Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd17.Ik ben eens komen vaaren met een zeeker burgerlyk man die uit Gelderlant van daan was, van Antwerpen af, tot Dordrecht toe: welke Gelders man my verhaalde van een zeeker Gelders Edelman, die in Italien getrokken was om het lant te bezien, ende de spraak te leeren, welkers geslachte die Gelders-man wel bekent was, Ende alzo den Edelman een wyl tyts in Italien geweest was, zo dat zyn gelt klein begon te werde, zo schreef hy na huis om gelt, ende hy kreeg geen gelt noch antwoort wederom, zo dat hy zeer bedroeft ende verlegen was. | |
18.Zo gebeurde het op een zekere tyt, dat aldaar een Bedelaar by hem op den weg quam, die hem goeden dach zeide, ende vraagde hem hoe de zaak al stont, vraagde hem mede waar hy van daan was? Waar op hy antwoorde van zodanigen Edelmans Huis in Gelderlant, waar op den Bedelaar zeide: Dat Huis ken ik wel, ik heb van daar verscheiden Aalmissen gehad, zo | |
[pagina 31]
| |
seide die Bedelaar mede; Mijnheer, als men zomtijts lang van huis is, zo wert het gelt klein, zo mijn heer een party gelt van my begeert ik wil ’t hem wel by zetten, ende gy en zult daar anders niet voor geven als een hant-schrift van u eigen handt, zo veel gelt schuldig te wezen, het welke ik zelver zal komen om het gelt in te manen, ende soo ik niet en kome so sult gy het gelt voor niet hebben. | |
19.Een lange tyt daar na dat den Edelman al weer t’huis gekomen was, zo komt den Bedelaar aan de Poort kloppe, ende vraagde na den Eedelman; de Poortier ofte knecht de bootschap aan zyn Meester doende, zoo zeide den Jonker, laat den Bedelaar inkomen: den Bedelaar ingekomen zynde, zo zeide den Edelman tot een van zyn bekende Vrienden: Dit is myn Vrient in der noot, staat gy nu op ende laat hem daar zitten, ende hy heeft den Bedelaar zeer treffelyk onthaalt, ende zyn gelt wederom aangetelt. Die zo te regt kan komen als hy benaut ende verlegen is, zo komen de saaken noch treffelyk wel |
|