eglantier moet voorstellen. Links een ridder te paard met een grooten pluim op den hoed. Boven hem vliegt een groote vogel, naast hem op den voorgrond draaft een hazewind. Rechts staat Sandrijn, die iets uitlegt, in het kleed van eene edelvrouw, met een grooten van achteren neerhangenden sluier en opgenomen langen rok. Bl. 11 bevat een kleiner prentje, dat niet bij deze geschiedenis past. Links staat eene gegoede burgervrouw, die weigerachtig schijnt te luisteren naar hetgeen haar met veel nadruk door een geestelijke of een welvarend koopman gezegd wordt. Deze grijpt haar daartoe bij den arm. Aan den anderen kant ligt een man met gescheurde kleeren op de linkerknie met eene kruk onder den linkerarm, terwijl hij met de rechterhand eene bedelnap ophoudt. Een man en twee vrouwen, van wie eene een kind op den arm heeft, dat ook al de armpjes uitsteekt, zien met belangstelling half naar den smeekeling, half naar de eerstgenoemde vrouw, nieuwsgierig hoe dat afloopen zal. Het schijnt het verhaal van den man, die als bedelaar bij zijne vrouw terugkomt.
De spiegel der bladzijden meet 148 bij 94 mM. en bevat gewoonlijk 30 regels, doch driemaal 31. Op bladz. 10 is deze afwijking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel te verklaren uit het verlangen, om het prentje op de volgende bladzijde in het midden te krijgen. Daar vindt men dan nu ook 9 regels er boven en 8 er onder. Evenzoo bevatten bladz. 23 en 32 elk 31 regels. Dit is misschien wel gedaan om met denzelfden versregel te eindigen als het voorbeeld. Het is althans opmerkelijk, dat ook in G juist hier de bladzijde eindigt. Toch is, zooals straks blijken zal, A niet naar G gedrukt. In de spelling is deze uitgave minder consequent dan G, vooral in die gedeelten, waar ze van G afwijkt. Voor u en v, i en j geldt de gewone regel, nl. v en j aan het begin, u en i in het midden der woorden. Opmerkelijk is, dat de naam van den hoofdpersoon hier steeds Lansloot luidt, behalve in de prozaregels na vs. 269, waar Lātsloot staat. Leesteekens zijn ook hier zeldzaam. Slechts viermaal vinden wij eene punt, nl. achter vs. 361, 548, 586 en 753. Over het geheel is deze druk veel minder zorgvuldig bewerkt dan G, zooals behalve uit de drukfouten ook al dadelijk blijkt uit de hoofdletters en de namen der sprekers. In het midden van den regel worden geene hoofdletters gebruikt, maar wel gewoonlijk aan het begin. Doch niet minder dan 23 maal vinden wij ook daar eene kleine letter, vooral in de eerste helft (nl. vss. 38, 213, 214, 2303, 248, 256, 261, 264, 269, 275, 295, 297, 2987, 314, 315, 3192, 431, 433, 437, 447, 457, 514, 843.) De namen der sprekers beginnen steeds met eene hoofdletter (voor vs. 644 een grooter type) en staan rechts aan den kant. Maar wanneer de naam daarvoor te lang was, werd hij boven den regel geschreven. Dit gebeurde dus met Lansloots moeder voor vs. 178 (anders, evenals in de andere drukken, steeds Die moeder) en met Die boschwaerder voor vs. 580, 644, 6473, 666, 688 en 708. Ook Conclusio voor vs. 929 werd boven den regel geplaatst. De naam van den spreker ontbreekt geheel en al voor vss. 95, 2803, 366, 506, 546 en 718. Waar een nieuwe spreker begint, wordt dit gewoonlijk nog aangewezen door het teeken ¶, wat wel noodig is, omdat de naam altijd een regel te hoog staat. Ook hierin is echter weer dezelfde slordigheid. Dit teeken ontbreekt nl. voor vss. 250, 506, 688, 718 en 888, en bovendien nog voor vss. 37, 95, 2205, 2803, 366, 402, 412, 450, 644 en 666, waar echter eene grootere hoofdletter het begin van een nieuwen spreker aanwijst. Doch deze grootere hoofdletters worden ook gevonden in vss. 499 en 505, waar geen nieuwe spreker begint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als deze druk het voorbeeld geweest is voor latere, dan kan men, zooals uit het bovenstaande blijkt, daarin een steeds toenemend aantal fouten verwachten.
K. Op deze Nederduitsche vertaling van den Lanseloet werd eerst meer algemeen de aandacht gevestigd, toen P. Norrenberg daarvan in zijn Kölnisches Literaturleben im ersten Viertel des sechszehnten Jahrhunderts, Viersen 1873, bl. 60-86, een herdruk gafGa naar voetnoot1). Uit het door hem gebruikte exemplaar, dat zich in de Stadtbibliothek te Keulen bevindt, heb ik de met K gemerkte varianten overgenomen. Deze waren helaas reeds afgedrukt, toen mijne aandacht viel op de vermelding in Goedeke's GrundriszGa naar voetnoot2) I. 475 van een exemplaar dezer vertaling in de Universiteitsbibliotheek te Göttingen. Bij vergelijking bleek dit een oudere druk te zijn, waarvan de tekst nog dichter bij den Nederlandschen staat. Een staaltje hiervan benevens de belangrijkste varianten zijn in Bijlage IV opgenomen. Het is een boekje van 36 bladzijden, ter grootte van 179 bij 133 mM. De grootte van den spiegel is niet op te geven, omdat die zoo ongelijkmatig is. De bladen zijn niet genummerd en reclamen ontbreken. Wel is er eene signatuur: - aij aiij aiiij - - bj. - - - cj cij - - dj dij - -. Het watermerk is eene kan. Er zijn vijf grove houtsneden in het boekje. De eerste bevindt zich op bladz. 1 onder den titel: ‘De historie vā lan ‖ slot Ind Van dye Schone Sandrin’ en vertoont op den voorgrond een gewapenden ridder met half geopend vizier, te paard gezeten, en in de rechterhand eene lans houdend, waaraan een uitwaaiende wimpel, die versierd is met de afbeelding van een draak. Op den golvenden achtergrond ziet men een boom. Dit prentje wordt herhaald op bladz. 15 na de prozaregels, die op vs. 365 volgen. Het tweede prentje wordt gevonden op bladz. 11 na de prozaregels, die op vs. 2823 volgen. (Deze regels komen in de andere uitgaven niet voor: Hier na volget hoe die moder van die edele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
here lansloot vnde tzo dye schone sandrine ginch vnd verrede yr.) In het midden van cene slaapkamer, waarvan de vloer met tegels bedekt is, zitten op eene bank een man en eene vrouw, blijkbaar Lanseloet en zijne moeder, te praten. Links komt Sandrijn binnen met eene waterkruik. Van achter de gordijnen van het bed loert een man de kamer in. Dit prentje is zeker wel geïnspireerd door dat uit G, maar er is groot verschil. Niet alleen dat de teekening in G, evenals van alle prentjes, veel mooier is, maar bovendien is de opvatting geheel anders. Terwijl toch in G Sandrijn eene edele jonkvrouw is, vertoont zij zich hier als eene werkmeidGa naar voetnoot1). Op bladz. 21 na vs. 5179 vinden wij nog een klein prentje, dat eene ridderburcht voorstelt. Behalve het tweede zijn deze prentjes niet voor dit boek gemaakt. Op het schutblad van het Keulsche exemplaar staat met eene zeer jonge hand aangeteekend: ‘Die Holzschnitte: der Ritter und die Burg sind der Koelhoffschen Chronik entnommen; der Burg findet sich schon in dem Fasciculus temporum von Therhoornen 1474.’ De laatste bladzijde wordt geheel ingenomen door het drukkersmerk. Dit vertoont het volle Keulsche wapen (gedeeld: boven drie kronen, beneden drie reien vlammetjes (6. 6. 5), de zielen der 11000 maagden voorstellende) op den grond staande, gesteund door links een griffoen, rechts een leeuw, gedekt met een helm, waaruit rechts en links een blad; helmteeken: een kussen met vier kwasten, waarop in een pauwenveer eene herhaling van het wapen; echter is de onderste helft ledig, maar daarvoor is de buitenrand bezet met pauwenveertjes. Het is dus ongeveer als nog het zegel van Keulen. Dit merk komt zeer nauwkeurig overeen met no. 4 bij Heitz und Zaretzky, Koelner Büchermarken (Strassburg, 1898). Maar in de dikte der lijnen en dergelijke kleinigheden is nog al verschil, waaruit zou volgen, dat deze druk ouder is dan die, waaruit H.u.Z. hunne afbeelding genomen hebbenGa naar voetnoot2). Dan zou dit een der oudste drukken van Koelhoff zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johann Koelhoff nu, uit Lübeck afkomstigGa naar voetnoot1), drukte in Keulen van 1472-1493. Zijn zoon zette de zaak voort tot 1499. Na dit jaar werd met zijne letters en houtsneden gedrukt door Roloff Spot en Heinrich von Neuss. De laatste drukte van 1500-1522 een groot aantal boeken, waarvan vooral die in de Duitsche taal belangrijk zijn. Wij mogen dus aannemen, dat het boekje omstreeks 1490-1500 te Keulen gedrukt werd.
De andere Keulsche druk is veel jonger. Volgens eene aanteekening op het voorste schutblad is deze van ‘c. 1510 (Koelhoffsche Type)’. Op het eerste gezicht zou men kunnen meenen, dat het dezelfde druk was. Wel is het exemplaar uit de Stadtbibliothek te Keulen kleiner, nl. 174 bij 120 mM., maar dat is waarschijnlijk alleen het gevolg daarvan, dat de binder zooveel afgesneden heeft. Beide drukken hebben 36 bladzijden met ongelijkmatigen spiegel. Zij zijn met dezelfde letter gedrukt en de houtsneden in beide zijn gelijk, doch in K later nog gekleurd. Het papier in K is zonder watermerk. De vereeniging der vellen tot katernen is in beide gelijk, zooals blijkt uit de signatuur. Deze is in K: - Aij Aiij Aiiij - - B - Biij - C Cij Ciij - D Dij Diij -. Er schijnt verschil te zijn, maar dit is de fout van den binderGa naar voetnoot2). Bijna alle bladen nl. van K zijn op een rand geplakt. De bladen lagen dus los, waardoor de binder, die niet op de signatuur lette, niet bemerkte, dat het eerste katern een dubbelblad meer moest hebben. Hij maakte nu vier gelijke katernen en voegde daar ten slotte één dubbelblad bij. De verdeeling van den tekst over de bladzijden is, op een paar uitzonderingen na, in beide gelijk. Bladz. 28 nl. eindigt in K1 met vs. 732, in K met 731; bladz. 29 eindigt in K1 met vs. 762, in K met 761; bladz. 34 eindigt in K1 met vs. 918, in K met 917. In beide drukken moesten aan het einde eenige regels gewonnen worden om de laatste bladzijde voor het drukkersmerk open te houden. Daarvoor werden vss. 930-932 op twee regels gezet en de namen der sprekers voor vss. 888, 892 en 894, benevens Conclusie voor vs. 929 naast de regels in pl. v. er tusschen. In K staan echter Reynont voor vs. 892 en Conclusie tusschen de regels, omdat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar door het uitvallen van een paar verzen meer ruimte was. De naam van den spreker voor vs. 680 staat ook in beide naast den vorigen regel; waarschijnlijk was die daar in K1 eerst vergeten en is dit door K slaafsch overgenomen. Ook voor vs. 698 staat in K1, niet in K, Reinout naast den vorigen regel. Leesteekens komen in beide meer voor dan in gelijktijdige Nederlandsche drukken; in K1 staan 73 punten, in K 134, doch zoo goed als nooit op dezelfde plaats. Over de verschillen in den tekst zie men Bijlage IV. Vooral is in K de taal meer Duitsch gemaakt, en zijn daar een zeker aantal woorden en regels uitgevallen, doch ook is een enkele maal iets bijgevoegd. Blijkbare drukfouten werden in K verbeterd, b.v. vs. 708, waar K1 O ede vrel auwe heeft, is dit in K O edel frauwe. Kleine verschillen zijn er ook in sommige letters, die in K1 van een ouder type zijn. Vooral is dat het geval bij groote hoofdletters. In vs. 2803 b.v. (in K1 vs. 250, in K vs. 251) begint Do met eene drie regels groote Gothische hoofdletter. De vorm is in beide gelijk, maar in K1 worden de opstaande zijden gevormd door dikke lijnen, in K door twee dunnere lijnen met eene opene ruimte er tusschen. Zoo is ook het teeken ¶ in K1 hooger en smaller, in K meestal lager en breeder. Maar het meest in het oog loopende verschil tusschen beide uitgaven is het drukkersmerk op de laatste bladzijde. In K is dit de dubbele adelaar met een borstschild, waarop het wapen van Keulen, waarvan echter de onderste helft ledig is. In de reeds genoemde aanteekening op het schutblad wordt voor dit drukkersmerk verwezen naar Heitz und Zaretzky, no. 6. Maar dat is niet geheel hetzelfde: het eene is à rebours van het andere. Misschien ligt dit aan de teekening bij H.u.Z. In allen gevalle mogen wij uit dit merk opmaken, dat wij hier een druk van Heinrich von Neuss hebben en dat deze ± 1510 vervaardigd is.
Van de latere uitgaven van den Lanseloet heb ik er maar één kunnen vinden, waarvan een exemplaar in het Museum Plantijn te Antwerpen is. Het is een klein 4o boekje van slechts 16 bladzijden, uitgegeven ‘t' Antwerpen, By Martinus Verhulst, op de oude Coremert inde gulde Tes. 1666.’ De op twee kolommen gedrukte tekst levert niets bijzonders op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de bladvullingen op de laatste bladzijde zijn onbelangrijk. Van de tien houtsneden, die het boekje versieren, past alleen de eerste, op den titel, bij deze geschiedenis. Hierop ziet men in het midden eene fontein, die een beekje voedt; aan den eenen kant daarvan (links) staat Sandrijn, aan den anderen kant komt de ridder aanrijden met in de eene hand eene speer, in de andere een grooten hoorn. Op den golvenden achtergrond rechts en links een boom. Het sterk afgesleten prentje is blijkbaar met eenige vrijheid nageteekend naar dat uit A. Vooral de figuur van Sandrijn heeft groote gelijkenis. De stijl van de teekening is ouder dan deze druk, waaruit dus blijkt, dat er nog eene oudere uitgave geweest is, waarschijnlijk uit de tweede helft der 16de eeuw. Twee andere uitgaven zijn mij alleen door den titel bekend geworden. ‘Schoone Historie van Sandryn en Lanslot, speelwys, etc. Utr. 1684 met platen’. Zoo lezen wij in de Naamlijst van Tooneelspellen van Dr. Leempoel, die in 1772 te Rotterdam verkocht werden, op bl. 60 onder no. 369. Volgens eene mededeeling van Jhr. Dr. F. van der Hagen wordt ook ‘Sanderyn en Landslot’ genoemd in een catalogus van Ph.J. en P.L. Gimblet, die van 1767-1800 te Gent drukten. Dat ook G nagedrukt is, blijkt uit het volgende. Op het eerste blad van Het Testament van Me- Vrouwe van Treves. Door Yemand van Waer-mond. Tot Franc end al By Frede-rijck de Vrije. z. pl. o.j., maar blijkens den inhoud van 1613, vind ik een prentje, dat in hoofdzaken nauwkeurig is nageteekend naar dat op bladz. 12 van G. Hetzelfde prentje komt ook voor in cap. XVI van het volksboek van Partinoples, bij O.B. Smient, Amsterdam, 1644Ga naar voetnoot1). Sterk afgesleten vind ik het ook nog op het titelblad van De Wonderlyke Reize van Jan Mandevyl, te Amsterdam, Bij Abraham Cornelis, Boekverkoper aan den Overtoom z.j.Ga naar voetnoot2). Dit wijst dus weer op ten minste nog een druk. Ten slotte zijn er nog een paar indirecte aanwijzingen, dat het boek zeer bekend was en veel gelezen werd, dus waarschijnlijk ook wel herhaaldelijk gedrukt werd. In Thuys der fortunen, Wtrecht by Jan Berntse, 1531, wordt o.a. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene reeks van 12 beroemde vrouwen genoemd. Daaronder komt ook Sandrijn voor. Zij wordt daar afgebeeld met eene uil op de hand. Het onderschrift luidt: Ick meende een valck hebben gbehadt.
Mer tis worden een wle in die stadt.
Het werk van Colijn van Rijssele, Den Spiegel der minnen. Begrijpende in ses Batement spelen, die seer amoreuse historie van Dierick den Hollandere ende Katherina Sheermertens is blijkbaar bedoeld als een tegenhanger van den Lanseloet. Het bekende censuurbesluit van den bisschop van Antwerpen van 16 April 1621 noemt onder de boeken, die eerst na eene nadere approbatie verkocht en in de scholen gebruikt mogen worden, ook Sandryn en Lancelot. Zie Mone, Uebers. bl. 17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. De verhouding der teksten van den Lanseloet.Wanneer wij onderzoeken willen, welke der ons overgeleverde teksten misschien den oorspronkelijken vorm heeft, dan moet in de eerste plaats op den ouderdom gelet worden. In volgorde van het jaar van vervaardiging hebben wij H, G, K1, K, A. Alleen H zou dus de prototype der andere kunnen zijn. Het is nu de vraag, of H den oorspronkelijken vorm kan hebben. Daartoe moeten wij drie dingen nagaan, nl. 1o. of er in H interpolaties zijn, 2o. of er gapingen zijn, 3o. of er verkeerde lezingen zijn, waarvoor wij in andere de ware lezing vinden. 1o. In zijne uitgave van G nam Hoffmann vier interpolaties (Einschiebsel) aan, waaronder twee van verzen, die ook in H voorkomen. Vs. 314 en 315 worden in G A K aan Sanderijn in den mond gelegd en zijn daar zeker geheel misplaatst. Hoffmann's verdenking was dus niet ongegrond. Maar in den mond van Lanseloet's moeder zijn zij zoo vol vreugde over de argeloosheid van haar slachtoffer, dat zij zeer goed in het verband passen. Wij doen dus beter hier geene interpolatie aan te nemen. Ook vs. 929 tot het einde hield Hoffmann voor geïnterpoleerd. Ook hier zou hij, indien hij den tekst van H gekend had, waarschijnlijk wel anders geoordeeld hebben. Dergelijke epilogen vinden wij bijna geregeld achter de grootere stukken. En dat de lezing van H hier ouder is dan die van G A K ziet ieder onmiddellijk. Doch tegenover den proloog en den epiloog gevoelden afschrijvers en vertooners zich zeker veel vrijer dan tegenover de rest van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekst en de oorspronkelijk heid daarvan zal wel altijd moeielijk zijn aan te wijzen. Zoo kan dus ook de proloog van H door een afschrijver zijn bijgevoegd, ofschoon ik eerder wil aannemen, dat de drukker dien heeft weggelaten. Nu komt de vraag of in H interpolaties zijn, waar regels voorkomen, die in de andere ontbreken. Vs. 94. Overal rijmt de eerste regel van een spreker op den laatsten van den vorigen spreker. Daaruit blijkt, dat H hier beter is dan G A K. Vss. 144-147. Zie de aant. op deze verzen. Vss. 265. In H is het rijm over twee sprekers verdeeld, in G A K niet; H heeft dus de oorspronkelijke lezing. Vs. 444. In G A ontbreekt met dit vers een rijmregel. In K wordt tweemaal hetzelfde gezegd; daar is dus deze regel later ingevoegd, en H heeft derhalve het oorspronkelijke. Vs. 561. Deze regel ontbreekt in G A K, maar daar vinden wij na 562 een anderen regel. De uitdrukking over luyt voor ‘openlijk’ (nl. als zijne bruid erkennen) is vreemd genoeg om hier aan de lezing van H de voorkeur te geven. Vss. 569-572, die in G A K ontbreken, schijnen toch moeielijk gemist te kunnen worden. Terwijl immers bijna overal de sprekers zorgvuldig de gronden voor hunne meening aangeven, zou het vreemd zijn, dat Lanseloet hier op het vermoeden van Reinout alleen met een uitroep antwoordde. Vs. 797. Deze regel is blijkbaar in G A K uitgevallen en daarvoor na 798 een andere ingevoegd. In G K althans loopt de zin niet los. Dat is in A wel zoowat verholpen, maar in vs. 870 heeft A denzelfden ongeschikten zin. De lezing van vs. 796 hebben G A K overgenomen van 496. Vss. 853, 854 zijn eene noodelooze herhaling en deze kunnen dus wel in H geïnterpoleerd zijn. Maar aangezien dergelijke breedsprakigheden verre van zeldzaam zijn, is zelfs de waarschijnlijkheid van interpolatie hier nog niet aan te wijzen. En dat het ontbreken dezer regels in G A K geen bewijs is, blijkt uit Vss. 904 en 905. Hier kan een haastig en oppervlakkig lezer meenen, dat tweemaal hetzelfde gezegd wordt, wat toch inderdaad niet het geval is. Lanseloet zegt nl. dat voortaan alle vreugde hem eene smart zal zijn, en dat hij nooit edeler vrouw dan Sanderijn gezien heeft. Het ontbreken van deze regels is dan ook zeker eene fout in G A K. Er zijn dus geene interpolaties in H, die het vermoeden wettigen, dat daarnaast eene andere redactie bestaan heeft, die de bron | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd van G A K. Kan het dan ook blijken uit leemten in H? Of uit passages, waar G A K een beteren tekst hebben dan H? Vs. 50. De regels, die G A K hier meer hebben, bevatten niets dan eene matte herhaling en zijn dus waarschijnlijk wel niet oorspronkelijk. Blijkbaar begon een afschrijver een regel te vroeg met Want van vs. 52. Vss. 79-83. De tweede dezer regels in G A K hangt noch met den eersten, noch met den derden goed samen, terwijl de vierde en vijfde zeer onduidelijk zijn. Vs. 94. Zie boven. Vss. 181-186. De woorden van G A K zijn vrij wat minder krachtig en minder in overeenstemming met het karakter der moeder dan die in H. Waarschijnlijk heeft de eigenaardige constructie van verwonderen wel aanleiding gegeven tot de verandering. Vss. 197-199. De bedreiging door de moeder in G A K geuit, is te grof, terwijl zij overigens zoo listig te werk gaat. Dat besien hier tegelijk reflexief en transitief gebruikt wordt, zonder dat een voegwoord dezen overgang duidelijk maakt, kon licht een afschrijver op het denkbeeld brengen, dat er verbeterd moest worden. Vss. 220-228. Zie de aant. Vs. 265. Zie boven. Vss. 280-292. Dat Lanseloet eerst vss. 269-279 in zich zelf spreekt en dan nog weer het woord tot zijne moeder richt, is niet waarschijnlijk. Bij vs. 269 gaat zij van hem weg en ieder van hen spreekt eenige woorden in zich zelf, of liever tot het publiek. De verhalende woorden in G A K Doe ghinc die moeder etc. kunnen ook niet oorspronkelijk zijn. Hier is dus de lezing van H te verkiezen boven die van G A K. Vss. 298-309. De lezing van G A K kan hier niet juist zijn. Het is toch zeer onwaarschijnlijk, dat de moeder drie dagen zou wachten met de uitvoering van haar plan, of dat Sanderijn hem in drie dagen niet gezien had. De vermelding van het eten is ook veel te plat; veel eerder kon Sanderijn in hare onschuld gelooven, dat de moeder van verderen tegenstand afzag om haren zoon te redden. Ook het onzuivere rijm at: sprac is verdacht. Vss. 319 vlgg. Deze regels zijn in G A K zoo duidelijk een later toevoegsel, dat Hoffmann ze grootendeels (nl. vss. 10-19) reeds verwierp, toen hij nog slechts één tekst kende. Vss. 466-468. Blijkbaar is hier de tekst in G A K uitgebreid, trouwens alleen wat de woorden betreft, door een afschrijver, die in vs. 465 sijt gheboren schreef i. pl. v. gheboren sijt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vss. 472 vlgg. In H vinden wij hier eene ‘hovesche’ terughouding van Sanderijn, die den ridder bedankt voor zijne vriendelijkheid en hem alles goeds toewenscht, maar nog niet dadelijk toestemt in een huwelijk. In G A K wordt deze aardige trek niet gevonden. Bovendien is het eenigszins vreemd, dat zij daar eerst volmondig toestemt en daarna nog weer een voorbehoud maakt. De lezing van H is hier dan ook verre te verkiezen boven die van G A K, die ontleend is aan vss. 674 vlgg. Vss. 517 vlgg. Hiervan geldt hetzelfde als van vss. 319 vlgg.; vss. 9-13 werd reeds door Hoffmann verworpen. Vss. 521 vlgg. maken sterk den indruk van eene interpolatie in G A K. Zij is ook gemakkelijk te verklaren door aan te nemen, dat de afschrijver na de D van Die in vs. 521 geschreven te hebben, bij vergissing Dat van den vorigen regel overnam. Om nu geene doorhaling te maken, voegde hij er een paar regels bij. Voor Die over scone nam hij nu Over die scone, wat ten minsten op een zin leek, al is het eene wonderlijke constructie. Vs. 561. Zie boven. Vss. 647 vlgg. Het ontbreken van den aangesproken persoon aan het begin der woorden van den Warande huedere maakt de lezing van G A K verdacht. Vs. 797. Zie boven.
Groote tekstverschillen vinden wij dus vss. 1-39, 50, 79-83, 94, 144-147, 181-186, 197-199, 220-228, 265, 280-292, 298-309, 314-315, 319-322, 444, 466-468, 472-481, 517-518, 521, 561, 569-572, 647-649, 797, 853-854, 904-905, 937-952. Behalve vss. 220-228 is overal de lezing van H beter. Al de overige zijn te verklaren als uitbreidingen of wijzigingen der lezing van H. Wij moeten dus aannemen, dat H zeer dicht bij het oorspronkelijke staat, vooral indien deze tekst niet het voorbeeld van G A K is geweest. Het wordt nu de vraag, wat de varianten van kleineren omvang ons leeren. In de eerste plaats vragen wij, op welke plaatsen een der andere redacties eene oorspronkelijker of betere lezing heeft dan H. Bijna overal, waar G A K een ander woord of uitdrukking hebben dan H, is de lezing van H te verkiezen of minstens even goed (vss. 44, 45, 58-60, 74, 76, 77, 102, 114, 115, 128, 142, 143, 154, 192, 209, 211, 219, 231, 243, 248, 296, 312, 326(?), 329, 358, 381, 444, 452, 488, 545, 598, 618, 665, 684, 688, 695, 776!, 777, 792, 804!, 816, 824, 836!, 839, 924). Daartegenover staan enkele plaatsen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar G A K eene betere lezing hebben: vs. 99, 388, 415, 433. Behalve de eerste, dus geen van alle fouten van beteekenis in H. Daarbij komen nog enkele plaatsen, waar misschien G A K eene betere lezing hebben: vss. 85, 90, 620, 683. De uitslag van dit onderzoek is dus, dat H de beste redactie heeft, en nog zeer dicht bij het oorspronkelijke staat, maar niet de bron is van G A K. G A K zijn onderling veel nauwer verwant dan met H, waarom dan ook in de varianten wordt aangegeven, waar A en K van G, niet waar zij van H afwijken. In alle boven genoemde plaatsen, dus ook in alle uitvoerige interpolaties, ook in de meeste der talrijke plaatsen, waar soe, wel, al, over etc. ingevoegd is, hebben zij eene gemeenschappelijke lezing tegenover H. Tot deze gemeenschappelijke lezingen moet ook gerekend worden vs. 865, waar de lezing van A K alleen verklaard kan worden als eene tekstverbetering, terwijl zij in hun voorbeeld vs. 866 lazen met de redactie van G. Ook in vs. 107, waar K met G overeenkomt, moet de lezing van A als eene correctie daarvan beschouwd worden. Misschien was ook vs. 180 in het voorbeeld van A K evenals in G reeds uitgevallen en is de overeenkomst hier van A K met H, en evenzoo de onderlinge overeenkomst van A en K, slechts toevallig, doordat het rijmwoord zich vanzelf aan de hand deed. Over het algemeen is de lezing van G, vooral in kleinigheden, ouder en beter dan die van A K. Toch kan G de bron niet zijn van A K. Op de volgende plaatsen toch staan A K gezamenlijk met H tegenover G: vss. 774, 788, 851, 862, waarvan echter alleen de tweede voldoende bewijskracht heeft. Vss. 607 en 805, waar A tegenover G K met H overeenstemt, bewijzen niet veel. Eene groote overeenkomst in alle drukken vinden wij ook in de namen der sprekers. Zoo vinden wij voor vs. 178 Lansloets moeder, maar verder steeds die moeder. Ofschoon K zeer groote overeenkomst vertoont met A (treffend zijn b.v., behalve de bovengenoemde, vss. 2793, 505, 562, 6521, 788, 862), is toch A niet het voorbeeld van K geweest. Er zijn toch ook een aantal plaatsen, waar K met G overeenstemt en niet met A, nl. bijna overal, waar in de varianten wel de lezing van A, maar niet van K opgegeven wordt. De voornaamste zijn: vss. 1977, 235, 245, 533, 613, 646, 6472, 717, 749, 851. Dat K ouder is dan A, is trouwens al genoeg bewijs, dat K niet naar A kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt zijn. Maar deze plaatsen bewijzen evenzeer het omgekeerde, nl. dat A niet op K kan berusten. Treffende plaatsen, waar K met H overeenkomt tegenover G A, zijn er niet. Men zou kunnen denken aan vs. 274, waar H K oversten hebben, tegen G A oppersten. Maar dit blijkt eene zelfstandige correctie van K te zijn, nu ook K1 oppersten heeft. Vs. 703: H haer, G A daer, K yr bewijst nog minder. Hieruit blijkt tevens, hoe voorzichtig men moet zijn met het maken van gevolgtrekkingen uit de overeenkomst of het verschil in enkele woorden. Eerst wanneer er een groot aantal van die woorden is, kan daar iets uit blijken. Maar nog meer bewijskracht hebben gemeenschappelijke leemten en vooral invoegingen van geheele regels. Wanneer wij nu het voorgaande samenvatten, komen wij tot deze slotsom:
De uitgave van Verhulst (Pl) is blijkens de titelprent nagedrukt naar een exemplaar van Vorsterman (aangenomen althans, waar wel geen bezwaar tegen is, dat deze de houtsnede zelf heeft laten maken), maar zeker niet naar de ons bekende uitgave. Vs. 1977 en 401 toch, die in A ontbreken, worden hier gevonden. In vs. 444 heeft Pl dezelfde aanvulling van den ontbrekenden regel als K. Voor het overige komt Pl, wat het uitlaten of invoegen van regels, ook van prozaregels betreft, geheel overeen met A. In een paar kleinigheden vertoont Pl overeenkomst met H tegenover de andere drukken: vss. 157, 160, 590, 804, 902. Merkwaardige overeenkomsten met G tegenover A vinden wij in vss. 73, 76, 94, 100, 121, 131, 170, 175, 1971, 1972, 278, 452, 847. Voor het overige is bijna overal, ook in kleinigheden, overeenstemming met A. Deze uitgave moet dus bewerkt zijn naar een ouderen druk van Vorsterman, waarmede tevens het bestaan van zulk een druk wordt bewezen. Dat er, als in alle 17de-eeuwsche volksuitgaven, vele drukfouten in zijn, behoeft nauwelijks gezegd b.v. vs. 669 vet i. pl. v. bet, 812 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den grooten vyant i. pl. v. coenen wigant enz. Maar dit boezemt ons geen belang in. Afzonderlijke vermelding verdienen nog de ingevoegde prozazegels. De dichter maakte alleen den tekst en liet de wijze van opvoering geheel aan de vertooners over. Maar wanneer de stukken werden opgeschreven om gelezen te worden, waren enkele ophelderingen wel noodig. In H vinden wijdan ook korte tooneelaanwijzingen voor vss. 322, 380, 392 en 894. In de drukken vindt men deze niet, maar daar zijn na vss. 2802, 319 en 5179 eenige verzen ingevoegd om de tooneelen aan elkander te verbinden. Bovendien zijn na vs. 2802 en 365 in A, K en Pl (niet in G) een paar prozaregels ter verduidelijking ingelascht. Deze zijn in A en Pl gelijk, maar in K anders. Wij zouden dus op nevenstaande wijze de verhouding in beeld kunnen brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het handschrift der Cluij te van Plaijerwater.Dit handschriftGa naar voetnoot1), dat eens deel heeft uitgemaakt van de archieven van het St-Lucasgilde, berust thans in het archief der Koninklijke Teekenschool (Académie royale des Beaux Arts) te Antwerpen. Blijkens het schrift en de watermerken van het papier is het geschreven in het eerste kwart der 16e eeuw. Het bestaat uit 9 bladen, ± 34 cM. hoog bij ± 13 cM. breed (±, omdat de randen niet meer gelijk zijn). Blad 1 en 9 is eene andere soort papier dan 2-8; het is een vel, dat er later bij wijze van omslag bijgedaan is. Blad 2-8 zijn een katern van vier vellen, waarvan het tweede vel zijne eerste helft, die blad 3 zou geweest zijn, mist: ze is er met eene schaar uitgesneden; er zijn nog sporen, die aanwijzen, dat er op geschreven was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bladzijden zijn afgeschreven noch gelijnd; ook zijn er geene signaturen. In blad 5-6 staat als watermerk eene kleine Gothische P met een vierblad er boven op. Dit merk behoort tot een type (kenmerk: vorm der bloem), dat in de laatste jaren der 15e en in de eerste dertig jaren der 16e eeuw in zwang was. Merken van dit type komen voor in de Ruusbroec-handschriften M3 (ao 1519), f (ao 1521), t (ao 1498). In blad 9 staat het watermerk van den papierfabrikant P Pricard, dat men ook vindt in de Middelburgsche stadsrekening over het jaar 1555 (zie De Stoppelaar, Het Papier in de Nederlanden, bladz. 99 en de plaat XV no 19), en in het Ruusbroec-handschrift F f, waarvan het papier volkomen gelijk is aan dat van dit blad. Het is dus duidelijk, dat het buitenste vel van het hs. jonger is dan de andere. Men kan dan ook zeer goed zien, waarom dit er later bij gedaan is: het recto van blad 2 en het verso van blad 8 zijn geelbruin, vuil en kapot; deze zijn dus oorspronkelijk het eerste en het laatste blad van het hs. geweest. Omstreeks 1555 heeft men er een nieuw vel omheen geslagen, om het oudere des te beter te kunnen bewaren. Het hs. is door een moderne hand, waarschijnlijk door J.H. Mertens, gepagineerd. In dezelfde hand staat op bl. 1a, heel bovenaan: 14 ..., waarmede Mertens waarschijnlijk heeft willen te kennen geven, dat het hs. uit een of ander jaar der 15e eeuw dagteekent. Onmiddellijk onder dit 14 ... staat, in eene wat jongere hand dan die van den kopiist en den corrector: Een cluijte van plaijerwater. Een paar centimeters onder deze streep staat, van dezelfde hand een bibliotheeksmerk: G-3, dat later doorgehaald is en waarboven dan geschreven is: Nr 7i. Wat lager staat de volgende aanteekening uit het begin der 19e eeuw: esbatement | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(De schrijver dezer aanteekening is de auteur van: Geschiedkundige aenteekeningen aengaende de Ste-Lucas Gilde enz. Antw. 1822) Bl. 1b is heelemaal wit. Bl. 2a bovenaan, in eene hand uit 't begin der 16e eeuw: en mā die doemde eēen wat lager, in nog eene dergelijke andere hand: Dit sīj̄ al tafelspelenop bl. 2b in de hand van den corrector: De man diet dwater haelde. Uit de aanteekening op bl. 2a Dit sijn al tafelspelen maakte Mone op (Uebers. 368); ‘Nach einer alten Bemerkung vorn in der Hs. enthielt sie noch meerdere tafelspelen, aber nur dieses eine ist noch darin übrig.’ Mertens neemt dit in de Voorrede van zijne uitgave over. Hadden zij echter het hs. nauwkeuriger bekeken, dan zouden zij dit zeker niet zoo geschreven hebben. Uit het boven opgemerkte blijkt reeds, dat dit hs. nooit grooter geweest is; blad 2 en blad 8 zijn altijd het eerste en het laatste geweest. Maar er ontbreekt een blad, waar op geschreven was. Toch is Plaijerwater ongeschonden. Er hebben dus op het ontbrekende blad een of meer geheele stukken gestaan. Het woord al doet wel in den regel aan een grooter aantal denken, maar kan toch ook zeer goed van twee gebruikt zijn. Het is dus waarschijnlijk, dat op het ontbrekende blad een tafelspel gestaan heeft. Het was dan wel niet groot, maar kan toch een 60 regels geteld hebben. (Het tafelspel hierachter bladz. 181, telt ook slechts 85 regels). Is deze veronderstelling juist, dan moet het ontbrekende stuk reeds zeer vroeg uit dit hs. weggesneden zijn en wel voordat het buitenste blad er bijgevoegd werd, omdat daarop alleen de cluijte van Plaijerwater genoemd wordt. De afschrijver zelf had dezen titel alleen boven het stuk geplaatst op blad 3a. Den titel van het ontbrekende stuk vinden wij in de eerste aanteekening op blad 2a nl.: Een man die droomde een droom ende dwijf exsponeert hem onsint (zoo toch meen ik het laatste woord te moeten lezen), d.i. ‘Een man had een droom en de vrouw legt dien op eene dwaze manier uit.’
Het hs. is moeilijk te lezen, vooral door de vele doorhalingen en verbeteringen, maar ook doordien het papier op een aantal plaatsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vuil geworden of afgesleten is. Zoo hebben Mertens en Moltzer het laatste woord van vs. 314 als saus gelezen, en ook De Vreese las er eerst niets anders uit, tot hij plotseling zag, dat er jammer staat (nl. jām'). Nu het eenmaal gelezen is, is het zelfs duidelijk. In vs. 107 heeft de corrector eene zoo zware doorhaling gemaakt, dat Mertens in het geheel niet lezen kon, wat er onder staat. Moltzer las in ontlie. Eerst na herhaalde pogingen bleek het De Vreese, dat er craken staat. Doch ook het schrift van den kopiist is niet erg duidelijk. Zoo zijn u en n nergens te onderscheiden: de zin moet dus beslissen, wat er staat. Waar b.v. Mertens en Moltzer in vs. 326 enen hebben laten drukken, heb ik even gekozen, omdat dit m.i. beter past. Dit is dus niet eene andere lezing van het hs., maar eene andere opvatting van den zin. Ook o en a zijn meermalen niet te onderscheiden. In vs. 40 b.v. zou men evengoed spaeijen als spoeijen kunnen lezen; de zin, zoowel als het rijm, vereischen het laatste. Nog andere letters kunnen ook tot moeilijkheid aanleiding geven, die echter niet alle genoemd behoeven te worden. Nog slechts één voorbeeld; in vs. 129 lazen Mertens en Moltzer dike, terwijl er dake staat. In het geheele hs. komt geen y voor; overal staat ij. In vs. 30 Ey is eene drukfout. In het gebruik van u en w was de afschrijver niet zeer consequent. Dat hij w = uu neemt (b.v. vss. 62, 265, 305c), is vrij wel de regel in dien tijd. Ook het gebruik van w = v (b.v. vss. 64, 83) is zeer gewoon in handschriften. Maar minder gewoon is u = w, dat wij hier vinden in vs. 182 ontuijste. Onzeker wordt nu de lezing in vs. 189. Het hs. heeft wus; dit kan, zooals in den tekst is opgegeven, als uus gelezen worden, maar ook als uws. Aan het begin der regels (die de afschrijver anders telde dan wij het doen; zie de noten bij vss. 87, 176, 247, 334) staat gewoonlijk eene kleine letter, soms eene hoofdletter, soms ook eene kleine letter, die wat grooter geschreven is. Als leesteekens vinden wij een opstaand streepje achter gherne, bringen, wachtic en ghenade in vss. 117, 213, 214 en 321, en een dubbele dergelijke streep achter het eerste Werenbracht in vss. 272 en 307 en achter swaer in vs. 274. Het laatste dient dus blijkbaar om de aandacht te vestigen op het middenrijm. Van de afkortingen verdienen alleen vermelding, dat tweemaal -en wordt aangewezen door hetzelfde haaltje, dat anders -er aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijst, beide malen in het schrift van C, nl. vs. 136 uutrechten en vs. 253 morgen, en ook tweemaal door een streepje door den stok van de voorgaande letter, nl. vs. 209 bekijken en vs. 281 gesconcken. Beide afkortingen komen trouwens in 16de eeuwsche hss. meer voor. In den tekst komen een groot aantal veranderingen voor; sommige zijn van den afschrijver zelf, maar de meeste van een ander, die eene eenigszins andere hand schreef en daarenboven wat zwarteren inkt bezigde. De hand van den corrector is van hetzelfde tijdperk als die van den afschrijver. Deze veranderingen zijn alle onder den tekst opgegeven, en behoeven niet herhaald te worden. Hier moet dus alleen nog worden medegedeeld, hoe zij gemaakt zijn, voor zooverre dat daar nog niet geschied is. Meermalen schreef de afschrijver een verkeerd woord of begon er aan. Bemerkte hij dadelijk zijne fout, dan haalde hij het geschrevene door, plaatste er soms tevens punten onder, en schreef dan het juiste woord er achter (vss. 46, 61, 81, 83, 116, 139, 152, 193, 231, 251, 306, 307, 317, 318, 347). Bemerkte hij zijne fout te laat, dan schreef hij het juiste woord of woorden boven het doorgehaalde (vss. 58, 115, 239, 287). Waar hij een woord of letter te veel schreef, werd dit geëxpungeerd of doorgehaald (vss. 215, 120, 188, 259). In vs. 266 haalde hij een afkortingsteeken door. Soms schreef hij een geheelen regel verkeerd, die dan werd doorgehaald en daarna werd dan de juiste geschreven (na vss. 115, 345). Een vergeten woord werd boven den regel bijgeschreven (vss. 128, 237). Evenzoo een vergeten letter (vss. 214, 348). Van vs. 224 was eerst de eerste helft vergeten (zie de noot). Waar eene verkeerde letter kwam te staan, schreef hij er eenvoudig overheen, b.v. vs. 268. De grootste veranderingen maakte hij na vs. 215, waar hij een rondeel in den tekst wilde brengen. Hoe hij daarbij knoeide, behoeft niet nauwkeurig meegedeeld te worden. In bijzonderheden te vermelden, hoe de corrector veranderde, schijnt mij onnooodig. Van sommige plaatsen is het reeds in de noten vermeld (vss. 77, 107, 237, 250, 254, 258, 290, 340). Hij schreef zijne veranderingen en bijvoegingen, waar hij het best daartoe ruimte vond, meestal boven den regel, doch ook wel er onder. Was het eene groote verandering of bijvoeging, dan werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die meermalen voor of achter den regel op den kant bijgeschreven, meestal met een verwijzingsteeken. Was er eene enkele letter naar zijne meening te veel, dan werd die eenvoudig doorgehaald (vs. 56); was er eene te weinig, dan werd die boven het woord bijgeschreven (vss. 36, 37, 231, 232, 284). Eene enkele letter schreef hij soms tusschen de andere in (vs. 106) of er overheen (vs. 250, waar in de noot verzuimd is te vermelden, dat hij sus in dus veranderde, vss. 253 en 335). Misschien is het nog van belang op te merken, dat de corrector gewoonlijk de woorden, waar hij andere voor in de plaats stelde, doorhaalde, maar dit niet gedaan heeft in vss. 22, 35, 52 (alleen gemake), 59, 84, 92, 93, 130, 147, 156, 177, 293, 294, 301. Dat hij niet erg netjes op zijn hs. was, blijkt uit vss. 209 en 340, waar hij met den vinger uitveegde, wat hij eerst geschreven had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Handschrift van de Tafelspelen en van de klucht van Nu Noch.Uit een tal van aanteekeningen, die er in gemaakt zijn, blijkt dat dit handschrift in de 16de eeuw aan de familie Theysbaert te Wachbeke of Wachtebeke behoorde. In het begin der 19de eeuw behoorde het aan den heer Hye-Schoutheer, secretaris van Gent, later aan C.P. Serrure. Thans berust het in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het is een papieren hs. van 71 bladen, 195,5 × 143 mM., in een half kalfslederen band uit de 1ste helft der 19de, misschien nog uit het einde der 18de eeuw. Als watermerk heeft het een bok op een band met den naam van den fabrikant SIMONS DENIS. Dit watermerk wordt ook gevonden in stukken van 1555-1559. Het is eene wonderlijke verzameling van allerlei aard. Bladz. 1 ro bevat een aantal krabbels, waaronder deze aanteekening: Desen bouck behoort toe ‖ Daniel theijsbaert wonen̅ te ‖ Wachbeke Daarop volgt eene figuur, die eene soort wapen van de familie moet voorstellen, nl.: een geopend scheermes, waartusschen eene kleine ijzeren pot geplaatst is; vóór het scheermes Theijs, er achter baert (in afkorting).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder zijn de bladen, voor zoover ze niet wit gelaten zijn, beschreven met aanteekeningen van allerlei, meestal administratieven aard, rekeningen, schuldbekentenissen, zelfs enkele minuten van brieven. Het jongste schrift van den bundel is van Michiel Theijsbaert, die bij de spreekwoorden vermeldt, dat hij ze in 1594 geschreven heeft. Uit de bijvoeging ‘moult utilz et profitables aux joeunes enfantz désirants et appétans à sçavoir la langue françoyse’ schijnen wij te mogen opmaken, dat hij zelf toen ook nog bezig was Fransch te leeren. Deze Michiel was de zoon van Daniel Theijsbaert. Van dezen laatsten naam worden twee personen genoemd, waarvan de eene de zoon was van Adriaen, de andere van Jacob. De rekeningen enz. zijn van 1577 en volgende jaren. Het afschrift echter der Tafelspelen enz. is ouder. Waarschijnlijk heeft Daniel Theijsbaert, toen hij een kladboek noodig had, daarvoor de witte bladen gebruikt van dit hs., dat hij uit den boedel zijns vaders had. De Tafelspelen en Nu Noch zullen dan omstreeks 1555-1560, misschien wel door Adriaen Theijsbaert, geschreven zijn. Het geheele hs. is, ook in de stukken die van dezelfde hand zijn, zeer ongelijkmatig geschreven. Het schrift vertoont verschillende eigenaardigheden, die wij ook in het hs. van Plaijerwater opmerkten. Het is zeer onduidelijk. Zoo las b.v. Willems in het tweede tafelspel vs. 34 ane becken i. pl. v. arlebecken, vs. 97 vrou i. pl. v. lien, vs. 115 dbrein i. pl. v. de lieden enz. enz. De e, i en c zijn soms niet te onderscheiden. Daardoor heeft Willems op een aantal plaatsen vormen als heit, breict, spreict enz. laten drukken i. pl. v. heet, breect, spreect. Dat dit onjuist is, blijkt daaruit dat nergens ei voorkomt; de tweeklank wordt steeds eij geschreven. Meermalen hebben letters, met name u, n, a, e, vooral in veel voorkomende woorden, een haaltje te veel of te weinig. Daardoor schijnt b.v. in Nu Noch het woord ghebuere allerlei vormen te krijgen, als: ghebuire, ghebuure, ghebuiere, ghebuier, terwijl toch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overal dezelfde spelling bedoeld is. De gevallen, waar hierdoor n, m en nn verwisseld zijn, worden onder de varianten opgegeven. Op een aantal plaatsen heeft de afschrijver het verschil tusschen u en n willen aanwijzen door een streepje of haaltje boven de letter. Maar doordien hij dit nu eens boven de u, dan weer boven de n of m plaatst, heeft hij eigenlijk de moeilijkheden nog grooter gemaakt. Daarentegen staan er geen punten boven i of ij. Alsof dit alles nog niet voldoende was, gebruikt de afschrijver voor sommige letters meer dan één vorm. Zoo zijn er twee vormen van de g, ook van de w, en van de ij zelfs drie. Dikwijls staan deze dicht bij elkander, b.v. in het eerste tafelspel vss. 7 en 11 ghije, ghij. Dit bewijst, dat er met geen van de drie vormen y bedoeld wordt, welke letter niet voorkomt. Waar een nieuwe spreker begint, staat eene hoofdletter, verder zoo nu en dan eens aan het begin van den regel, maar nooit in het midden. Leesteekens komen niet voor, ook geen teeken voor middenrijm of dubbelrijm. De afkortingen zijn dezelfde, die in 16de-eeuwsche handschriften geregeld voorkomen, en leveren dus geene moeielijkheid op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het handschrift van Van den Sacramente van der Nyeuwervaert.Dit handschrift, vroeger het eigendom van de Broederschap van den Heiligen Sacramente van der Nyeuwervaert, behoort thans aan de St.-Barbarakerk te Breda. Het is een papieren hs., thans nog 20 bij 13½ cM. groot. De band is van geperst leer, versterkt met houten borden, en oorspronkelijk voorzien van een nu verdwenen koperen haak, alles uit het derde kwart der 16e eeuw. Dit was echter niet de eerste band. Het gedicht nl. op bladz. 73b vlgg. is blijkbaar geschreven, nadat het hs. reeds ingebonden was en toch zijn hiervan aan den buitenrand enkele letters weggesneden. Het watermerk is overal eene kleine Gothische P met een gesteelde bloem, tusschen smalle loodrechte waterlijnen, een merk dat volgens eene schriftelijke mededeeling van Prof. De Vreese vóór 1500 in de Nederlanden nog maar hoogst zelden voorkomt, maar daarentegen van 1520 tot 1540 zeer gewoon isGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het schrift is uit ditzelfde tijdvak, maar waarschijnlijk dichter bij 1540 dan bij 1520. Alleen de laatste twintig bladen zijn zeker jonger schrift. Het hs. bevat nog 113 bladen, of eigenlijk 114, want de twee eerste zijn op elkander geplaktGa naar voetnoot1). In lateren tijd zijn deze genummerd, waarbij echter de negen eerste bladen niet meegeteld zijn en evenmin de twee laatste. Om verwarring te voorkomen, houd ik mij hier ook aan die nummering, maar wijs nu de voorste bladen met Romeinsche cijfers aan, terwijl ik de bij twee laatste doortel. Er zijn verscheidene bladen verdwenen. Na bl. V is een blad uitgescheurd, na blad VII is er een uitgesneden, na blad 16 zijn er twee uitgeknipt (een onoplettende lezer kan meenen, dat het verhaal doorloopt), en na blad 24 zijn weer twee bladen uitgesneden. Bl. 21 en 22 waren uitgesneden of afgescheurd en zijn op randen in den band geplakt. Het rood is toen bijgewerkt. Men zou haast denken, dat dit plakken vóór het rubriceeren gedaan was, doch dit is niet zoo. Wel is het zeker gebeurd, voordat de stukken geschreven werden, waarin geen rood gebruikt is. Een aantal bladen, vooral in het begin, zijn zeer beduimeld. De droge linieering en afschrijving is, vooral in het laatste gedeelte van het hs., nog al onregelmatig. Later heeft men daar, maar niet overal, zeer slordig inktlijnen overheen getrokken. De inkt hiervan is geheel bruin geworden, gedeeltelijk ook verdwenen. Nog later, nadat de bladen reeds beschreven waren, zijn er hier en daar met zwarteren inkt nog eens dunne lijnen overheen getrokken. De ingeprikte punten voor de linieering zijn in een aantal bladen behouden gebleven. Ook dit puncteeren is vrij slordig gedaan. Tot bl. 69 is alles van ééne hand. Hermans meent, dat deze tot bl. 76 doorgaat, doch hij vergist zich. Bl. 71-76 (bl. 70 is wit gelaten) is zeker van eene andere, doch ongeveer gelijktijdige, hand. Elke bladzijde bevat 23-27 regels. Het schrift is zeer duidelijk, maar niet mooi. Dit ligt voornamelijk aan den inkt, die blijkbaar te zeer verdund was. Hij vloeide te veel, zoodat hier en daar een e of o dicht geraakt is. Soms zelfs ontstonden aldus vlekken, die dan zoo goed mogelijk geradeerd werden. Herhaaldelijk heeft de schrijver dan ook moeten aandikken. De u en n zijn duidelijk onderscheiden. Ook tusschen ij en y is duidelijk onderscheid: de laatste is van onderen gesloten, de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. Maar doordien hij er zoo velerlei vormen voor bezigde (van de y heb ik er 3 aangeteekend, van de ij zelfs 10), is het toch soms nog onzeker, wat hij bedoeld heeft. Men zou zelfs kunnen meenen, dat hij overal ij heeft willen schrijven. Tusschen i en j wordt soms verschil gemaakt. Doordat slechts nu en dan boven de i eene punt staat, zijn in, ni en m dikwijls niet te onderscheiden. In het gebruik van u en v en meestal ook van i en j volgt de afschrijver den gewonen regel. Een enkele maal is er een streepje te weinig, waardoor b.v. de w eene v wordt. Zoo zou men vs. 1026 adyeuv, vs. 1041 nijeuvs, vs. 1049 nassauv lezen en Naprol. 9 nassouv. Een paar malen zijn verkeerdelijk twee woorden aan elkaar geschreven: vs. 13 salaf, vs. 19 alvergheten, 345 Maermen, 842 alin, vs. 1075 alzelve. Voor het overige is het hs. hierin zeer nauwkeurig. Slechts enkele leesteekens komen voor, nl. een verticaal streepje achter hier, beschermt en ewicheit in vss. 981, 1009 en 1178; eene punt alleen achter sonde in vs. 447. Deze zal echter wel niet als leesteeken bedoeld zijn, maar beschouwd moeten worden als de volgende. Er zijn nl. vele punten hier en daar, soms tusschen de regels, soms ook in den regel, die blijkbaar alleen ontstaan zijn, doordat de pen van den afschrijver even op het papier rustte. Op ééne plaats zou men meenen, dat een punt als leesteeken staat, doch dat is daar een teeken bij den volgenden regel, nl. vs. 251 (zie de aant. op dat vers). De afkortingen leveren geene moeilijkheden op, al wordt voor e en en ook soms hetzelfde teeken gebruikt. De doorhalingen en verbeteringen, voor zooverre zij van eenig belang zijn, zijn onder den tekst opgenomen. Maar het is nog wel de moeite waard er op te wijzen, dat het er slechts weinige zijn. Tweemalen slechts schreef de afschrijver een of meer verkeerde regels (vss. 111 en 409), die beide malen met rood doorgehaald zijn. Dat hij aan een verkeerd woord begon, heeft in het geheele gedicht slechts 8 malen tot eene doorhaling aanleiding gegeven (Prol. vs. 5, 42, vss. 250, 261 262, 439, 476 en 969). Een vergeten woord is er driemaal bijgevoegd (vss. 229, 505, 557). Voor het overige zijn het alleen verbeteringen van zeer geringen omvang. Hoe bang de afschrijver was voor doorhalingen, blijkt uit vs. 252 (zie de aant.). Aan deze vrees zal het dan ook wel geweten moeten worden, dat er zoo betrekkelijk veel fouten zijn blijven staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De latere veranderingen zijn alle onder den tekst opgenomen. Vergeten zijn echter de volgende: vs. 263 is de t van voert later klein bijgeschreven; in vs. 437 stond neee, en eerst veel later is over de laatste e heen eene n geschreven; in vs. 768 heeft de verbeteraar achter beet' nog eens er gevoegd; in vs. 854 is en van plaghen later bijgeschreven. Bovendien zijn op een groot aantal plaatsen onduidelijke letters wat aangedikt. De veranderingen van den corrector zijn altijd gemakkelijk van die van den afschrijver te onderscheiden, ook aan den inkt. De corrector heeft gewerkt, nadat het hs. ingebonden was, zooals duidelijk blijkt uit vs. 627. Van het laatste woord van 926 zijn de laatste letters tengevolge van het stijf inbinden onzichtbaar; te lezen is slechts pal of pas met nog een stukje van de volgende letter. De corrector vermoedde blijkbaar dat er pasteijen stond en veranderde nu kettiven in kettyveijen. Hoofdletters zijn in dit hs. veel minder talrijk dan in andere. In het midden van den regel zijn Prol. 36 Die en verder vs. 40 Re, vs. 57 Raect, vs. 78 Riect, vs. 81 Roec, vs. 158 Diet, vs. 362 Ic, vs. 423 De, vs. 476 Inder, vs. 621 Jhesus, vs. 724 Jan, vs. 832 Jonc, vs. 1051 Jan de eenige gevallen. Aan het begin van den regel en in de namen der sprekers vinden wij wel een aantal hoofdletters, maar meer kleine letters. In de 84 regels van de Prologhe b.v. vinden wij slechts 34 hoofdletters en driemaal eene wat grootere gewone letter.
Voor versiering is alleen van rood gebruik gemaakt. De opschriften der verschillende stukken zijn rood geschreven, evenzoo die voor de vermelding van elk mirakel in de beide eerste stukken. Na ieder opschrift komt eene groote roode hoofdletter. In de eerste prozastukken zijn de beginletters van zinnen gewoonlijk, die van eigennamen somtijds rood doorstreept, maar lang niet regelmatig. Op bl. 21b, 22a en 22b is dit vergeten. In het gedicht op bl. 25a vlgg. begon de rubricator de beginletters van alle verzen rood te doorstrepen, maar eindigde met dit alleen de beginletters der strophen te doen. In het spel zijn de beginletters der persoonsaanwijzingen en van ieders woorden rood doorstreept. Nu en dan is dit echter vergeten. Alleen in den brief zijn meer streepjes. In de beide prologhen is de eerste letter van iedere strophe doorstreept, in het gedicht op bl. 75b vlgg. bovendien van nog enkele andere regels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder is rood gebruikt voor sommige doorhalingen, vooral voor grootere als na vss. 111 en 409, en om enkele vlekken te bedekken. Bl. 71-76 zijn door een anderen, blijkbaar iets jongeren rubricator bewerkt dan het eerste gedeelte. Zijne letters, ofschoon van hetzelfde type, zijn sierlijker en kunstiger. Na bl. 76 is geen rood meer gebruikt. De stukken, die dan volgen, zijn ook later geschreven.
Bij het inbinden zijn vooraan of achteraan van een aantal regels eene of meer letters onzichtbaar geworden of weggesneden. De aanvulling levert echter volstrekt geene moeilijkheid op, waarom er ook slechts hier en daar onder den tekst melding van gemaakt is. Ten overvloede volgt hier eene volledige opgave. Waar meer letters zijn verdwenen, wordt het getal daarvan tusschen haakjes achter het cijfer van den regel gezet; wanneer er dus niets achter staat, is door mij slechts ééne letter aangevuld. Afgesneden zijn Prol. vss. 64(4), 69(3) en verder vss. 830 en 1122. Onzichtbaar geworden is vooraan den regel alleen de eerste letter van het in margine geschreven hem in vs. 505. Daarentegen zijn in een groot aantal regels achteraan een of meer letters onzichtbaar geworden, nl. in Prol. vs. 50 en verder in vss. 50, 166, 169(3), 171(3), 216(2), 246(2), 250, 251(2), 252, 254, 257(2), 258(3), 260, 261, 263, 290, 291, 295(2), 299, 300(4), 542, 546(2), 554, 583(3), 623, 626, 649(2), 651(4), 655(2), 661, 686, 687(2), 690, 700(2), 728, 733(2), 783(2), 988 (in den tekst staat bij vergissing lod), 1073(3), 1091(2), 1098, 1102(3), 1106, 1137(2), 1175, 1185. Op sommige plaatsen was het woord afgebroken en het laatste gedeelte met eene haak er onder gezet. Hier zijn dus twee niet op elkaar volgende letters onzichtbaar geworden. Het hs. vertoont zich dus nu als volgt:Op al deze plaatsen maakt het rijm de aanvulling gemakkelijk. Verder zijn nog door een brandgat weggevallen de laatste letters van vss. 858(6) en 859 en de eerste van vss. 874, 875(2) en 876. De inhoud van het hs. heeft uitsluitend betrekking op het Sacrament. Bl. Iro bevat twee aanteekeningen, de eerste in schrift van de 18de of 19de eeuw, de tweede in 16de-eeuwsch schrift, zeer moeilijk te lezen, doordien het papier zoo afgesleten is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Benedixit
En leert dit grote Sacrament
altijt als Godt eren want [den scep]
per van hemel en aerde [hier]
onder wonderlijc verborgen .....
en ander ontallijke miraculen
..... getuijgen ..... connen
Bl. Ivo (op II geplakt) - Vvo zijn wit.
Bl. VIro Dijt is den boeck van den heilighen ‖ sacramente vander nyeuwervaert ‖ van miraculen. ende is inhouwende ‖ van allen de parceelen den heiligen ‖ sacramente vander nyeuwervaert ‖ ende van miraculen aengaende ‖
Hoe dat theilich sacrament ‖ vander nyeuwervaert te breda ‖ miraculen ghedaen heeft Die ordinancie die ghemaect ‖ sin hoe dat men die gilden ‖ vanden heilighen sacramente ‖ vander nyeuwervaert ende ‖ van mirakel houden sal alle ‖ iare ende euwelijck Bl. VIIvo Tbediet ende die verclaringe ‖ der figueren die in prochiaens ‖ ende sacraments vander nyeu ‖ wervaert choer ontworpen sin Tspel van mirakel vanden ‖ heilighen sacramente vander ‖ nyeuwervaert Een ghebet vanden heilighen ‖ sacramente vand' nyeuwervaert ‖ in latine ende in duissche Tlof van theilich sacrament ‖ vander nyeuwervaert ende van ‖ mirakel. Bl. VII-IX zijn wit gelaten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XL]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alles wat hiervan voor de verklaring van het spel kan dienen, is in Bijlage V opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Oude drukken van Mariken van Nieumeghen.Van dit drama is geen handschrift tot ons gekomen, maar daarentegen hebben wij gebruik kunnen maken van vier oude drukken, die ik met A, U, S en Str. aanwijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. De drukken.A. Deze oudste ons bekend geworden uitgave heeft tot titel: die waerachtige en̅ ‖ Een seer wonderlijcke historie van Marikē van ‖ nieumeghen die meer dan seven iaren ‖ mettē duuel woēde en̅ verkeerde. Het eenig bekende exemplaar berust in de Königliche Hof- und Staatsbibliothek te München. Jaartal noch drukker worden genoemd, maar de laatste maakte zich door zijn drukkersmerk voldoende bekend als Willem Vorsterman van Antwerpen. Het boekje bevat 64 bladzijden of 32 bladen, vereenigd tot 6 katernen met resp. 6, 4, 6, 6, 4 en 6 ongenummerde bladen. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
signatuur is: - - Aiij - - - Bi - Biij - Ci - Ciij - - - Di - Diij - - - Ei - - - Fi - Fiij - - - De bladen meten 207 bij 142 mM., de spiegel 142, 146, 148 of 152 bij 93 mM. Als watermerk vinden wij in A en F drie leliën in een schild, gedekt door eene kroon met bloem, en onder het geheel eene onduidelijke letter (vgl. De Stoppelaar, Pl. XIV, no. 9, waar een dergelijk watermerk voorkomt uit een register van 1523-1525). In B, C, D, en E is het eene kan met deksel, waarop een bloem. De kartonnen band is uit de 18de of uit de eerste helft der 19de eeuw. Het boekje is mooi gedrukt en voor de versiering is heel wat gedaan. In de eerste plaats moeten dan wel de houtsneden genoemd worden, waarvan wij er niet minder dan elf vinden, nl. op den titel dezelfde als op bladz. 3 en verder op bladz. 6, 12, 24, 47, 48, 55, 56, 62 en op bladz. 64 hetzelfde drukkersmerk als in den Lanseloet van dezen drukker. Voor de beschrijving van deze prentjes zie men de aanteekeningen onder den tekst. De titel is met rood gedrukt en de eerste regel daarvan is niet gezet, maar in zijn geheel in hout gesneden. Tot de versieringen moeten ook de hoofdletters gerekend worden. Groote Gothische hoofdletters, ter hoogte van twee regels, vindt men op bladz. 20, 24, 33, 36, 55, 61(2), 63. Waarschijnlijk had de drukker daarvan echter geen grooten voorraad. Op bladz. 3, 26 en 48 (2 maal) is nl. daarvoor wel de ruimte opengelaten, maar is zij niet ingevuld. Op bladz. 12 is in plaats van de groote eene kleine Gothische hoofdletter gebruikt en op bladz. 4 en 30 zelfs eene gewone. Kleinere Gothische hoofdletters, ter hoogte van één regel, vindt men verder: 4 op bladz. 54, 1 op bladz. 55, 3 op bladz. 61 en 1 op bladz. 62. Verder beginnen alle prozagedeelten, opschriften en versregels (ook natuurlijk de halve) met eene gewone hoofdletter. Afwijkingen zijn in vss. 35, 167, 358b, 364, 365, 367, 367b, 377, 377b, 387, 394, 504, 526, 532, 536, 541, 543, 600, 611, 612, 616, 617, 654, 738, 739, 745, 747, 748, 749, 751, 752, 753, 757, 758, 759. Zooals men ziet zijn er telkens een aantal van deze regels dicht bij elkaar. Was dit een gevolg van vermoeidheid van den zetter? Of misschien eerder van den geringen voorraad hoofdletters in de letterkast? In het midden van den regel worden geene hoofdletters gebruikt, behalve in de prozaregels; zie de noten onder den tekst. Behalve bladz. 2, die wit gelaten is, zijn alle bladzijden geheel volgedrukt. Alleen na vss. 146, 532, 541, 617 en voor en na ‘Hoe die engel gods enz.’ (na vs. 1103) is een regel wit gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de halfverzen, die ook steeds voor aan den regel beginnen, is evenals voor de volle verzen, telkens een regel genomen. De namen der sprekers staan boven hunne woorden, behalve Masscheroen voor vs. 822. Op bladz. 63 was geen regel meer over en daarom moest het Amen naast den laatsten regel van den tekst komen. Om dezelfde reden bleef ook de naam van den drukker weg. Leesteekens zijn schaarsch. Die, welke in de prozastukken voorkomen, zijn onder den tekst mede afgedrukt. In de verzen vinden wij eene punt in vss. 143, 152, 257, 265, 267, 289, 309, 310(2), 311, 773, 812, 904 en 1064. Soms schijnt er eene punt te staan, terwijl het toch slechts een deel van de vulling is, dat naar boven is gekomen, b.v. in vss. 911 en 916. In de eerste van deze beide plaatsen is dit in den straks te noemen facsimiledruk weggevallen, terwijl wij daar achter vs. 916 eene punt vinden, doordien het kleine stukje of streepje daarboven niet mede is afgedrukt. Opmerkelijk is de dubbelpunt in vs. 1063. Dit is zeker geen vulsel, maar een leesteeken: de beide stippen zijn nog zoo vierkant, dat het zonder twijfel nog een nieuw teeken was. Slechts enkele punten zijn even scherp. Na de namen der sprekers staat nooit eene punt. Deelteekens komen niet voor en ook afbrekingsteekens zijn zeldzaam. Men zie daarvoor den facsimiledruk. Over de spelling behoeft slecht weinig gezegd te worden. In het geheele stuk komt geene j voor. Aan het begin of het einde van een woord wordt steeds v gezet, in het midden u. Maar uwe heeft steeds u, en waar het lidwoord met het substantief aaneengeschreven wordt, blijft de v, b.v. tvolc vss. 619, 631, 833, 898, tvroucken vss. 468, 902, tvierendeel vs. 1086, tvercrancken vs. 1118. De dubbele u wordt natuurlijk steeds als w geschreven. Het jaartal van den druk wordt in dit boek niet genoemd, maar kan toch vrij nauwkeurig vastgesteld worden. Uit de vergelijking met den Lanseloet, die bij denzelfden drukker verscheen, blijkt met zekerheidGa naar voetnoot1), dat Mariken niet vóór 1518 is gedrukt. Maar veel later toch ook niet. De Engelsche vertaling bij Jan van Doesborch verscheen in 1518 of 1519. Heeft deze de blokken van Vorsterman overgenomen, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is het duidelijk, dat de uitgave van den laatste eerder verschenen is, dus in het laatst van 1518 of in het begin van 1519Ga naar voetnoot1). Maar heeft Van Doesburgh van een ander de blokken overgenomen, die Vorsterman heeft laten nasnijdenGa naar voetnoot2), ook dan moeten de beide uitgaven vrij gelijktijdig geweest zijn. Dit wijst immers op concurrentie. Had Vorsterman veel later gedrukt, dan had hij de blokken van Van Doesburgh overgenomen, zooals hij dat wel meer deed. U. Het eenige exemplaar, dat mij van dezen druk bekend geworden is, berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. De titel luidt: Een schone ‖ Historie ❘ ende zeer wonder = ‖ lijke ende waerachtighe geschiedenisse van ‖ Mariken van Nimmegen ❘ hoe sy meer dan ‖ zeven jaren met den Duyvel woon = ‖ de ende verkeerde. Op een nieu ghecorrigeert, ende met schoone ‖ Figueren verciert. [Prentje] Tot Vtrecht, ‖ By Herman van Borculo ❘ woonende onder den ‖ Doms Thoorn int vliegende Hart. ‖ M. DC. VIII. Hetgeen hier cursief staat, is rood gedrukt, terwijl de eerste regel niet gezet is, maar eene houtsnede in eene lijst. Het boekje heeft slechts 24 ongenummerde bladzijden of 12 bladen, die in drie katernen vereenigd zijn met de signatuur: - Aij Aiij - B Bij Biij Biiij C Cij Ciij -. Het is gedrukt op grof papier zonder watermerk of lijnen. De spiegel meet 164 bij 124 mM. Behalve de opschriften der hoofdstukken en der bladzijden, de namen der sprekers, de reclamen en regel 7-9 van den titel, is alles met Duitsche letter gedrukt. Het boekje is versierd met zes houtsneden:
Al deze prentjes zijn meer of minder vrij nageteekend naar die uit A, het laatste bovendien à rebours. Het eerste en het derde zijn nauwkeuriger het oorspronkelijke gevolgd dan de drie andere. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle zijn vrij sterk gemoderniseerd en naar den smaak van het laatst der 16de en het begin der 17de eeuw opgeluisterd met een landschap als achtergrond enz. Bijzondere opmerking verdient nog de teekening van de markt te Nijmegen, omdat wij daarop de afbeelding zien van een straattooneel uit die dagen. Het staat ter halver manshoogte op palen. De voorgrond en de beide zijkanten zijn geheel open, maar het middengedeelte is over twee derde der breedte afgesloten door een gordijn, waarin recht en links een doorgang gemaakt is. De spelersbleven dus niet op het tooneel zitten, maar kwamen op en gingen af, al naardat zij moesten spreken. Groote hoofdletters, ter hoogte van twee regels, staan aan het begin der hoofdstukken en van vs. 157 en verder in het proza voor vs. 329 (Na dat Mariken) en na vs. 646 (Nadat). Zeer regelmatig zijn gewone hoofdletters gebruikt aan het begin van een regel, in eigennamen en in sommige andere woorden, die een bijzonderen nadruk krijgen. Het boek is verdeeld in genummerde hoofdstukken b.v.: ‘Hoe Heer Ghijsbrecht, Mariken syn Nichte na Nimmeghen ‖ ghesonden heeft. Capittel I.’ Deze hoofdstukken beginnen na vs. 44, 136, 402 (Hoe Marikens Moeye), 684, 857, 892 (Hoe Moenen Emmeken), 1020 (Des anderen daechs), 1103 (Na dat Emmeken). De tekst is op twee kolommen gedrukt, maar de opschriften der hoofdstukken staan over de volle breedte der bladzijden op twee, doch bij cap. V en XI op drie regels. Voor elk vers is steeds een afzonderlijke regel genomen, en als het daarvoor te lang was, twee regels. De interpunctie is zeer slordig. De namen der sprekers staan naast hunne woorden, behalve bij vss. 2, 350, 462, 463, 485, 497, 499, 523 (Refereyn), 728, 754, 770, 786, 810, 822, 836 en 897. In den regel worden de namen der sprekers den eersten keer, dat zij voorkomen, voorzien van een lidwoord of eene andere bepaling, die zij later missen, aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien vinden wij nog met eene bepaling: De Suster, Marikens Moeye vs. 350, Emmek. Moeye vs. 420, D'een gheselle vraecht Moenen vs. 485 en D'een gheselle vs. 499. Mariken, Moenen, Emmeken, Masscheroen, en Godt staan natuurlijk steeds zonder bepaling. Het grootste verschil van deze uitgave met alle andere zijn de veranderingen, die Van Borculo gemaakt heeft, omdat het stuk hem te Roomsch was. Door Van Vloten zijn deze plaatsen reeds in zijne uitgave aangewezen. Maar wat deze nog niet wist, is dat Van Borculo dat ook in een ander werk gedaan heeft, nl. in den Homulus, vgl. de uitgave hiervan door J.W. van Bart, Utrecht 1904, bl. XL vlgg. De veranderingen in beide stukken gemaakt hebben groote overeenkomst met elkanderGa naar voetnoot1). Het meest schijnt Van Borculo zich geërgerd te hebben aan de vermelding van Maria, het minst aan die van de biecht. In Mariken van Nimmegen heeft hij eigenlijk niet veel anders gedaan dan dat hij den naam van Maria, zoo goed en zoo kwaad als het ging, uit het stuk verwijderde. Dat daardoor de kern van het stuk verloren ging, heeft hij blijkbaar niet begrepen. Om het overzicht gemakkelijk te maken, laat ik hier al deze plaatsen in de lezing van U volgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien is in de prozaregels na vs. 1020 onser liever vrouwen vervangen door der Godtlijcke Drijvuldicheyt (in deze uitgave bl. 323, den tweeden regel onder den tekst). Behalve den naam van Maria heeft Van Borculo ook de vermelding van de mis verwijderd. Het tweede gedeelte van het proza na vs. 1020 begint dus: Des anderen daechs smorgens wel vroech bereyde hem Heer Gijsbrecht om met Emmeken zijn nichte na Colen te reysen, ende Moenen is henlieden van verre nagevolcht, maer hy en dorste by henlieden niet komen, noch Emmeken eenichsins genaken, nochtans werp hy somtijdts halve eycken ende ander boomen van boven nae henlieden, om hun beyden den hals te breken. Maer onse lieve Heere en wildes niet gehingen, want Mariken dagelijcx een gebedt ter eeren der Godtlijcke Drijvuldicheyt sprack. Misschien is ook aan den geloofsijver van Van Borculo toe te schrijven de verandering in vs. 1020. Waar de dichter zegt, dat Gods genade vooral door het berouw wordt verkregen, schrijft hij uitsluitend hieraan die kracht toe. Vss. 1019 en 1020 werden nl. bij hem: Om te verwerven Gods glorie puere,
Niet dan een hertelijc berouw ter lester ure.
S. Het eenige mij bekende exemplaar berust in de Universiteitsbibliotheek te Gent. De titel luidt: Een schoone ‖ Historie van Mariken van Nimweghen ❘ een ‖ seer wonderlijcke ende waerachtige geschiedenisse ❘ ‖ hoe sy meer dan seven Jaren met de Duyvel ‖ woonde en verkeerde. De eerste regel hiervan is niet gezet, maar eene houtsnede, en gedrukt in eene omlijsting. Het boekje heeft thans een 19de-eeuwschen band en bevat 24 ongenummerde bladzijden of 12 vellen, tot drie katernen vereenigd met de signatuur - A2 - - B Bij - - C Cij - -. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het papier is slecht en zonder watermerk of lijnen. Tot versiering dienen zes houtsneden:
De twee eerste en het laatste van deze prentjes zijn zeer nauwkeurig nageteekend naar die in A, de twee andere iets minder nauwkeurig. Men vergelijke de prentjes van A in den facsimiledruk en die naar S in de uitgave der Vlaamsche Bibliophilen. Zij zijn echter zeker niet voor dezen druk gesneden; de blokken toch waren al wat afgesleten. Van het prentje, waar de Moeye zich doorsteekt, was blijkbaar het blokje middendoor gebroken. De spiegel meet 171 bij 123 mM. De druk is slecht, soms onduidelijk en met vrij veel drukfouten. Aan het begin der hoofdstukken en van de stukken proza staan dikwijls groote Latijnsche hoofdletters, terwijl de rest met Duitsche letter gedrukt is. De meeste versregels beginnen met eene hoofdletter, doch meer dan 350 met eene kleine letter. Het gebruik van afkortingen en van sommige spellingen (b.v. i voor den volkomen klinker in eene gesloten lettergreep) en buigingsvormen hangt dikwijls samen met de lengte van den regel. Ook sommige uitlatingen zijn zeker wel aan dezelfde reden toe te schrijven. In vs. 936 b.v. is hier uitgelaten en daarmede kan ook juist het vers op één regel. De tekst is op twee kolommen gedrukt. De opschriften der hoofdstukken echter staan over de volle breedte van den spiegel, zoodat de kolommen daar niet doorloopen. Men heeft dan eerst de twee gedeelten te lezen, die boven het opschrift staan, en daarna hetgeen er volgt. De namen der sprekers staan soms boven hunne woorden, soms naast den eersten regel, b.v.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms loopen de regels als proza door, om plaats te winnen, dus vooral na een opschrift, maar ook anders, wanneer de lengte der regels niet goed zou uitkomen, b.v. vs. 754 vlgg.:
Wanneer een enkel vers te lang was, om op den regel te kunnen, en het voorgaande of het volgende was korter, dan werd daar een woord bijgezet, gewoonlijk met een haakje, nu en dan met een streepje, soms ook zonder teeken. Vs. 1045 vlgg. staan b.v. aldus: Sijnder om mijnen wille vermoort en Als voor ende naer. (doot gebleven De uitgever van B heeft dit niet begrepen en nu onhogelijck achter den vorigen regel laten drukken. Vs. 408 en 409 zien er in S aldus uit: d'Oude dief die ten Grave lach opt slot die is verlost en̅ laten gaen ❘ inde rinnewat B juist zoo afdrukt, maar dus nu de laatste woorden van 408 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XLIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achter 409 plaatst. Zoo komen de verkeerde lezingen in de wereld. Ten slotte wijs ik nog op de bijvoeging aan het einde van S: ‘Dit Boeck is ghevisiteert ende gheapprobeert by eenen geleerden man daer toe ghecommitteert’. Dat dit geene officieele approbatie is, maar alleen reclame van den drukker, is duidelijk. Str. Het eenige mij bekend geworden exemplaar van deze uitgaveGa naar voetnoot1) was vroeger het eigendom van C.P. Serrure, thans van den Hertog van Aremberg. De titel luidt: Een fchoone ‖ Historie van ‖ Mariken. ‖ van Nimweghen ❘ een feer wonderlijcke ende ‖ waerachtighe ghefchiedeniffe hoe fij ‖ meer dan feven jaren met den ‖ Duyvel woonde ende verkeerde De eerste regel is geëncadreerd in een vignet, de derde is met Romeinsche letter gedrukt. De drukker hiervan heeft ongetwijfeld een exemplaar van S voor zich gehad, dat hij zoo nauwkeurig mogelijk volgde. Vandaar dat de opschriften der hoofdstukken volkomen gelijk zijn, wat betreft hoofdletters, grootere of kleinere letter, verdeeling over een of twee regels, gebruiken van de tweeërlei s en r enz. enz. Slechts zeer enkele onbeteekenende spellingsverschillen zijn hier te vinden. In het gebruik van hoofdletter of kleine letter aan het begin van den versregel zijn slechts 14 verschillen. Bij het groot aantal regels in S, die met eene kleine letter beginnen, is dit een bewijs van slaafsche navolging. In de spelling met g of gh, c of ck, d, t of dt enz. zijn wel verschillen, maar nergens een regel. De zetter van Str. schijnt nog al gewend geweest te zijn veel dt te gebruiken. Doch dit zijn toch alle onopzettelijke afwijkingen. Misschien moeten als bewuste veranderingen aangezien worden de geregelde vervanging van wt door uyt en de veelvuldige vervanging van het lidwoord die door de, van ic door ick en van duvel door duyvel. Dit zal de zetter als verbeteringen beschouwd hebben. Ook heeft hij op een aantal plaatsen den tekst trachten te verbeteren, nu en dan ook werkelijk verbeterd, maar dit laatste alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina L]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar, waar òf door het rijm òf door den zin de fout van S duidelijk genoeg was. Doch zoogoed als nergens heeft Str. eene betere lezing, die het vermoeden wettigt, dat hij een anderen druk dan S voor zich gehad heeft. Daarentegen zijn er vrij veel nieuwe fouten gemaakt en hieronder een aantal, die alleen verklaard kunnen worden als verdere verknoeiingen van eene fout in S als het gevolg van den onduidelijken druk van S. De titel noemt hetzelfde jaartal en denzelfden drukker als S. Hebben wij dan hier een tweeden druk van Stroobant, nadat de eerste nog binnen het jaar uitverkocht was? Dat zou voor een boek als dit een hooge zeldzaamheid zijn. Maar behalve dat de boven genoemde verschillen dit reeds niet waarschijnlijk maken, is er nog eene bijzonderheid, die dit onmogelijk maakt. De prentjes nl. in Str. passen geen van allen bij den tekst. En het is volstrekt onaannemelijk, dat Stroobant de houtsneden, die hij had, niet voor den tweeden druk zou gebruikt hebben. Zelfs al had hij ze verkocht, dan zou hij ze zeker opnieuw hebben laten snijden voor een boek, dat zoo goed ging. Str. is dus een opzettelijke nadruk van S, met de bedoeling dien voor een druk van Stroobant te doen doorgaan. Hoogstwaarschijnlijk is hij nu ook wel geantidateerd. Waar en door wien dit bedrog gepleegd is, zou misschien uit de prentjes zijn op te maken. Van de houtsneden zegt Bon De Saint-Genois: ‘De laetste alleen is merkwaerdig, dewyl zy de allegorische spot-figuer van Roome in den protestantschen zin verbeeldt. Hieruit zou men kunnen veronderstellen dat dit exemplaar eene hollandsche nadruk is.’ Dit wordt bevestigd door hetgeen wij boven opmerkten over de geregelde veranderingen in den tekst. De w voor uu en deze laatste uitspraak van den tweeklank was den zetter blijkbaar vreemd. In vs. 1110, waar de tweede letter van wter in S zeer onduidelijk was, las hij dan ook weer. De afwijkende lezingen van Str. kunnen, zooals uit dit alles blijkt, geen dienst doen tot herstelling van den tekst, maar alleen om aan te toonen, tot welke verbeteringen een zetter in staat was. Vs. 889, waar hij eens van S verving door het juiste woord torens is in dit opzicht zeer leerzaam en maant ons tot groote voorzichtigheid bij het maken van gevolgtrekkingen uit verschil van lezing. Van andere uitgaven van Mariken heb ik niet vele aanwijzingen gevonden. Het eenige is, dat in den bij den Lanseloet vermelden catalogus van Gimblet ook Mariken van Nimweghen voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verbod van den bisschop van Antwerpen van 1621 zal wel betrekking hebben op den druk van 1615. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. De verhouding der drukken.Nu is aangetoond, dat Str. een nadruk van S is, komen voor de vaststelling van den tekst alleen A, U en S in aanmerking. Van deze moet dus de onderlinge verhouding worden opgespoord. Dat S niet naar U bewerkt kan zijn, is duidelijk. Het zou toch van ongeloofelijke scherpzinnigheid getuigen, wanneer de drukker hiervan, overal waar Van Borculo de uitdrukkingen, die hem te Roomsch waren, veranderd heeft, weer den juisten oorspronkelijken tekst geraden had. Wij hebben dus alleen te onderzoeken, of U en S naar A bewerkt zijn, en of A den oorspronkelijken tekst heeft. Dat in A een geheele regel ontbreekt, die in de andere gevonden wordt, komt niet voor. Waar dit met een enkel woord het geval is (vss. 1, 20, 116, 155, 287, 653, 721, 780, 1004, 1007, 1055), lag de aanvulling nog al voor de hand, ofschoon het opmerkelijk blijft, dat U en S daar overeenstemmen. Ook op die plaatsen, waar U en S gemeenschappelijk eene betere lezing hebben, kan dat zeer goed eene correctie op A zijn. Zie b.v. vss. 60, 283, 295, 312, 325, 345, 352, 398, 423, 431, 435, 481, 622, 628, 678, 715, 753, 789, 1018, 1033. Daartegenover staan een zeer groot aantal plaatsen, waar U en S gezamenlijk eene minder goede (b.v. vss. 78, 87, 90, 94, 124, 146, 226, 279, 363, 437, 444, 452, 542, 648, 651, 676, 725, 831, 901, 985, 1113) of eene even goede (b.v. vss. 33, 88, 202, 255, 268, 463, 473, 494, 516, 910, 913, 1026, 1098) lezing hebben als A. Vooral zijn hierbij van beteekenis die plaatsen, waar in U en S gemeenschappelijk geheele of halve regels ontbreken, nl. vss. 53, 109, 358, 420, 466, 674, 733, 828, 932, 957, en waar in beide de volgorde der woorden veranderd is, vss. 76, 173, 392. U en S hebben dus, direct of met een of meer tusschenliggende drukken, hetzelfde voorbeeld gehad, dat een minder goeden tekst had dan A. De onderlinge verschillen van U en S, waarbij de laatste in den regel de minst goede lezing heeft (daarentegen heeft U meer eigen fouten), kunnen alle uit deze veronderstelling verklaard worden. Op twee plaatsen heeft S eene betere lezing dan A of U, maar op beide deed het rijm de verbetering aan de hand, nl. vss. 170 en 273. Zoo is het ook in vss. 249 en 672, waar U de betere lezing heeft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl in vss. 26 en 27 de verbetering in U nog al voor de hand lag. Het is dus waarschijnlijk, dat U en S bewerkt zijn naar een jongeren druk van A. En dit vermoeden wordt zekerheid door de volgende opmerkingen.
Heeft nu A den oorspronkelijken tekst? Niet elke blijkbare fout in A is een bewijs, dat er een vroegere druk bestaan heeft. Vooral wanneer de kopij wat slordig geschreven is, zijn de dwaaste drukfouten mogelijk. Fouten van geen grooteren omvang dan enkele letters of woorden, al gaat daardoor ook het rijm verloren, of de verplaatsing van enkele woorden, blijven hier dus buiten beschouwing. Ook het ontbreken van geheele of halve regels (vss. 13, 183, 577, 647, 872) kan eene onwillekeurige fout van den zetter zijn. Deze onwillekeurige fouten bewijzen dus niets. Daarentegen is het niet aan te nemen, dat de zetter opzettelijke veranderingen zou gemaakt hebben, wanneer hij wist, dat hij het handschrift van den dichter zelven voor zich had. Vinden wij dus van deze veranderingen, dan volgt daaruit, dat er tusschen het autographon van den dichter en dezen druk een of meer hss. of drukken geweest zijn. Tot die opzettelijke veranderingen behoort in de eerste plaats het invoegen van enkele woorden. Dat dit in ons gedicht heeft plaats gehad, is wel te vermoeden. Er zijn verzen, wier lengte zeker in strijd is met alle regels van versbouw. Maar zoolang wij voor de beoordeeling der kunstvaardigheid van den dichter niet meer gegevens hebben, kunnen wij niet bepalen, in welken omvang deze fout gevonden wordt. Daaruit gevolgtrekkingen te maken zou dus even willekeurig zijn als te gaan veranderen. Waar echter een geheele regel wordt ingevoegd (na vss. 310, 523, 684, 1032, 1102), is de latere hand gemakkelijk te herkennen. Maar of dit gedaan is in een handschrift, in een vroegeren druk, of in dezen, is niet uit te maken. Wanneer een vers te lang was om op één regel geplaatst te worden, en de overschietende woorden ook niet achter den volgenden regel gevoegd konden worden, zooals in vs. 1021, dan was de verzoeking om er twee regels van te maken, zeer groot, vooral in den druk. Te eerder kon dit gebeuren, waar een midden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijm was. Zelfs kon een afschrijver of zetter, die het middenrijm niet begreepGa naar voetnoot1) en geen bezwaar zag tegen drie rijmregels, meenen eene verbetering aan te brengen. Dit komt dan ook een aantal malen voor, nl. vss. 105, 173, 255 (waar bovendien een paar woorden ingevoegd werden), 259, 269, 312, 367, 375, 377, 417, 433, 447, 620, 622, 628, 634, 636, 657, 664, 669, 692, 883, 923, 962, 1095. Ook de verwarring in vss. 524-532 kon zoowel in een druk als in een handschrift ontstaan. Een voorbeeld van het eerste heeft men boven in de beschrijving van S, van het andere in het hs. van het Spel van Sint Jooris. Er blijkt dus uit den tekst niet, dat er een oudere druk dan A geweest is, maar wel blijkt het, dat A niet overal den oorspronkelijken tekst heeft. Het is echter wel waarschijnlijk (zie bladz. LXXIII), dat Vorsterman zijne houtsneden heeft laten maken naar andere en dan is het duidelijk, dat er een oudere druk geweest is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Het Handschrift van Die Sevenste Bliscap.Van Die sevenste bliscap van onser vrouwen is maar één handschrift bekend, dat zich in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevindt, Série II, no. 478. Het is gebonden in een 18de-eeuwschen met ingedrukte figuren versierden band van schapenleer (Stallaert noemt het ‘gewaferd bezaanleder’). Het perkament is van zeer goede hoedanigheid, maar door het veelvuldig gebruik erg vet en beduimeld. De vellen zijn vier aan vier tot katernen vereenigd. Van deze katernen zijn er nog vijf over, maar van het vijfde is bij het inbinden het laatste blad weggesneden (waarschijnlijk omdat het te veel geleden had) en het voorlaatste op den band geplakt. Het eerste blad van dit katern, dat nu los kwam te liggen, is in den rug van het tweede geplakt. Van het oorspronkelijke hs. zijn dus nog 39 bladen over of 78 bladzijden, waarvan 71 beschreven, 1 op den band geplakt en 6 nl. bladz. 1, 4 en 74-77, onbeschreven of slechts met eenige krabbels, die niet tot den tekst behooren. Tusschen het vierde en het vijfde ontbreken één of meer katernen, zooals blijkt uit de reclaam op bladz. 64. Dat er na vs. 1515, waar ook de rijmregel ontbreekt, eene groote gaping is, moet trouwens ieder lezer opgemerkt hebben, daar het verhaal hier niet doorloopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk echter ontbreekt er niet meer dan één katern. Elk katern toch bevat 350 tot 400 regels, en in dit bestek kan het ontbrekende zeer goed medegedeeld zijn. Bovendien verkrijgen wij dan voor de Sevenste Bliscap een getal van ± 2100 regels, wat overeenkomt met de Eerste Bliscap, die er 2084 telt. Men zou kunnen twijfelen, of er wel een heel katern verloren is, en of niet bladz. 65 en 66 tot het verloren katern behooren, waardoor dan slechts 14 bladzijden zouden ontbreken. Doch dit dunkt mij niet waarschijnlijk. In de eerste plaats zou het dan vreemd zijn, dat juist hier aan het einde van het katern de reclaam zou ontbreken, die op alle andere bewaard gebleven is. Maar ook zou dan het laatste katern slechts drie i. pl. v. vier vellen bevat hebben. Zien wij echter, dat er aan het einde nog vijf onbeschreven bladzijden zijn, gelinieerd als alle andere, dan schijnt toch de afschrijver niet van te voren de grootte berekend te hebben en is het niet aan te nemen, dat hij voor het laatste katern een blad minder nam. Vooraan is van iets zwaarder perkament een los schutblad bijgebonden en een ander op den band geplakt. Het hs. is in Febr. 1882 door de Koninklijke Bibliotheek op eene veiling te Brussel gekocht. Het was te voorschijn gekomen uit de bibliotheek van ridder J. Camberlijn, van wiens hand de volgende aanteekening gevonden wordt: ‘à voir touchant ce précieux Mss. (: La VIIe Ioie de Notre Dame:) Mystère en Flamand: F: J: Mone, Uebersicht der Niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit. Tübingen 1838. in 8o. page 355. art: 553. où il est dit que le Mss. de ces VI premières Ioies s'est trouvé à Gand chez Mr le Bibliothécaire Lammens. Notre Mss. porte le nom du facteur Franchoys Van Ballaer de Bruxelles. Camb.’Ga naar voetnoot1) Op den voorkant van het losse schutblad staat in eene 16de-eeuwsche hand de titel: Die vijste blijscap Op den achterkant van dit blad lezen wij: Den tijt is cort de [doot]Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LV]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op bl. 1 vinden wij nog eene belangrijke aanteekening, waarover straks nader. Van de achterste bladzijden bevat bladz. 74 een paar krabbels, terwijl op bladz. 77 nog eens de naam Joannes verheijleweghen voorkomt met het jaartal 1680. Daaronder nog geeraerdt, waarmede zoowel zijn zoon als een ambtgenoot bedoeld kan zijn. Uit de beide laatste aanteekeningen zullen wij wel moeten opmaken, dat het hs. in het laatst der 17de eeuw aan de kerk van Onze Lieve Vrouwe van de Savel behoorde. Van het eigenlijke hs. zijn de bladen door het scheef afsnijden ongelijk van grootte geworden; de gemiddelde afmetingen zijn bijna 20 bij 12 cM. Door eene 19de-eeuwsche hand zijn de bladen met potlood genummerd; het schutblad is hierbij niet meegeteld. In deze uitgave worden de bladzijden geteld. De afschrijving is: twee verticale streepen op een afstand van 72 (soms 70) mM.; 5 mM. achter de voorste eene dubbele verticale streep; tusschen de twee buitenste streepen liggen 32 horizontale lijnen, waarvan de bovenste en de onderste een afstand van 152 mM. hebben. Tusschen de 32 horizontale lijnen zijn 31 regels per bladzijde geschreven. De beginletters der regels worden door de dubbele verticale lijn van de rest van den regel afgescheiden, zoodat b.v. niet uit te maken is, of in vs. 240 D'bi of D' bi gelezen moet worden. Evenals in andere hss. begint ook hier de afschrijver altijd vooraan den regel, ook als een spreker met het tweede halfvers begint. In de uitgave is hierin het hs. niet gevolgd. Het schrift is, ofschoon niet sierlijk, zeer duidelijkGa naar voetnoot1). De ij en y zijn altijd goed te onderscheiden, gewoonlijk ook u en n, c en t enz. Soms vindt men op de i een streepje, op de y een punt, op de ij twee punten, op de u een haakje. Op verschillende plaatsen, waar de inkt afgesleten was, is dat later bijgewerkt. Groote hoofdletters zijn geschreven in vss. 1, 61 en 1693; de eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en derde ter hoogte van twee regels, de tweede ter hoogte van drie regels. Gewone hoofdletters vindt men, doch met uitzonderingen, aan het begin van elken regel en in de namen der sprekers. Aan het begin van eene bladzijde zijn zij soms wat grooter. In het midden van den regel zijn zij alleen gebruikt in vss. 31 (Biddie), 267 (Als), 323 (Elaes), 399 (Maegden), 1127 (Wie), 1130 (Amy), 1246 (Matheeus), 1309 (Alsoe), 1629 (Alsulken). De hoofdletters van vss. 1, 16, 31, 46, 61 en 1693 zijn geheel rood; alle andere beginletters der regels en van de meeste namen der sprekers zijn rood doorstreept, alsook de hoofdletters in vss. 31, 267, 323, 399, 1127, 1130, 1246. De namen der sprekers, waarvoor steeds een afzonderlijke regel genomen is, zijn alle rood onderstreept. Verder zijn nog met rood geschreven het opschrift Dierste prologe vóór vs. 1, De na prologhe vóór vs. 1693 en de oorspronkelijke tooneelaanwijzingen, die in den tekst met cursieve letter gedrukt staan. Voegen wij hier nog bij, dat in den regel voor de punten bij cijfers, een enkele maal, b.v. vss. 1103, 1201 en 1698 ook voor andere punten roode inkt gebruikt is, dan hebben wij alles medegedeeld wat er voor versiering van het hs. gedaan is. Leesteekens komen in het hs. vrij veel voor, in vergelijking ten minsten met de meeste andere middeleeuwsche gedichten. Maar voor eene uitgave is deze interpunctie onbruikbaar. In de prologe b.v. vindt men, behalve de waarschijnlijk later bijgevoegde teekens voor het middenrijm in vss. 16, 31 en 46, slechts viermaal een punt, nl. in vss. 1, 35, 57 en 59 achter de woorden gracien, hebben, wercs en liefden. In het geheel is 204 maal een punt, eenmaal een dubbel punt en tweemaal (doch waarschijnlijk later ingevoegd) een streepje gebruiktGa naar voetnoot1). Reclamen zijn geschreven aan het einde van elk katern, en ook op bladz. 6. Die op bl. 6 luidt ic dancke, op bl. 16 gabriel, op bl. 32 is onleesbaar, maar er kan wel Beenic alleene gestaan hebben, op bl. 48 geheel onleesbare sporen, op bl. 64 Ic sal mij. De afkortingen leveren geene moeielijkheid op. Daarvan komen de volgende voor. Het streepje boven den klinker kan zoowel n als m vervangen, b.v. sō, hē, dōme. Ook en̅ voor ende. Het teeken' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat voor er, aer, ier, eer of uer, b.v. ke'en, eerb,' d' (= daer of der), h' (= haer of hier), eerw'dige, geb'. Ook dz, nz en mz voor dat, niet en met komen vrij vaak voor. Verder nog vroū, gr̅en, cō., ihm̄ voor vrouwe, graciën, coninc, ihesum en pince, gewacht, upp-ste, padise, wijsht etc. voor prince, gewracht, upperste, paradise, wijsheit. Eindelijk s', Pylat9, Ph's voor sint, Pylatus, Philippus en de gewone afkorting voor quam. Opmerkelijk is in vs. 133 plaetse' voor plaetsen, en vss. 535, 544, 550, 1033, wel't voor werelt. Dat ons hs. geen autographon is, maar een afschrift, blijkt duidelijk uit het ontbreken van vs. 68 en de invoeging van een regel na vs. 1173. Over bijzonderheden in de spelling en de later daarin gemaakte veranderingen zie men de aanteekeningen op vss. 3, 10, 13, 39, 47, 61, 69, 74, 118, 221, 371, 442, 735, 747, 818, 950, 1093, 1113, 1119, 1714. De later in den tekst gemaakte veranderingen en bijvoegingen, die van minstens vijf verschillende handen zijn, worden besproken in het hoofdstuk over de opvoeringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Het Handschrift van het Spel van de V Vroede ende van de V Dwaeze Maegden.Dit behoorde in 1846 aan den heer L. van Lerberghe te Oudenaarden. Hij had het tusschen een hoop oud papier gevonden bij een winkelier, die het gekocht had uit het klooster der Zwarte Zusters aldaar. De eigenaar overleed in 1867. Zijne bibliotheek werd 23 Maart 1868 te Gent verkocht, maar dit hs. was daar niet bij. Nasporingen zijn tot nog toe vergeefsch geweest. De uitgever, J. K(etele) te Oudenaarden brengt het tot het begin der 16de eeuw, maar deelt ons verder niets over het hs. mede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Handschrift van het Spel van Sanct Jooris.Het handschrift, waarin het Spel van Sanct Jooris voorkomt, berust in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Het is vereenigd met eenige andere tot een bundel, die de nummers 16910-13 draagt. Daarvan maakt het no. 16912 en het eerste gedeelte van no. 16913 uit. Dat het twee nummers draagt, is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven, dat de nummeraar meer historicus was dan literator en daarom het stuk no. 9 belangrijk genoeg vond, om het een afzonderlijk nummer te gevenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is een papieren hs. in klein folio, 28½ × 20½ cM., oorspronkelijk 90 bladz. groot. Hiervan zijn er 6 verloren gegaan. Na bladz. 30 nl. is een blad uitgeknipt, na bladz. 70 is later een nieuw blad ingelegd in de plaats van een, dat er uitgeraakt was, en het voorlaatste blad is uitgescheurd, terwijl na bladz. 59 twee bladzijden wit gebleven zijn, maar op elkaar geplakt. De twee laatste bladz. zijn wit gelaten, een bewijs, dat het hs. niet grooter geweest is. Behalve in het later ingelegde blad vinden we overal hetzelfde, mij van elders niet bekende, watermerk: in een wapenschild een zwaan onder een kruis, het schild gedekt door eene kroon, en op die kroon eene roos of klaver van vieren. Misschien heeft de laatste beschreven bladz. eenige mededeelingen bevat omtrent den afschrijver, zijne woonplaats en den tijd van vervaardiging van het hs., maar thans ontbreekt elke rechtstreeksche aanwijzing. Wanneer we echter letten op de stukken, waarmee het samengebonden is en op den inhoud, vooral van no. 9, 18 en 19, dan wordt het zeer waarschijnlijk, dat het uit Gent afkomstig is. Misschien is het wel vervaardigd door een schepenklerk, of een dergelijk ambtenaar. Zoo kon het gemakkelijk in het archief blijven liggenGa naar voetnoot1) en later met archiefstukken samengebonden worden. Voor dit vermoeden pleit ook het begin van no. 18, waarover straks nader, en de in sommige opzichten (b.v. de gh) zeer gelijkmatige spelling. Het schrift is van het midden der 16de eeuw en verre van mooi, zeer ongelijkmatig. Soms b.v. zijn c en t, e en i, e en o, a en u, w en bo enz. niet of haast niet te onderscheiden, terwijl misschien een paar regels verder andere lettervormen gebruikt worden, waarbij van verwarring geen sprake kan zijn; n en u zijn bijna nergens te onderscheiden. Waar eenige rechte streepjes bij elkaar komen, als in m, in, ni, mn, mi, no enz. is er dikwijls een te veel of te weinig. Zoo staat b.v. in vs. 155 cuennck i. pl. v. cueninck. In de vreemde woorden in no. 11 zijn punten op de i's gezet. Doorhalingen zijn er vrij veel, ofschoon soms nog de afschrijver eene verbetering schreef zonder de fout door te halen. Leesteekens worden in dit hs. bijna niet gevonden en hoofdletters. die niet altijd van andere te onderscheiden zijn, zoo goed als alleen aan het begin eener strophe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afkortingen komen in groot aantal voor, waarschijnlijk wel het meest waar de afschrijver ze ook in zijn voorbeeld vond; tot misverstand geven ze echter weinig aanleiding, al wordt dan ook voor -en, -er, -der, -aer, -aen, hetzelfde teeken gebruikt (b.v. des, v,loren mijnd, of mijn, d, ghed, = desen of deser, verloren, mijnder, daer, ghedaen), evenals voor -n, -m, -s, -de (b.v. dē, scriptū, epaticū, gaēn = den, scriptum, epaticus, gaende) of voor -er, aer, -eer, ic-, -ieden, -ieder, (b.v. v'domt, m', div'sch, claerl', ul' = verdomt, maer, diveersch, claerlic, ulieden of ulieder), of voor per-, par-, paer-, pre (b.v. psoon, pdoen, eenpl', pciose = persoon, pardoen, eenpaerlic; preciose). Verdere veel voorkomende afkortingen zijn dƷ ontfƷ, -hƷ, xpūs, vlaēn voor dat, ontfaen, -heit, christus, vlaenderen Bovendien zijn er nog enkele minder vaak gebruikte afkortingen, die gedeeltelijk ook niet door den druk kunnen weergegeven worden. Maar er komen geene afkortingen voor of het woord wordt elders voluit geschreven, zoodat er nooit twijfel behoeft te zijn aan de bedoeling. Waar de tekst bedorven is of moeilijk verstaanbaar, is het echter bij een dergelijk schrift niet altijd gemakkelijk, de juiste lezing te vinden. Behalve in het schrift is er nog eene aanwijzing van den tijd van vervaardiging. No. 18 moest beginnen met ‘Int jaer 965’, en dat staat er ook, maar eerst was er geschreven ‘1565’. Eene dergelijke vergissing nu is alleen verklaarbaar in of kort na 1565, vooral van iemand, die gewoon was officieele stukken te schrijven, die met eene dagteekening begonnenGa naar voetnoot1). Letten we op den zeer uiteenloopenden aard der stukken, dan wordt het wel waarschijnlijk, dat de schrijver van dit hs. alles heeft overgeschreven wat hem voor de hand kwam, en wat hij vreesde dat anders verloren zou gaan. Verscheidene stukken zijn dan ook ongetwijfeld veel ouder dan dit hs. In de hier volgende inhoudsopgave heb ik de in het hs. zelf voorkomende titels gecursiveerdGa naar voetnoot2).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Het handschrift van het Spel van den Somer ende van den Winter.Dit handschrift, dat tot voor korten tijd onopgemerkt in het archief der Sint-Jacobskerk te Gent berustte, bevindt zich thans in de Universiteitsbibliotheek aldaar, aan welke het kerkbestuur het ten geschenke gafGa naar voetnoot1). Het hs. is niet een blad, maar een ongevouwen vel papier, dat aan drie zijden: boven-, onderaan en rechts wat afgesneden is, zooals wij ook aan den tekst zien kunnen, en thans 408 mM. hoog bij 292 breed is. Door vergelijking met een ongeschonden vel blijkt, dat er telkens ongeveer eene strook van een centimeter breed is weggesneden. Het watermerk van het papier is een anker met een Latijnsch kruis er boven opGa naar voetnoot2). Volgens eene aanteekening is margine, geschreven door een lid van het tegenwoordig kerkbestuur van Sint-Jacobskerk, was dit vel papier ‘vroeger ingenaaid in den band van den renteboek van den H. Geest van St. Jacobs [uit] het jaar 1436.’ Hier en daar zijn er wormsteken en scheuren in, en ook door het losmaken uit den band van 't genoemde renteboek heeft het stuk eenigszins geleden. Dit vel papier is aan beide zijden beschreven in eenzelfde hand, die bij het jaar 1436 uitnemend past. Aan de eene zijde staat het hier uitgegeven fragment van een spel, aan de andere zijde een stuk van geheel anderen aard, nl. een rekwest gericht tot ‘de heeren vander wet’ te Gent door zekeren Geeraard van Woelbosch, die zich beklaagt over beleediging en schade hem aangedaan en berokkend door zekeren Claus den ScrivereGa naar voetnoot3). De tekst is geschreven op drie kolommen. Doordien het papier wat is afgesneden, zijn het opschrift boven kol. a, en het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vers van kol. b en c verloren gegaan, alsook de rechter marge met enkele letters. De lijst der personages staat onder kol. a. Onder kol. b was nog veel wit gelaten, waarop toen nog eenige latere regels werden geschreven. Er zijn vrij wat doorhalingen en verbeteringen in het hs. Meermalen schreef de afschrijver een verkeerd woord of begon er aan; hij haalde dit dan door en vervolgde met het juiste woord. Wij vinden zoo:
Geheele regels zijn zoo doorgehaald:
De juiste tekst is boven een doorgehaalden regel geschreven:
Ook de lijst der personages is, behalve gherechticheyt en ghieriheit doorgehaald. Het juiste woord is boven de fout geschreven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina LXIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergeten woorden zijn bijgevoegd:
Vergeten letters zijn bijgevoegd:
Door een letter over eene andere heen te schrijven zijn veranderd:
De aard van deze veranderingen wijst er op, dat de afschrijver het stuk goed kende. Men zou kunnen denken, dat hij een der vertooners was. Maar dan zou het onverklaarbaar zijn, dat hij in vs. 11 hoop voor hoy schreef. Wij moeten dus aannemen, dat hij het stuk bij het lezen mooi gevonden had en het daarom ging overschrijven. In zijn voorbeeld werd blijkbaar de h niet geschreven. Dat heeft hij overal veranderd, maar in een paar regels, waarschijnlijk die hem niet duidelijk waren, is het zoo gebleven: vs. 20 eeren, vs. 93 ere. Ook de paragogische t schijnt meer tot de taal van zijnen voorganger dan tot de zijne behoord te hebben. Hij liet haar staan in vs. 45 bedstroot, vs. 95 soet, vs. 178 hebbent, maar liet haar weg in vs. 97 ghec, waardoor zelfs het rijm verloren ging. Daarentegen is het gebruik van v = w in vs. 111 vreken, vs. 150 visen, vss. 47 en 85 vus = uws de spelling van den afschrijver zelf, zooals blijkt uit vs. 104, waar vus in de doorhaling voorkomt. Uit de hand van schrijven en uit de manier, waarop de doorhalingen en verbeteringen gemaakt zijn, blijkt duidelijk, dat ons fragment en het rekwest door denzelfden persoon geschreven zijn. Het laatste is eigenlijk het klad van het rekwest en blijkbaar geschreven door Geert van Woelbosch zelven. Deze is ook de afschrijver van het fragment. In de stadsrekeningen van Gent van 1450 tot 1476 komt Gheeraert van Woelbosch herhaaldelijk voor als ‘boucscrivere’ of ‘scryveyn’ en boekbinderGa naar voetnoot1). Of wij hem ook voor den dichter van het spel moeten houden, zal in een volgend hoofdstuk besproken worden. |
|