Gedichten(1856)–Karel Lodewijk Ledeganck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Aen de Maetschappij van Rhetorika te Thielt. In de prille jonglingsjaren Lauwren in den stryd te garen, En zich 't eerloof om de haren Te zien slingren, is wel zoet; Maer by eedle kunstminnaren, Die verdienste aen heuschheid paren, 't Heil der broedermin te ervaren, Is voor my een hooger goed! D'eerpalm hadt gy opgehangen, En ik mogt, voor myne zangen, Dien van u ten loon ontvangen. Ja, my streelde zulk een eer; - Vriendschap mogt ik by u vinden, En thans wilt ge, als ware vrinden, 't Snoer dier vriendschap nauwer binden; O! zulks streelt my eindloos meer! [pagina 14] [p. 14] Hoe! ik zou uw huld' verstooten! Neen, met vreugde, kunstgenooten! Word' die broederband gesloten. Zy, wier ziel voor 't ware ontbrandt. Die het schoon der kunst gevoelen, Die op geestverlichting doelen, Wat er om hen heen moog' woelen, Weigren nooit elkaêr de hand! 1830. Vorige Volgende