Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd20.Op een zekere tijt ben ik verzocht in Vlaanderen te komen op de Moere by Hontschoten, om met den Dijk-Graaf van West-Vlaanderen te gaan, geheeten Hans van der Haagt, en met een Heer van de Fynantie, geheeten Dennetiers, en Waal, en met een Land-meter, genaamt Bruino van Kuik, om de Moere te peilen, den grond te proberen, ende inspecie daar van te nemen, ende een Kaarte daar van te maken, om dezelve Moere te bedyken ende dat alzo gedaan hebbende, zoo zijn wy te zamen na Brussel getrokken, om onze saaken aan ’t Hof van Brussel (van wegen den Hertog Albertus) bekent te maaken, die de Moere toe quam. | |
21.Ende alzo ik tot Brussel ontrent drie weken vertoefde, zo heb ik die Stadt wel door gewandelt, dewelke d’eene zyde aan de hoogte leidt: Ik heb mede in verscheiden kerken ende Kloosters geweest, als mede op de hoogte, in de Warande, mede by het Manneken pis, ende op het Hoff, ook mede in ’t Stad huis: Zoo is ’t op een zekere tydt gebeurt, twee dagen verscheiden, dat ik op het Mark velt ging wandelen by de Fonteinen, voor ’t Broodt-huis, dat aldaar een Borger by my kwam, die my zagtelik aan myn mantel trok, ende mogte my vragen of ik een hollander was, ende zeide tegen my: Ziet, dat is die plaatze daar den Graaf van Egmont ende den Graaf van Hoorn onthalst zyn. Recht of hy wilde zeggen, als gy in hollandt komt, zoo moogt gy dit voor de waarheit verhalen. Was dit niet een elendige droevige zaake van Duc d’Alba, die zoo meenig duizent menschen om het leven liet brengen om het Geloove, ende daar na noch met zulk een wreeden bloedigen Oorlog het Lant zogt te overwinnen ende te verdestrueren; het welke in ’t einde nog heel contrary gelopen is: Doen den Oorlogh ontrent 75. of 80. jaren geduert hadde, zoo heeft het noch een einde gekregen: Waar voor wy den Almogende, Barmhertigen, en Genadigen Godt altoos | |
[pagina 32]
| |
behooren te danken ende te loven, dat wy met den Koninck van Spangien een goede Vrede gekregen hebben. | |
22.Doen ik myn affairen tot Brussel gedaan hadde, zoo heb ik myn afscheit van de Heeren genomen, ende ben na Antwerpen gereist, om die Stad te besien: Ende alzo ik mede begeerigh was om het Kasteel eens te besichtigen, zoo ben ick op een morgenstont met eenige Borgers op het Kasteel gegaan, ende om de nieuws gierigheit, zoo heb ick met passen getreden de breedte ende langte van ’t Kasteel, soo secretelik als ik immers konde. Doen ik nu wederom uit soude gaan, komende by het logement van den Gouverneur aan de slinkerhandt, doen werde ik opgehouden van een Bevelhebber, die tegen my zeide, dat den Gouverneur my wilde spreken, die zyn naam Damingo ofte Dominicus was: waar op ik antwoorde en zeide, dat ik geen Spaansch en konde spreeken, ende dat ik my niet verantwoorden en konde: waar op die Bevelhebber zeide, Ik kan wel Spaansch spreken, ik zal ’t wel verduuitsen, Ende alzo ik met den Bevelhebber op den zaal gink, zoo is den Gouverneur by ons gekomen, met een knecht by hem hebbende, heeft my in de Spaansche tale toegesproken: waar op ik zeide, dat ik geen Spaansch en konde spreken, maar ik spreek wel wat Fransois. | |
23.Doen sprak den Gouverneur in ’t Spaansch, Wat zeit hy? Doen seide die Bevelhebber weder in ’t Spaansch, dat ik wel wat Frans konde spreken: Doen sprak den Gouverneur tegens my in ’t Frans, d’ou venez voeus? van waar komt gy? waar op ik antwoorde, de Bruxelle mon Seigneur, van Brussel myn Heer: Ende doen ik my daar van verantwoordt hadde in de Fransche tale, het welke al te langh zoude wezen om te verhalen, en ik in groot perykel stondt om in de boejen te raken, om dat ik het Kasteel van langhte ende van breedte gemeten hadde. | |
24.Soo vraagde my den Gouverneur weder, N’avé vous point este à Ostende? Hebt gy niet tot Oostende geweest ? waar op ik weder antwoorde, Ony da mon Seigneur: Ja myn Heer. Doen zeide hy weder, Que fait on la? Wat maakt men daar? Waar op ik weder zeide, Telle ouvrage mon Sr. Zo danige werken, myn Heer, zulke hoofden en palen, het welk ik hem met veel omstandige redenen in de Franse tale beduide. Hy vraagde my mede, Qui est là le Gouverneur? Wie is daar den Gouverneur ? Waar op ik zeide, Mon Sr. Heyn Rol. | |
25.Ende alzo ’t zelve onlangs geleden was, dat ik met Willem Jansz. Benningh van Alkmaar, Oostende wel bezien hadde, die verscheiden hoofden en paal-werken t’Oostende gemaakt hadde, zoo trok ik het kreit uit mijn zak, en teikende de gelegentheit van Oostende uit, zoo dat het den Gouverneur wel geviel, ende sprak in ’t Spaansch tegen de Bevel-hebber, este bon esprit (dat is een Geest.) Doen docht ik, ben ik nu zo moy, daar ik flus zoo vuil was? | |
26.Doen begon den Gouverneur met my in ’t vriendelyk te spreken, ende vraagde my in ’t Frans, hoe veel passen is het Kasteel breet, ende hoe veel pas- | |
[pagina 33]
| |
sen is ’t lank? Waar op ik hem in de Fransche tale reden gaf van de lengte ende breedte. | |
27.Doen vertoonde my den Gouverneur zyn teikeninge ende fortificatien, zoo dat wy met malkander spraken, en hy my zeer vriendelyk bejegende ende my onderrechte, desgelyks ook mede met den Bevelhebber, die my boven leide; ende eindelyk so noode my den Gouverneur te gast, dat ik met de Bevel-hebber in de koken zoude gaan om met hem te ontbyten: ende in ’t af-scheiden zo wenschte my den Gouverneur bonne voyagie, goede reize. | |
28.Ende alzo ik met die Bevelhebber in de Keuken gink om goet eier te maaken, zo verexcuseerden hy hem tegen my, ende zeide: Het is nu daags voor Alderheiligen, gy weet wel hoe de gelegentheidt hier is, laat u genoegen, al en is ‘er geen vleische op den disch, ende ook niet veel ten besten, waar op ik hem weder goed antwoort gaf, en zeide: Myn Heer, ik ben met een boterham ende met een dronk wyn wel te vreden: ende alzo maakten wy met ons beide goet eier, ende ik bedankte hem zeer hooghlik, ende wy hebben een goet afscheit van malkanderen genomen, ende ik ben weder naer Hollant gereist. Als men ’t zoo met een praatjen afschuiven kan, dat men niet in de knip en raakt, zoo kan ’t noch wel gaan. |
|