Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd147.SO de Heeren bedykers van de Beemster, in ’t begin van hare Dykagie met de Heeren van de uitwaterende Sluizen, en met de Stadt van Hoorn hadden geaccordeert, het welke in ‘t begin op een zeer goede voet stonde, om de uitwatering te maken door Aven-horn, ende de Naam-sloot, het welk een zeer schoone, diepe, regte Canaal ende wyde Sloot is, lopende ten naasten by Noordoost aan, tot op de hoek van de Zeedyk by de Watermolens, staande by het Hulkjen, strekken voort tot aan de Stadt van Hoorn by de Zee-dyk langs: Zo hadden alle deze nieuwe bedykte Meeren, met die oude Landen aldaar omtrent gelegen, tegen de uitwateringen wel geholpen geweest: ja zelden, of nimmermeer des winters verlegen zoude geweest hebben met hoog water, ’t welke komt al te zamen met die nature bykans na wensch, de aanperssinge van de Naamsloot, en afperzinge van de Zuider Zee. | |
148.Waar mede ik alhier te kennen wil geven, dat alle Sluizen ende uitwateringen van de Haarlemmer-Meer, die nu tegenwoordig by ’t Huis ter Hart, op Sparendam, en anderzins zijn, die zelve leggen al te zamen zo wel op zodanige winden, gantsch ende geheel met die nature bykans zo wel als men het zelve zoude konnen begeeren ende wenschen, tot bequame en volkomen uitwateringen. | |
149.En ook mede in ’t bedyken van de Haarlemmer-Meer is daar nog zulke bequaamheit om Sluizen te maaken, alles tot een overvloet. | |
150.Zo datmen mijns oordeels dit voorsz: groote, nootwendige, lofbaar- | |
[pagina 37]
| |
lijke, heerlyke en profytable werk, het bedyken van de Haarlemmer-Meer niet en behoort agterwege te houden, maar alle vlyt en naarstigheit behooren te doen en aan te wenden, om het werk te vervorderen, ende dat buiten iemants schade van de groote steden, ende oude Landen van Rynlant, ofte iemant anders aldaar ontrent gelegen. | |
151.ALzo ik hier met reden zeer klaarlyk aangewezen heb, dat meest alle de boezem tegen de huige-dyk, en het Y, of Saardam in Noort-Hollant weg genomen is, door ’t bedyken van allen die Meeren, die vooren verhaalt zijn, ende het water nu in Zee lossen moet door die smalle, naauwe, lange uitwateringen ende Canalen, het welk nog redelyker wyze wel gaan kan, al hoe wel dat het tegen de natuere komt, met de Zuit-weste winden, die meest in Hollant waaien, als voren gezeit is. Daar mede ik alhier te kennen wil geven, dat de boezem van de Haarlemmer-Meer daer niet by te gelyken en is, het welke het wyt ende breet kan verspreiden, ende dat voornamelyk in de voor-boezem benoorden ’t huis ter hart, het welk op de kant van ’t Y leit. Desgelyks mede in de groote wyde Ring-sloot, van ontrent zestien duizent Roeden in het ronde, en ontrent zestien roeden wyt, ’t een min, ’t ander meer, met de vaart tegen Haarlem ende Amsterdam, het Sparen tot aan Sparendam toe, dewelke mede digt aan de sluizen leit. Desgelykx mede den Amstel, de Braassem-Meer, de vaart na Leiden, ende meer andere sloten ende wateringen, zo dat mijns bedunkens is, dat men zelden verlegen zal zijn met het hooge water in de Ring-sloot, meer als te vooren. Ende voort als ’t al gezeit is, zo kan men ligter een half-vat ledig tappen als een Ox hooft: Men zeit voor een spreekwoort: het water loopt daar ’t laagste is, het welke ook waar is: de ebbe moet lager loopen als ’t binnen-water, zal het water in Zee gelost werden, ende het zelve water mag genoegzaam in de Noort-Zee, en Spaanse Zee, ’t welk de Moer is van alle die Wateren, daar alle Revieren oploopen, zo de Schrifture vermelt, en de Zee en hoogt daar niet van. | |
152.Nog is dit mede een zekere Regel, als ’t in de Herfst of winter veel nat weder is, en sterk regent, dat de binnen Polders met haar water verlegen zyn, zo is de Haarlemmer-Meer mede altoos vol waters: en of daar dan al een ebbe komt, het welk zo weinig bedragen kan op zodanigen grooten water-plas, zo dat dit regten zin van alle het werk is.
Veel bequamen goeden Sluizen op de Y kant:
Doet het water wel of lossen uit het oude lant.
| |
153.ALzo ik in myn voorgaande Haarlemmer-Meer Boek veel verscheiden notable Artykelen voorgestelt en bewezen heb, van ’t bedyken en droog maken van dien. Zo ist dat daar eenige tegensprekers haar geopenbaart hebben, die dit niet en konnen lyden, en zoeken dit Nootwendige, treffelyke, heerlyke werk om verre te stoten, en die Octroianten en verzoekers van dien, alzoo een bullebak voor d’oogen te stellen, Schermende met blinde slagen na haar eigen schaduwe. Gelyk een Schip | |
[pagina 38]
| |
dat zonder Stuerman, en zonder Kompas Roereloos door de Zee vaart, met onbevaren volk, heen ende weer zwierende, den regten have niet vinden en kan, moet eindelyk het gantsche Schip door quaat beleit verliezen. | |
154.In de Maant Juny 1624, zo is my een boekxken behandigt, het welke uitgegaan was, op den naam van eene Claas Arentsz. Colevelt, Lant-meter tot Leiden, ofte door eenen anderen Wargeest, dewelke zustineert en voorstelt, dat het beter zoude wezen dat men die Haarlemmer-Meer en de Leitze Meer tot water zoude laten blyven, dan dat men die zelve tot goet Lant zoude maken, het welke is strydende gantsch ende geheel tegen myn natuere en gevoelen. | |
155.Gelyk als hy ’t zelve afbeelt met een schip, in ’t voorste blat: Waar mede hy zulks wil bewyzen, ende schynt lust en pleizier daar in te hebben, om nog met groote schepen in ’t midden van Hollant door de Veenen te varen: Al zoude het alles bederven en in ruine loopen dat daar ontrent is. | |
156.Daar by stelt hy mede, dat verandering ende nieuwigheit zwarigheit baart. | |
157.Als dat waar zoude wezen, dat men geen dink zoude mogen veranderen, vernieuwen of verbeteren, zo zoude onze Voor-Ouderen in vele zaaken dapper gemist ende gedoolt hebben, de welke voor ons den weg bereit hebben, daar door nu Hollant, door de zegen des Heeren, in veel treffelyke werken opgekomen ende verbetert is. | |
158.Ontrent drie hondert Jaren geleden, doen was Hollant nog gantsch en gaar weinig, ende was op veel plaatzen weinig met volk bewoont, Doen ter tyt lagen die lage landen in Zuit-ende Noort Hollant, nog met die buiten wateren gemeen, ende veele dammen ende Zee-dyken en waren nog niet gesloten nog gestopt, zo dat meest alle die lage Landen weinig goede vrugten konden dragen, anders als Riet, Rap, Babelen, Biezen, dompen ende ander onkruit, zo dat mendaar weinig Koe-beesten konden ophouden. | |
159.Het is ontrent hondert en vyf en-tzeventig Jaren geleden, dat daar nog niet een Water-Molen in Zuit nog Noor-Hollant en was, om de Landen droog te houden: Alzo my van verscheiden loofwaardige luiden van Delft verhaalt is. Was dat in ’t eerste mede niet wel een groote verandering ende nieuwigheit? Daar door nu alle die treffelyke landen door Godes zegen opgekomen, verbetert ende gebeneficeert zijn: desgelykx mede door de Water Molens zo veel groote Meeren en Moerassen droog gemaakte ende tot Lant opgebrogt zijn, als voor verhaalt is. | |
160.Zijn dit niet van de principaalste middelen, daar Hollant mede op gekomen is? Als mede de Zeevaart, welke middelen onze Voor-Ouderen met groote neerstigheid behartigt hebben, waar van den Almogenden Godt den zegen gegeven heeft. | |
161.Waar mede ik alhier te kennen wil geven, ende Colevelt gevraagt hebben, of deze veranderingen eenige zwarigheit en schade baart, dat en kan | |
[pagina 39]
| |
ik niet zien nog eenigzins bemerken. Wat waren meest alle die steden in Noort Hollant? Wat was Amsterdam over drie hondert ende vyftig Jaren? Maar een Visschers dorp, het welke nu door Godes zegen, door verscheiden middelen ende nieuwigheit, zo treffelyken Koop stadt is geworden, daar nu alle de heerlyke, schoone, treffelyke gebouwen getimmert zijn, ende is nu by na die beste gelegentheit van de Scheepsvaart die in Europa te vinden is, met nog daar by alle die schoone, heerlyke, ende cierlyke plantazie, op de straten ende burgwallen, gelyk een Koninkx Warande, waar van Amsterdam nu wel een nieuwe Werelt, of een werelt op zijn zelver genoemt mag werden. | |
162.Of Colevelt alle verandering ende nieuwigheit om verre wil smyten, zo zoude men ook mogen zeggen, dat den Handel op Oost-Indien mede een nieuwigheit is, dewelke in mijn leven opgekomen is, daar Dirk van Os een van de eerste Auteurs van geweest is, zo ik hem zelver heb hooren verhalen, dewelke nu bykans zo magtig is als meenig Konink.
Om nu te komen tot die veranderinge van d’ander Noort-Hollantsche Steden. | |
163.De Stadt van Alkmaar, zo men zeit, heeft den naam gekregen van Almeer, om dat die zelve rontom in de Meeren gelegen was, dewelke indien tyt ook niet met allen en was, ende is nu een bequame wel geordineerde Lant-stadt, met treffelyke Markt-dagen. | |
164.Wat was Hoorn in voor tyden? Niet. Daar die Stadt van Hoorn nu leit, waren eenige huizen, ende wierden genaamt het Hoorntgen, alzo ik voor dezen wel van een oud man van Groost-huizen heb hooren verhalen, is mede nu door de veranderinge een bequame Lant-stadt, ende Zee-stadt. | |
165.Men ziet dat Enkhuizen den naam gekregen heeft van Enkelhuizen, om dat daar eenige huizen by malkander stonden, het welke door de verandering ende zegen des Heeren nu de principaalste Zee-stadt is, van de groote Visscherije en Haring-vangst.
Hadden onze Voor-Ouders voor ons niet gedaan,
Hollant hadden ligtelyk tot niet gegaan.
Maar om dat zy voor ons gestreden hebben als Helden,
Is voor ons nu bereit veel schoonen Weiden en Velden.
Met nog daar by, Heerlyke wooninge abondant:
Zo dat wy nu veilig woonen in ons Vader-lant.
| |
166.Nog zal ik een weinig verhalen van Colevelts voorstelling, aldaar hy in zijn boekxken mede verhaalt, van de groote boezem, het welke ik genoegzaam in ’t voorgaande bewezen heb: stelt mede voor, wie zal verzekeren dat het bedyken van de Haarlemmer-Meer wel gelukken zal; is dit niet een slegte reden? Het schynt of Colevelt wel van alles verzekeringe zoude willen hebben. | |
[pagina 40]
| |
167.Waar is hier ter werelt eenig Konink, Keizer, Vorst, Prins ofte Heer die zo Ryk, zo wys, of zo magtig is die iemant verzeekeren kan van eenige Rykdommen, tydelijke middelen, goederen ofte haven? zijn wy niet alle onder de hand Gods begrepen, en moeten wy ’t zelve niet alle van den zegen des Heeren verwagten, ende op zijne genade betrouwen. Bouwt den Akkerman niet, op hope dat hy vrugten zal ontfangen? Werpt een Visscher zijn Net niet uit op een goede vangst? Leit een Schipper zijn Reis niet aan, op hope dat hy dezelve zal volbrengen? Waren die Heeren Bedykers van de Beemster al verzekert, doen zy het werk aanleiden, ’t welk nu Godt lof zo heerlyk en treffelyken landtsdouwe is? Waren die Bedykers al verzekert van alle die Meeren in myn Meer-Boek verhaalt, tot 26 in ’t getal, die nu al te zamen droog gemaakt en tot lant gekomen zijn? Waren die Bewinthebbers van de Oost-Indische Compagnie al verzekert, doen zy haar zaken eerst aan leiden? Ik denk neen. Wie is hier ter Werelt zo slegt, of zo onverstandig, die zijne zaaken ligtvaardig of onbedagt zal beginnen, maar dat elk zijn devoir behoort te doen, om zyne zaken zo wel te beleggen en verzorgen, zo veel alst immers doenlyk is, en als dan den Heere zijn zaken bevelen. | |
168.Nog verhaalt Colevelt mede, heeft men ’t ongeluk in Holstein niet gezien, hoe dat ’t met de Megger Zee, Butsloot en Noortstrant gegaan is, het welke (mijns oordeels) onbedogt gesproken is. | |
169.Heeft den Almogenden Godt niet duizent middelen om de menschen te straffen, om de zonde wille, die (Godt betert) in Oostlant veel geschieden? is Sodoma en Gomorra om hare misdaat en zonde wille niet onder gegaan? Daaromme laat ons altoos die zonde vlieden en myden, op dat ons de plage mede niet over ’t hooft en kome. | |
170.Colevelt zeide mede, dat door ’t bedyken van de Meer, ’t meestendeel van de Meer-Vis zal verliezen. Daar tegen maakt men weder schoone Vis-vyvers om de huizen ende erven, om wederom de Vis te planten ende te doen groeien. | |
171.Behalven dat nog, zo komt daar mede in de Molen togten, de Cruisvaarten en in de sloten, abondant schone graauwe Aal, Carper, en veelderhande andere Vis. Desgelyks mede in de groote, wyde Ring-sloot rontom de Meer van gelyken. | |
172.En voort, alzo de Veenen dewelke heel water ryk zijn, na by de Stadt Leiden, Amsterdam en Haarlem gelegen zijn, zo zal ’t zelve nog genoegzaam met de Meer-vis gevonde konnen werden. Bahalven dien zo blyft de Zuider-Zee, en het Ye in hare volle stant ende forme, om die Vis daar in te groeien als voren. | |
173.Denkt wederom in contrary daer tegen, wat men in de bedykte Meer by menigte van schoone vrugten zullen konnen genieten, Boter en Kaas, veelerhande Vleis, gevogelte, Hoenderen en Eyeren, en andere gewassen, het welk te lank zoude wezen om te nomineren, ende ik genoegzaam voren verhaalt heb, daar men wel twintig-maal zo veel menschen mede zoude | |
[pagina 41]
| |
konnen spyzen en voeden, dat by de Meer-vis naauwelyks een boon te vergelyken is. | |
174.Alzoo mijn Meer Boek bykans geeindigt is, en mijns goetdunkens van deze materie genoegzaam verhaalt is, zo zal ik my nu weder keeren tot het voorgaande, en stellen hier noch by drie gedigten, op het bedijken van de Haarlemmer-Meer.
ALs men het Vaderland in tyts nog wil bewaren,
’t Is tyt te vangen aan, geen kost daar aan te sparen,
’t Omdyken deze Meer die hier beschreven staat,
En wachten niet te lang, eer dat het valt te laat:
En zoeken ook vooral dat niemant wert vermindert;
Dat Haarlem, Leiden, ook geensints en wert verhindert;
Van alles zulk gerief, met vaarten, sloten, wegen,
Al t’zaam zoo wel gemaakt, dat niemant heeft daar tegen.
Het klare waterstroom gemalen uit de valeyen,
Altyt door Haarlem heen na Sparendam te leyen.
Daar noch te maken by, veel Spuyen ende Sluizen,
Dat al ’t ofwaters loop na Zee zal heene kluizen.
Noch daar en boven, dat veel vaarten door de MEER,
Dat d’Huisman daar ontrent mag varen heen en weêr.
De Schepen buiten om, gelaân met koopmans waren,
Zullen altyt konnen voort, en veilig mogen varen,
Met ’t paart al voor de lyn, zullen zy gaan trekken heen,
Alzoo na Gouda toe, van Haarlem of na ’t Veen.
Is dit niet beter doen als ’t zeilen door de Meer?
Met groote storm en wint raakt menig Schip om veer.
ALs ’t razen dees MEER zyn kragt zal zyn benomen,
En dat den grond van dien zal boven zyn gekomen,
Dan zal den grooten Wolf zyn brullen zyn gedaan,
Het slyten van het land zal ook stil blyven staan.
Wat zal ’t een ander doen dan zyn in dees contreyen!
Dat men in plaats van dien veel vrugten zal gaan zeyen,
Op hoop dat God den heer zyn zegen ook zal geven,
Dat vele die nu zyn, noch mogen dat beleven,
Dat men die groote MEER zal bruiken tot goet land,
En dat die wegen recht met boomen zyn beplant,
De weiden wel begroeit met gras en ook met krollen,
| |
[pagina 42]
| |
Den wagen op den weg zal heen en weêr gaan rollen,
Den Bouw-man ook aldaar zyn Akkerwerk zal doen,
Den Hovenier daar by in ’t loffelyk zeizoen,
Zyn Tuin zal doen bezaayen met veelderhande kruit,
Die hy verwachten zal vol voedzel en virtuit.
De Beesten op het Velt (neemt dit in drank van my)
Zullen geven haar noot, met boter, melk daar by.
Al schynt dit noch wat veer, al is ’t noch vry onzien,
Door Godes zegen groot kan dit noch al geschiên.
LIefhebbers van het Vaderland,
Dit groot werk neemt by der hand,
Eer dat het komt in meer verdriet,
Dat al de Veenen gaan te niet,
In plaats van Landt, een groote Zee,
Is ’t dit niet jammer ende wee!
Dat dit dus langer leggen zal,
Bederven ’t alles om en al.
Ziet wat een plaag hangt over ’t hooft,
Is dat die Meer niet wort verdooft,
Wat zal ‘t dan wezen al in ’t lest,
Den Veen-boer die moet uit zyn nest,
Verlaten ’t al wat daar aan kleeft,
Huis ende Erf, al wat hy heeft.
Denkt dit Liefhebbers voor als naar,
In ’t eind den Boer een bedelaar.
Mocht Colevelt dan komen weer,
Als al den hoop dan is om veer,
En maken ’t spel dan weer te regt,
Zoo was hy wel een listig knegt,
Veel listiger als Allegaar,
Dit ’s myn Advys in ’t Openbaar.
Tandem bona causa triumphat. | |
[pagina 43]
| |
ALzo ik Adraansz. Leegwater, dit myn Meer-boek met myn groote Caarte, dien ik voor dezen alles uit een goede meininge gedaan en gemaakt hebbe, tot welstand ende voorbereidinge tot het bedyken en droog-maken van de Haarlemmer-Meer, welke Caarte ik aan verscheiden Heeren vertoont ende geschonken heb, niet door ymans porren, of aandringen: maar als een liefhebber en beminder van ’t gemeene beste voor ’t Vaderland, verhopende dat ik hier voor noch zal genieten een recompens ofte vereeringe van myn langdurigen arbeid ende moeite, ende dat het gemeene spreek-woort waar zal zyn, Laborem mitigat merces, Het loon verzoet den arbeid. Hier mede wil ik myn schryven afkorten, en zo ik hier inne wat gemist mochte hebben, het welke niet zo wel getroffen is, als in ’t bedyken wel bevonden kan werden, dat bid ik U E. Heeren my ’t zelve ten beste ende ten goede te houden, en zo ik nog iets goets hebbe, het welke tot profyt en voordeel van deze dykagie ende gemeene lands welvaart zoude mogen dienen en strekken, dat zelve wil ik tot allen tyden mede deelen, en dienen met de gaven die my den Heere gegeven heeft.
Den Almogenden, Goeden, Barmhertigen ende Genadigen God, die Hemel ende Aarde geschapen en gemaakt heeft, die wil zyn zegen hier over strekken, en geven UE. al te zamen een gerust en vredig lang leven, ende dat alderbeste na Ziel en Lighaam, ende hier namaals dat alderopperste goed hier boven in den Hemel, met alle Geloovigen en Vroomen, die ’t zelve uit genaden zullen bezitten in der eeuwigheit, AMEN. | |
[pagina 44]
| |
Al ’t geen dat men by gissing stelt,
En werd niet altyt net getelt.
Dit stellen heeft alzulken zin,
Daar is ook veel bedenkens in.
Ist niet zoo naauw in lid ’t bedocht,
’t Is uit goethartigheit gewrocht:
En voor het Vaderland gedaan,
Wilt dit van my in dank ontfaan.
Of iemand myn Meer-Boek eens las,
En na zyn zin niet wel en was,
Kan’t die dan maken (dat ’s een man)
Dat ellek een behagen kan.
Van als zoo zuiver ende klaar,
Dat niet en bapert bier of daar.
Dat ’s een goed Meester, wel geleerd,
Die nimmermeer iets maakt verkeerd,
Die wind het spel, dit ’s myn advys,
En ook daar by die beste prys.
Nihil ab omni parte beatum.
J. A. L. W. Ingenieur ende Molenmaker van de R y p. 1643. | |
[pagina 45]
| |
NA dat ik doorgelezen had,
’t Begin tot aan het laatste blad,
Gedacht ik aan Leeg-waters geest,
Die hier van ’t minste tot het meest,
Tot voordeel van ’t gemeene Land,
Aan yder een zyn kunst voortplant,
En wyst ons aan ’t schaad’lyk bederf,
En ‘ missen van zoo menig Erf,
Daar d’Huisman zyn nazaatom treurt,
Om ’t geen zyn voorzaat is gebeurt,
Verlies van Haven ende goet,
’t Verdelgen van zoo menig bloed,
Van Land, van Akkers, en Gebouw,
Van Huis, van Kinders, en van Vrouw,
Dit alles toont Leeg-Water hier,
Met kaart en lett’ren op ’t papier,
Hoe dat men met een kleine kost
Van deze Wolf kan zyn verlost,
Tot nut en welvaart van de Steên,
En groot vermaak voor yder een.
Zoo iemant vraagt, wie is doch dees,
Daar van ik al dit wonder lees?
Hy telt jaren zevenmaal tien,
En vier daar toe, alzoo ik mien,
En is woonagtig in de Ryp,
Een Eiland van een klein begryp;
De Beemster Nabuur, die door kracht
Van Water is tot Land gebracht,
Waar aan hy heeft zyn kunst getoont,
Waar van het werk zyn Meester kroont,
Daar in hy voor ’t Noordelands volk,
Dreef ’t water uit de diepe kolk,
Met Moolens, Sluizen, door den Dyk,
En maakte zyn Aannemers ryk:
Die bosschen nat, ons in de weeg,
Uitmaalden ende maakte ’t leeg:
Die Amsterdamsch zoet Klok-geluit
Gestelt heeft als een pronk en Bruid.
| |
[pagina 46]
| |
Of Haarlen vraagd’, is dat de Man
Die ’t werk zoo wel durft tasten an?
En of Baravys Leiden zei,
Ik zie de gronden en de klei
Van Veen, van Darch, ende Zant,
Zoo alles hadden in zyn hand;
En of het Snelles niet en wist,
En of van Schoten hem had vergist,
En of Douwen niet had doorzeilt,
En de grond van ’t Meer gepeilt,
En niet en kende deze plas,
Hoe schaad’lyk by haar tyden was,
Zeg ik ja, maar het is verdriet,
Dat by haar tyden niet geschiet:
Haar schriften tonen kloek verstant,
En zweven tot aan’s Waerelds kant;
Doch deze tyden zyn voorby;
Daarom stel ik ze aan een zy,
E wensche dat m’er eens om dacht,
En ’t groote stuk-werk eens volbracht,
En dat in plaatze van Neptuin,
Ceres, Pomona tot een Kruin,
In ’t hoogste mogte zyn beplant,
Door Godes hulp en menschen hand,
Daar toe ik zynen zegen wensch,
Tot vrugt en welvaart van den mensch.
Of hier dem schrand’ren Kolevelt
Zyn letteren hier tegen stelt,
Die laat ik Leids uitleg bevolen;
En wys hem tot de Smit en kolen.
Finis coronat opus. |
|