Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek
(2017)–Gert-Jan Johannes, Inger Leemans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
Van alle eeuwen Nederlandse literatuurgeschiedenis is de achttiende voor de historiografie een van de weerbarstigste. De reputatie van de letterkunde van de Republiek tussen 1700 en 1800 zag zich lange tijd belast met associaties van verval en achteruitgang na de glorieuze Gouden Eeuw. De eveneens verguisde Nederlandstalige letterkunde van de Zuidelijke Nederlanden uit deze periode, naar aard en functie sterk afwijkend van haar noordelijke wederhelft, had in de geschiedschrijving juist te lijden van de aandacht die het vólgende tijdperk opeiste. De negentiende eeuw, die mét de Vlaamse ontvoogding literatuur van Europees niveau voortbracht, trok meer aandacht dan de achttiende, toen de Nederlandstalige literaire productie zich vooral plaatselijk ontplooide, niet zelden binnen kerkelijke kaders en vrijwel altijd in de schaduw van het Frans. In de laatste decennia is dit traditionele beeld gaan verschuiven, althans voor de Republiek, mede door internationale ontwikkelingen in de literatuur- en cultuurwetenschap. Anders dan bij de andere eeuwen zijn tegelijkertijd in de bestudering van deze periode de verschillen tussen Vlaanderen en Nederland helaas eerder toegenomen dan geslonken. In het Noorden is de studie van de achttiende eeuw en de achttiende-eeuwse literatuur vanaf circa 1970 in hoog tempo uitgegroeid tot een bloeiende, internationaal georiënteerde discipline. De eeuw is daardoor veel zichtbaarder geworden en heeft zijn saaie imago helemaal kunnen afschudden. In het Zuiden is dat niet gebeurd; daar ontbreken voor een adequate bestudering de specifieke instellingen en netwerken nog vrijwel geheel. In de Vlaamse universitaire curricula is de achttiende-eeuwse Nederlandstalige literatuur de grote afwezige. De enorme materiaalverzameling die J. Smeyers voor Vlaanderen heeft gepresenteerd in het zesde deel van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden (1975) geeft weliswaar blijk van ongedachte variatie, veelheid en vitaliteit, maar die rijkdom is nog onvoldoende ontsloten in analyses waarop een geschiedschrijver zou kunnen voortbouwen.
De reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, waarvan het hierna volgende boek een onderdeel is, heeft altijd het belangrijke uitgangspunt gehanteerd dat de letterkunde van het gehele taalgebied van begin tot einde als een eenheid zou worden behandeld, ongeacht de periode en ongeacht de staatkundige grenzen. Noord en Zuid zouden geschetst worden in hun samenhang, met belichting van significante overeenkomsten én verschillen. Bovendien zouden de auteurs zich steeds baseren op bestaande studies en voorhanden deelresultaten; in aanvullend nieuw onderzoek was bij de planning van het project namelijk niet voorzien. In de tot dusver verschenen delen van de reeks, en in het nog te verschijnen boek over 1900-1945, zijn die principes met succes in praktijk gebracht, waarbij overigens het materiaal in de ene periode zich | |
[pagina 19]
| |
makkelijker leende voor gezamenlijke behandeling dan in de andere. Ten aanzien van de achttiende eeuw is het evenwel anders gelopen. In de voorbereidende fase bleek gaandeweg dat de grote divergentie tussen Noord en Zuid in kwaliteit en kwantiteit van voorstudies verschillende trajecten noodzakelijk maakte voor de afronding van dit deel van de reeks. In uitvoerig overleg van de schrijvers met de hoofdredactie, de Raad van Advies, de auteurs van de andere delen en de Nederlandse Taalunie is daarom het besluit genomen om - niet principieel maar wel pragmatisch - voor de achttiende eeuw de teksten over Noord en die over Zuid in verschillende banden onder te brengen. Worm en donder behandelt de literaire cultuur van de achttiende-eeuwse Republiek. Voor dit specifieke deel is A.J. Gelderblom de hoofdredacteur. Het boek over de Zuidelijke Nederlanden, dat door T. Verschaffel wordt verzorgd, zal later volgen. | |
[pagina 20]
| |
‘Vreesachtigheid kan gevaarlyk zijn.’ De angstige jongen durft de bliksem niet onder ogen te zien. Zijn dapperder metgezel stelt hem gerust.
| |
[pagina 21]
| |
IJlings verlichtte een bliksemstraal, feller dan ik er nog een gezien had, den geheelen akeligen omtrek. Sidderend verbeelde ik mij den donder te hooren spreeken: ‘Trotsche worm, die het stof bewoont! wie zijt gij, dat gij met den Eeuwigen twist?’ Worms have played a more important part in the history of the world than most persons would at first suppose. | |
[pagina 22]
| |
Achttiende-eeuwse literatoren en wetenschappers zijn gefascineerd door wormen. Die belichamen een van de meest onaanzienlijke schakels in de keten der wezens en benadrukken zo de indrukwekkende organisatie van de schepping. Maar ze kunnen ook een bedreiging vormen. Dat blijkt in 1730, wanneer de paalwormen aan de Nederlandse waterkeringen knagen.
|
|