| |
Zesde morgen.
Meer dan agt dagen waren 'er bereids verloopen en eerman had nog geene zijner scholieren in het bestemde morgenuur bij zich gezien; hij vermijdde echter zorgvuldig om in de andere leerstonden naar de oorzäak hier van te vraagen, tot eindelijk sophie het geheim verriéd en hem verhaalde dat zij, tot nu toe, aan het hondentekenen geweest waren en dezelven aanstaanden woensdag hoopten klaar te hebben.
Zij hielden ook trouw woord, want woensdag morgen, zeer vroeg, kwamen zij in gezelschap van een aantal honden, zo groote als kleine, van allerlei soort en kleur bij eerman in de leerkamer, en ontsingen, ingevolge de hun betoonde vlijt, den welverdienden lof; zij hadden zich werklijk veel moeite gegeeven, om de juiste omtrekken, ten
| |
| |
aanzien der groote dieren waar te neemen en de characteristieke kenteekenen waren zeer net aangeduid.
Dus kunnen wij dan nu heden, zeide eerman, tot het laatste soort der huisdieren, naar de volgorde van buffon overgaan, bij deze zullen wij ons evenwel zo wijdloopig niet ophouden.
lotje. Ik ben zeer nieuwsgierig wat dit voor een dier zal zijn.
eerman. Valt u dit dan zo zwaar te raaden; wel gij kent het dier zeer goed, hetwelk de meeste menschen slegts uit nood in huis neemen, om andere schadelijke dieren uit te rooijen.
gustaaf. Nu weet ik het al, een kat, niet waar?
sophie. Maar neemen de menschen die maar uit nood in huis? Ik meende voor plaisier ook; wel, het zijn wel aartige dieren, bijzonder als ze jong zijn.
eerman. Dat is waar; maar de katten bezitten toch door den bank een' valschen aart, welke zich meer uit, naar maate dat zij grooter worden; van natuur zijn deze dieren roofgierig, en weeten hunne bedriegerijen zeer slim te bedekken, en wel degelijk het geschiktste oogenblik aftewachten, wanneer zij hunne dieverijen uit willen voeren.
lotje. Het komt ook toch al veel van de op- | |
| |
voeding, geloof ik; want men kan de katten het snoepen toch wel door slagen afleeren.
gustaaf. Ik weet wel, dat men het zo ver kan brengen, dat de katten zelfs naast de vogels zitten, zonder eenige pooging te doen om ze te beledigen.
sophie. Ja, en ik weet toch wel, dat ik mij dat van onze kat verkeerd ingebeeld heb; want toen eens mijn puttertjen uit de kooi gevloogen was, sprong onze kat heel gaauw toe en verworgde het arme beestjen.
eerman. Het is eene zekere waarheid, dat de katten de kunst van veinzen zeer goed verstaan, en rooven en snoepen zo dikwerf zij maar gelegenheid daartoe ontdekken. Over het algemeen onderscheidt zich de kat oneindig van den getrouwen hond, welks genegenheid zich enkel tot den persoon van zijn' meester uitstrekt, daar de kat enkel voor zich zelve leeft en alleenlijk den menschelijken ommegang zoekt, om 'er een misbruik van te maaken; door den bank schijnen de katten, onder alle huisdieren, den wildsten aart te hebben, en dit ziet men daar uit, om dat zij de vrijheid zoeken en zich niet gaarne laten opsluiten, en inzonderheid wijl de katten hun jongen pleegen op te eeten.
gustaaf. Zou dat waar zijn?
| |
| |
eerman. Zeer zeeker, en daarom pleeg eene kat ook heure jongen te verbergen, wijl zij de ondeugendheid van den kater zeer wel kende.
lotje. Foei, die leelijke katten! ik mag ze ook in 't geheel niet lijden, maar de jonge katten zijn toch nog al aartig.
eerman. Wijl zij vrolijk en speels zijn; ja, maar op hun krabben ben ik toch niet zeer gesteld, want hoe aartig ook hun kuuren zijn, gaan ze toch met valschheid gepaard, en eindigen niet zelden in eene totaale boosheid, en daar zij deze wapenen tegen kleine diertjens met voordeel gebruiken kunnen, loeren zij altoos op vogels, muizen en ratten, en worden dus uit hun zelven, zonder onderwijs volmaakter jaagers dan de honden, welke gemeenlijk eerst geleerd moeten worden; de katten zijn ook niet leerzaam en hebben in 't geheel geen' fijnen reuk.
sophie. Heden! dat is zonderbaar, en ik dagt juist het tegendeel; ik meende dat de katten konden ruiken als 'er muizen of rotten in de kamer waren.
eerman. Zo schijnt het ook; maar dat zij somwijlen loeren als zij in een kamer komen, en spoedig daar op een muis of rot atrapeeren, komt, geloof ik, meer van een fijn gehoor, dan van een'
| |
| |
fijnen reuk; want zij weeten het minste geritsel van een muis of rot te onderscheiden.
lotje. En leerzaam zijn zij ook niet?
eerman. In 't geheel niet; zij kunnen nimmer, zo als de honden, onderweezen worden; zij vervolgen ook hun prooi niet, wanneer zij ze niet meer zien, maar zij wachten dien op, overvallen dien, speelen 'er langen tijd mede, en dooden ze dan, zonder eenige noodzaaklijkheid; ook schoon zij hoegenaamd geen' honger hebben.
De natuurlijke oorzaak waarom zij andere dieren zo oppakken en vangen, komt van het voordeel, 't welk hun de bijzondere geschapenheid hunner oogen geeft; bij den mensch, zo als bij andere dieren, heeft de oogappel het vermogen om zich tot op eene zekere bepaaling te samen te voegen en te verwijden, hij verwijdt zich wanneer het aan licht ontbreekt, en wordt, bij sterker licht, daarentegen geslooten; deze verenging en verwijding is in het oog der katten zo zichtbaar, dat de opening der oogen in het donker wijd en rond, op den klaaren dag, lang en smal als een streep is; dus zien deze dieren beter bij nagt dan bij dag.
sophie. Maar daar 'er nu zo veel nadeeligs van de katten gezegd is, weet dan nu niemand iets goeds van hun te bedenken.
| |
| |
gustaaf. Waarom niet, bij voorbeeld, dat zij muizen en rotten vangen.
lotje. Ja, wagt, ik weet ook nog wat goeds van de katten, dat zij in zindelijkheid de honden ver overtreffen, want zij wasschen en likken zich geduurig.
eerman. Dat doen zij zeeker ook, en geeven hier mede een bijzonder bewijs hunner zindelijkheid, dat zij hunne vuiligheid altoos tragten te verbergen; het zij met zand of met aarde enz. Gij weet zeeker wel dat de hairen der katten electriek zijn?
karel. o Ja, ik heb het dikwijls geprobeerd, en de kat in 't donker over zijn lijf gestreeken, en dan gaf hij min of meer vonken van zich af.
eerman. De katten kunnen maar langzaam kauwen, wijl hun tanden te kort zijn en te slegt staan; zij kunnen de spijze slegts aan bijten, maar niet vergruizen, daarom zoeken zij altoos naar het zagtste vleesch, en houden ook veel van visch; de wilde katten zijn veel grooter en sterker dan de huiskatten, en hebben zwarte lippen, stijver ooren en een' dikken staart. Buiten dit hebben zij veel gelijkheid met elkanderen, en het wezentlijke onderscheid bestaat meer in de inwendige deelen,
| |
| |
want de huiskatten hebben veel langer darmen, dan de wilde katten.
Bij ons worden de katten zo niet geacht als de honden, alschoon zij tam zijn; doch dit is, mijns bedunkens, zeer natuurlijk, want de vleierij der katten kan den menschen toch zo aangenaam niet zijn als de getrouwheid der honden. Intusschen zijn 'er toch veele natiën welken de katten hoog eeren, bij voorbeeld de Mahomedanen, zo als la porte ons verhaalt, deze hunne liefde, zegt hij, gaat zo ver, dat wanneer een huisvader zijn huis in de vlam zag, hij in plaats van vrouw en kinderen, het eerste zijn kat zoude redden.
Men verhaalt ook dat mahomet op zekeren dag, zittende te studeeren, zijn kat inmiddels op den mouw van zijn' mantel was gaan liggen slaapen, mahomet schielijk uit moetende, sneed den mouw van zijn' mantel af, ten einde de poes niet in zijn' slaap te stooren.
sophie. Zou dat waar zijn?
eerman. Ik sta 'er juist geen borg voor, maar onwaarschijnlijk is het ook niet, wanneer men naargaat dat 'er, zelfs in ons land, menschen zijn, welken hunne liefde tot de katten tot dwaasheid toe drijven; hiervan vindt men in krunitz Encyclopedie het volgende, onder het artikel van de katten; een
| |
| |
Neurenburger Advocaat maakte bij testament aan zijne keukenmeid, een aanzienlijk traktement, vrije wooning, licht en brand, met dat beding, om zijn nagelaaten zes katten, zo lang zij leefden, op te passen, en gaf wel uitdrukkelijk dezen last, hun drie maal daags van eeten en drinken te voorzien.
lotje. Dat is toch wat te overdreeven; ik houd wel veel van katten, maar in mijn testament komen ze toch niet.
eerman. De Romeinen beminnen de katten boven maate; zij werden te Romen op de volgende wijze gevoed: daar zijn sommige lieden, welken het vleesch van paarden of andere beesten van den vilder opkoopen, en dan aan een' stok op hun' schouder, langs de huizen draagen; deze lieden hebben een' zekeren toon, wanneer zij roepen, welken de katten zeer naauwkeurig kennen, naauwlijks laat zich nu zulk een man hooren, of de katten komen uit alle huizen te samen, en gaan in de deur zitten, alwaar hun weldoener hun alsdan van alle kanten een stuk vleesch toewerpt.
sophie. Trakteert die man dan al die katten uit enkele liefhebberij?
eerman. Wel neen lieve kind! die zijn kat zodanig laat voeden, betaalt maandelijks een kleinigheid daar voor.
| |
| |
karel. Ik bedenk daar, dat ik in 't kort eene reisbeschrijving geleezen heb, dat op sommige plaatsen de katten gegeeten worden, en net zo goed smaaken als de konijnen.
eerman. o Ja! het vleesch der katten wordt van veel lieden in Frankryk, Spaniën en Ierland even zo goed als konijnen- of hazenvleesch gegeeten; de Chineesen eeten het zeer gaarne, en op de Goudkust behooren de katten onder de lekkere beetjens, doch zij moeten alsdan, naar het verhaal van dien schrijver, eenige dagen in de lucht gehangen worden, op dat zij murw worden en hunn' sterken smaak verliezen.
gustaaf. Ik weet nog iets, waar toe de katten bij ons heel noodig zijn en gebruikt worden, naamentlijk het vel tot moffen en voering in de mantels, en ik heb dikwijls gehoord, dat 'er veel bedrog mede gepleegd wordt, en zulks voor sabel verkogt wordt.
eerman. Dat is wel waar, en bijzonder worden de vellen van de Cyperse katten en de wilde katten, zeer geächt; men brengt ze bij menigte uit andere landen, inzonderheid uit Moscau, Spaniën en Holland, welke zeer gewild zijn.
buffon noemt de katten uit hoofde van hunne aangeboorene wildheid, maar halve huisdieren;
| |
| |
daarom noemt hij ze ook onder het laatste soort, om dat, na zijn zeggen, de katten de grensscheiding tusschen de huisdieren en de wilde uitmaaken.
Bij de beschrijving van het overige gedeelte des lichaams zullen wij ons niet zo lang ophouden, en ons maar enkel bij de Europeesche hoofdsoorten bepaalen, waarvan men 'er zes heeft, als: 1) de wilde kat; 2) de huiskat met zwarte lippen en voetzoolen; 3) de huiskat met roode lippen; 4) de zogenaamde Spaansche huiskat; 5) de Karthuizers kat; en 6) de kat dien wij uit Angora gekreegen hebben.
gustaaf. Zijn 'er dan nog zo veel soorten? dat dacht ik niet.
eerman. Daar zijn 'er nog wel meer; maar buffon geeft deze alleen als hoofdsoorten op.
Betreffende de wilde katten, geloof ik, dat het wezentlijk onderscheid tusschen deze en de tamme katten, zich meestal in de inwendige deelen onthoudt, en hoofdzaaklijk in de lengte van de darmen bestaat, welken bij de wilde katten wel een derde korter dan bij de huiskatten zijn. Fig. 29.
karel. Dat is wonderlijk; maar zoude dit onderscheid in de gedarmten der katten van het verschil der spijze voortkomen.
eerman. Deze aanmerking is juist zo kwaad
| |
| |
niet; het konde zeer gemaklijk van daar komen, dat de huiskatten meer en beter voedsel krijgen dan de wilde, wijl het in de velden moeilijk valt zo veel voedsel te vinden als hun behoefte vordert. Het ordinaire en het Siamsche zwijn, welke beide, even als de katten, tot de huisdieren behooren, zijn, ten aanzien van de lengte hunner darmen, volmaakt zo als het wilde zwijn gevormd; dus is het niet waarschijnlijk dat bij de huiskatten het voedsel of de overvloed der spijze de eenige oorzaak hunner lange darmen zijn zoude; men dient dit veel meer aan de onderscheidenheid van den aart toe te schrijven, welke zich in de innerlijke deelen der huiskatten zichtbaarer dan in de uiterlijke deelen van hun lighaam vertoont.
gustaaf. Maar de wilde kat verschilt toch uiterlijk ook van de tamme?
eerman. Daar in, zo als ik u bereids gezegd heb, dat de wilde katten altijd zwarte lippen, stijler ooren en een dikker staart hebben; in Europa is maar een soort van wilde katten, en, zo als men in de beschrijvingen der reizigers leest, wordt dit soort ook overal gevonden, en eer nog het vaste land der nieuwe waereld ontdekt werd, zijn daar zelfs reeds wilde katten geweest.
gustaaf. Van waar weet men dit? Men heeft
| |
| |
toch voor dezen geen naricht van die landen gehad.
eerman. Gij kent den waereldontdekker columbus immers wel; nu deze kreeg zulk eene wilde kat van een' jaager, welke hem in de bosschen gevangen had; zij was van eene gewoone grootte, grauwbruin van hair, en had een' langen sterken staart. In Peru heeft men ook zulke katten gezien; alschoon men daar nog aan geen huiskatten dacht, als mede ook in verscheidene oorden van Afrika; zo als in Guinee, op de Goudkust, en te Madagascar. Aan de Kaap de Goede Hoop zijn, naar de berigten der Reisbeschrijvers, de wilde katten, wel is waar, grooter dan de tamme, maar buitendien zijn zij niet zeer onderscheiden; ook vindt men aldaar eenige blauwe wilde katten, en andere met schoone hoogroode streepen, welken van den hals tot aan den rug, tot op den staart afloopen. In Persiën, verhaalt men, dat 'er een soort van katten is, welke niet grooter, noch anders van gedaante zijn dan onze katten, maar zich enkel door de kleur van hun hair onderscheiden; want dit is zonder vermenging van andere kleuren door den bank grauw; op den kop iets of wat donkerer, doch op de borst en aan den buik wat ligter; hun hair is ongemeen zacht en week als zijde, en zo lang, dat het zich op eenige plaatsen, zo als aan
| |
| |
den hals, in elkander wart; hun staart is met ongemeen lange hairen bedekt; hun kleur komt zeer nabij de Karthuizers kat, doch voor het overige gelijken zij naar de Angorische katten, en men vermoedt, dat hun schoonheid enkel van het klimaat voortkomt.
gustaaf. Dus heeft men ook Angorische katten, even als Angorische konijntjens?
eerman. Ik zal verder in 't vervolg daar van spreeken; thands moet ik nog iets van de wilde katten aanhaalen; men merkt aan hun, dat zij, wel is waar, stijver hair hebben, doch dit verliezen zij spoedig, zo dra men hen onder de huisdieren opneemt; kop, hals, schouders, lenden, het grootste deel van den staart, en de buitenste zijde der voeten, zijn van eenerlei kleur, welke meer of min uit geel, zwart, of asgrauw gemengd is; agter de ooren bevinden zich somwijlen twee vaale vlekken, en van den draai van den kop tot naar onderen, strekken zich meerendeels vier zwarte slangvormige streepen; de buitensten dezer streepen gaat aan beide zijden agter het oor naar beneden, en verspreidt zich over de gantsche lengte van den hals; het bovenste van den staart heeft een zwarte kleur, voor het overige is de staart met ringen omgeeven, aan de voeten hebben zij even zulke
| |
| |
ringen, en op het onderlijf een groot wit teken; de jonge wilde katten hebben minder van de vaale dan van de witte kleur, doch in elken ouderdom zijn de lippen en de voetzoolen zwart.
gustaaf. En hun eigentlijk verblijf is in de wildernissen?
eerman. Dat juist niet; want daar zouden zij welligt hun honger niet kunnen voeden, maar in dikke bosschen en struiken houden zij zich bij voorkeur op, ook bij de zee, de dijken en rivieren, waar veel schelpen zijn, om de nesten der eenden, duikelaars en diergelijken te berooven, en op de visch te loeren, welke zij even zo gaarne eeten als de huiskatten; ook de jonge haazen in het woud, en in het algemeen, doen zij het jonge wild veel schade.
lotje. Dan was dat vast nog een wilde kat, die wij voor eenigen tijd, digt bij de boomen zagen; karel dacht dat hij op een haas loerde.
karel. Wel neen! dat was een tamme kat, die gaan altemets ook wel in 't veld om op vogeltjens te loeren.
eerman. Ja maar, het gebeurt wel dat de tamme katten somwijlen in het land loopen om spijze te zoeken; want dat smaakt hun beter dan de huismuizen, en dan worden zij wild.
| |
| |
sophie. Kunnen de tamme katten ook wild worden?
eerman. Zo niet van gedaante als die met de lange staarten, welken ik u beschreeven heb; maar zij neemen een' wilden aart aan, wijl zij aan een wilde levensmanier gewoon geraaken, en dit gebeurt wel dat zij tot zo iets overgaan, wanneer zij dikwerf geen voedsel genoeg in de huizen bekomen kunnen; alsdan gaan zij hun voedsel buiten zoeken.
lotje. Nu, dan ben ik wel verzeekerd, dat onze kat niet wild zal worden, want sophie geeft hem eeten in overvloed.
sophie. Dat behoort ook zo, zuster; maar onze kat heeft toch, buiten dien, zeer veel gelijkheid met een wilde kat; hij is immers net zo graauw en met zwarte streepen?
eerman. Zulke katten noemt men Cyperse katten, en houdt ze voor de beste; de wilde katten zijn niet alleen slim en listig, maar zij verweeren zich ook tegen den grootsten en sterksten hond. Men jaagt op hen, schiet hen egter niet; om hun vel te verschoonen vangt men ze in ijzeren vallen, even zo als men de marters vangt.
Een speelsoort der wilde katten is die in Amerika, welke een vlekkige huid als een tijger heeft,
| |
| |
en daarom een tijgerkat genoemd wordt; zij is van eene zelfde levensmanier als de wilde katten; echter hebben zij langer snoet, ronder ooren en langer staart; zij hebben een vaale grondkleur en zijn met streepen en zwarte vlekken getekend, een ander hoofdsoort der katten, is 2) de huiskat met zwarte lippen en voetzoolen, welke zeer veel over eenkomst met de wilde heeft, uitgenomen dat hun hair en staart somtijds niet zo lang is. Fig. 30.
3) De Huiskat met roode lippen en roode voetzoolen is enkel daarin onderscheiden, zij hebben of een witte, of zwarte, of ook wel eene uit wit, geel, bruin, zwart en vaal gemengde kleur, door den bank zijn de tamme katten zo menigvuldig met streepen en vlekken getekend, dat men niet ligt twee katten van eenerlei kleurmengsel aantreft.
4) De Spaansche huiskat heeft een roodachtige levendige frissche kleur, en dit is het eenigste kenteken 't welk deze katten van anderen onderscheidt; buffon beweert dat zij deze niet geheel enkel hebben, ten minsten bij het vrouwlijk geslacht ziet men witte en zwarte vlekken, in een ruime maat door de roodachtige verspreid; van de katers zegt men echter, dat geen van hun drie kleuren te gelijk heeft, maar dat zij enkel wit of zwart met rood gemengd zijn.
| |
| |
Het 5de soort is de Karthuizers of aschgraauwe huiskat; sommigen noemen hen ook blaauwe katten. Fig. 31.
gustaaf. Wel! dat is dunkt mij geheel mis; want ik, voor mij, zie 'er ten minsten geen blaauwe kleur aan.
lotje. Kent hij die katten dan, gustaaf?
eerman. En waarom zou gustaaf die katten niet kennen? zij zijn immers zo vreemd niet! Van verre schijnen deze katten een glanzend grauwbruin te toonen, en na maate dat men ze van ter zijde ziet, ontdekt men het bruine of het graauwe meer of minder. Rondom de oogen, den mond, de borst en de onderste deelen van den voet, zijn zij meer graauw dan bruin; de ooren, ten minsten aan de randen, onbehaird en zwartachtig; zo als de lippen en de voetzoolen.
Tot de laatste hoofdsoort behooren 6) de Angorische huiskatten, die niet grooter dan de huiskatten, maar grooter dan de wilde schijnen te zijn. Fig. 32.
karel. Schijnen? dat is aartig! zijn zij het dan niet werklijk?
eerman. buffon heeft zich waarschijnlijk van het woord schijnen bediend, wijl deze katten met langer hairen dan de overigen bekleed zijn; want
| |
| |
aan den hals en aan den buik zijn zij dikwijls over de vier duim lang; de meeste dezer katten zijn wit eenigen vaal en bruin gestreept.
gustaaf. Ook ten aanzien der gestalte van de andere katten onderscheiden?
eerman. Ja wel! want zij hebben grooter en digter bij elkander staande oogen, een' uitsteekenden neus, korter snoet, kleinen bek, en eene juist niet bijzonder in het oog vallende kin.
Deze bijzondere gezichtstrekken ondergaan, volgends buffons opmerking, eene bijzondere verandering, wanneer de kat tot een zwaar lijden gebragt wordt, in dezen toestand spert zich de bek open, de oogen geraaken in vuur, de ooren trekken naar de zijden en zinken nederwaards; zij laat heur tanden zien, stroopt heur hairen naar vooren en toont een vreeslijke woede, welke zich door snelle en hevige beweegingen, en een beklaaglijk en schrikkelijk geschreeuw nog meer uit.
sophie. Foei! dat's een lelijke kat!
lotje. Dat kan ik nu juist niet zeggen, mij dunkt hij moet 'er wel schoon uitzien.
eerman. Dat zou ik ook zeggen, en hier bij komt dan nog zijn baard.
gustaaf. Mij dunkt, alle katten hebben aan elke zijde van hun snoet, lange stijve hairen, net
| |
| |
als varkenshairen, welken men den baard noemt.
eerman. Maar bij de Angorische katten toonen zich deze hairen veel sterker, en zijn in zodanigen smaak tesamen gegroeid, dat men ze in 't gemeen een' knevelbaard noemt.
Dit zijn nu de kattensoorten, welken buffon ons beschreeven heeft.
karel. Niet lang geleden, vond ik in eene natuurlijke historie ook van Konstantinopolitaansche katten vermeld.
eerman. Goed dat gij mij hier aan herinnert; want deze dieren worden, wel is waar, katten genoemd, ook heeten eenige natuuronderzoekers dezulke Gennet- Genist- of Genetkatten; maar buffon telt hen, en met recht, niet onder het kattengeslacht; wijl zij buiten hun geringden staart en de gewoonte om de muizen naar te loopen, niets met deze dieren gemeen hebben.
Ook de zogenoemde vliegende katten hebben overeenkomst met de andere katten, en worden derhalven van sommige onder dit soort gereekend; doch weder anderen hebben hun als een soort van vledermuizen te boek gesteld; en nog weder andere noemen hen de vliegende Maki; in 't kort dit zijn dieren van een geheel ander geslacht, zo als die gene die men Meerkatten noemt, eigentlijk ook
| |
| |
geen katten zijn, maar een soort van gestaartte aapen.
Wij kunnen alzo heden met de katten een besluit van de huisdieren maaken, en morgen de Buffonsche Natuurgeschiedenis vervolgen.
gustaaf. Moeten wij alle de zes soorten der katten afteekenen.
eerman. Dat is niet noodig, het is voldoende genoeg, wanneer wij de afbeelding der tamme, wilde, Karthuizer en Angorische katten hebben; want het onderscheid bij de andere soorten is geheel onbeduidend.
|
|