De hazen en andere gedichten(1983)–Ed Leeflang– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] De Weide Een kalme man brengt mij een bus: of ik het etiket wil controleren. Hij vraagt of er dan verder niemand komt. Na een kwartier zie ik hem terugkeren in een witte doktersjas. Hij heeft wat zwaars of lichts onder een zwarte doek maar torst dat misschien uit eerbied zichtbaar; een ernstig laborant met veel van een onbegrepen of van schijn tot wezen opgeklommen goochelaar. Wij dalen samen in een afgemeten pas een lang duinpad af; hij voorop. Dan meldt hij dat ik op het pad moet blijven staan; zelf zal hij een grazig en zeer groen grasveld opgaan. Er vliegen meeuwen van op en roeken. Een groot strooivat zwaait hij met kracht, beloopt het midden van de weide en doet lichte uitvallen naar de hoeken. Er staat een bries. Gruizig poeder stuift me in het gezicht, maar ik doe mijn ogen opzettelijk niet dicht. Hij komt me opzoeken en zegt: uw vader is verstrooid. Hij stelt me voor om nog wat na te blijven. [pagina 15] [p. 15] Meeuwen en roeken strijken langzaamaan weer neer. Wij staan daar zwijgende een tijd nog op dat pad. En dan niet meer. Vorige Volgende