Natuurlijke geschiedenis van verscheidene, meest nuttige of aanmerkelijke viervoetige dieren
(1804)–Georges-Louis Leclerc de Buffon– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
sophie. Het schijnt in de daad wat moeilijk te zijn. eerman. In 't geheel niet, de eenige oirzaak der moeilijkheid zou daar in kunnen bestaan, dat wij niet aaneengeschakeld hebben kunnen voortgaan, en somwijlen genoodzaakt zijn geweest van andere zaaken te spreeken, daarom zal ik u, ten minsten den hoofdzaakelijken inhoud weder herhaalen. Het geen de Heer buffon omtrent den herders- of schaapshond als stamvader aanhaalt, heb ik u bereids gezegd. Door den invloed van het klimaat zijn, volgends zijne meening, deze verschillende afwisselingen gekomen, zo dat de hond in de koude noordelijke landen, een wild en leelijk aanzien verkrijgt, het welke hij in getemperder luchtstreeken weder verliest, en daar uit ontstaan de jagt- en boerenhonden, als ook de dog of bullenbijter; de jagt- speur- en dashond zijn, volgends buffon, eenerlei soort van honden, en uit een jagthond zoude een Spaansche patrijshond en een poedel herkomstig zijn. karel. Dat is toch wat zwaar om te begrijpen, wijl de hairen van een' jagthond en van een' poedel zeer verschillend zijn. eerman. Hier hebt gij gelijk in; doch buffon meent dat deze verschillendheid ontstaan is, wanneer men den jagthond naar Spaniën en Barbarijën | |
[pagina 77]
| |
gebragt heeft, waar meest alle dieren met fijne hairen bedekt zijn. In de noordelijke landen heeft zich de boerenhond in een' zogenaamden grooten Deenschen hond, en in de zuidelijke landen in een' windhond verwisseld; de Iersche hond is niets anders dan een bij uitstek groote Deensche hond, welken Ierland, de Ukraine en Tartarijën voortgebragt heeft. Van den bullenbijter, zo als hij van Engeland naar Denemarken gekomen is, is de kleine Deensche hond voortgekomen, en van dezen weder in heete landen de Turksche hond. Alle de andere honden, zegt buffon, zijn geen echt soort, maar ontstaan uit de vermenging der eerste, en worden bastaartsoorten genoemd, zo als bij voorbeeld, van den grooten Deenschen en grooten Spaanschen patrijshond, de Calabrische; van den patrijshond en den poedel weder een andere hond, welke door den bank burgos heet; van den Spaanschen patrijshond en den kleinen Deenschen het leeuwenhondjen; van den bullenbijter en den boerenhond, de groote dog, en de mops is een bastaartsoort van den Engelschen bullenbijter en den kleinen Deensche hond. gustaaf. Maar daar zijn nog meer soorten van honden, zijn dat ook bastaarden, of hebben die een' anderen naam? | |
[pagina 78]
| |
eerman. De overigen noemt buffon dubbele bastaarten, en hier verstaat hij onder die, welken uit de vermenging van een zuiver en bastaartsoort voortgesprooten zijn, bij voorbeeld den Raquet, den Alicantschen hond, of den hond van Cayenne, insgelijks het Bologneeser hondjen. lotje. Dus is het Bologneeser hondjen ook een dubbele bastaart en geen eigen ras? eerman. buffon meent dat hij van den kleinen patrijshond en den kleinen poedel voortkomt. sophie. Dat's wel mooglijk; want een poedel en een Bolognees hondjen gelijken veel op elkanderen. eerman. buffon gaat nog verder in zijn systema en reekent drievoudige bastaarten onder de honden, bij voorbeeld den Artoischen hond, welke van een Mops en een Raquet voortkomt. karel. Nu begrijp ik het klaar, wijl deze uit een reeds vermengd soort ontsprooten is, noemt hij hem drievoudig bastaart. gustaaf. Nu, dat is waarlijk een kunstig systema; maar zou het alles zo zijn? Zouden 'er niet wel meer soorten zijn, die men zo net niet noemen kan, om dat ze niet juist naar een of ander ras gelijken? eerman. Dit stemt de Heer buffon gaarne toe, en behelpt zich daar mede, dat hij verscheide straat- | |
[pagina 79]
| |
honden, zo als hij ze met recht noemt, in de klasse van drievoudige bastaarten telt, het zijn over 't algemeen slegts hoofd-honden-soorten, welken ik hier aangehaald heb, daar is nog een menigte, welker talrijke familie mij, wanneer ik die allen wilde opnoemen, zeer moeilijk zou vallen; eenigen daar van wil ik nog wel beschrijven, als ik 'er u mede plaisieren kan. sophie. o Ja zeeker, om van honden wat te hooren, verveelt mij niet. lotje. Mij ook niet, wij hooren het heel graag. eerman. Zo voor de hand weg kan ik u wel een half duizend presenteeren, mooglijk zijn 'er nog wel meer! 1) De Angorische hond, welken uit het oord van Angora, uit Klein Azie, afkomstig is; zijn kop is rond, de snoet dik en de ooren en oogen liggen onder de lange hairen gedekt. 2) De Alko in Mexiko, waar van twee soorten zijn, de eene is onmaatig dik en heeft een' kleinen witten kop, geele hangende ooren en een' korten hals, een' geboogen rug, geel van kleur en een nederhangenden witten staart; de tweede is klein, maar wild en treurig, en wordt tot de jagt gebruikt. 3) De Guineesche hond, een middensoort tusschen den jagt- en den patrijshond, heeft een dun | |
[pagina 80]
| |
lijf, lange afhangende ooren, een' grooten snoet, stompen neus, lange ruige goudgeele hairen. 4) De Groenlandsche hond heeft veel gelijkheid met een wolf, is van middenmaatige grootte, steile ooren, de meesten hebben eene witte, eenigen ook eene zwarte of gemengde kleur. karel. Zijn dat zulke honden, die de Groenlanders voor de sleeden gebruiken? eerman. Dezelfde; doch zij gebruiken ze ook tot de jagt; ook munt nog in 't bijzonder uit 5) de hond van de Goudkust, welke veel overeenkomst met een vos, en een' langen en spitsen staart heeft; over zijn geheele lijf is hij naakt, meestendeel gevlekt, maar ook eenkleurig. 6) De Kamschatkasche hond is wit, zwart of ook wel wit en zwart getijgerd, of graauw; dezen gebruikt men enkel des winters om voor de sleede te trekken, wanneer zij gewoonlijk met Opana gevoerd worden. gustaaf. Opana, dat ken ik in 't geheel niet, wat is dat, of is dat mooglijk een kost die maar alleen in Kamtschatka bekend is? eerman. De Opana wordt op de navolgende manier klaar gemaakt; men giet zo veel water als men denkt dat de hond op zal lusten of noodig heeft, in een trog en doet 'er eenige lepels vol | |
[pagina 81]
| |
bedorven visch in, welke men, ten dien einde, in een' kuil heeft laaten verrotten, daar bij doet men ook eenige vischgraaten, en maakt dit te samen met gloeijende steenen zo lang heet, tot graaten en visch gaar genoeg gekookt zijn; deze Opana houdt men voor het beste voeder voor de honden, doch men geeft het hun niet als tegen den avond, en vooral niet wanneer men eene reis met hun wil doen, om dat zij 'er loom van worden. karel. Geeft men hun zomers dat voeder ook? eerman. Dan krijgen zij niets van hunne meesters, want dan mogen zij vrij in het wild loopen, en moeten hun kost zelven zoeken; zij eeten als dan muizen, of vangen visch in de rivieren, doch in October worden zij weder in de huizen genomen. Doch wij moeten bij deze Kamtschatdalen onzen buffon niet vergeeten, wat hij in 't algemeen omtrent het gèslacht der honden zegt, naamentlijk: dat wanneer zij gebooren worden, zij nog niet volkomen gevormd zijn, zo als het geval bij alle dieren is, welken bij meer dan een of twee te gelijk gebooren worden. gustaaf. Dat heb ik ook niet geweeten, ik heb altijd gemeend, dat de honden bij hun geboorte reeds volkomen gefatsoeneerd waren. eerman. Hebt gij dan nooit opgemerkt dat de | |
[pagina 82]
| |
snoet der jonge honden dik en het lijf spigtig dun afloopt, en de beenderen van de hersenpan zijn ook nog niet volkomen, ook hangen de oogleden door middel van een vliesjen aan elkanderen, 't welke, zo dra de muskelen van het bovenste lid sterk genoeg geworden zijn, dat het in de hoogte getrokken kan worden, en dus deze hindernis overwinnen kan, opengaat; dit geschiedt meestal zo om den agtsten of negenden dag, en dan beginnen zij te kunnen zien. karel. De jonge honden zijn in 't begin ook zeer eenvoudig, zij hooren niet eens al roept men hen. eerman. In een maand op zijn langst, verkrijgen zij het gebruik van al hunne zintuigen, en zij groeijen over 't algemeen zeer spoedig; in de vierde maand verliezen zij eenige van hun tanden, in welker plaats andere wassen, die niet weêr uitvallen; met alles en alles hebben zij 42 tanden, zes snijdtanden aan het bovenste kinnebak en zes aan het onderste; veertien baktanden boven en twaalf onder in den bek. gustaaf. En zo veel heeft ieder hond? niet meer noch niet minder? eerman. De meesten, echter niet allen; men heeft honden welken meer en ook zulken welken minder baktanden hebben. | |
[pagina 83]
| |
karel. Ik heb iets zonderlings aan onzen jongen Sultan opgemerkt, alschoon het een reutjen is, ligt hij toch zijn poot niet op als hij watert, maar gaat even als een teefjen zitten. gustaaf. Dat's eene komieke opmerking. eerman. Maar zo dom niet, en dewelke ik u spoedig verklaaren zal, en wel uit onzen buffon, welke dit wel uitdruklijk omtrent de jonge honden aanhaalt, dat zij eerst in de negende of tiende maand hun been bij die gelegenheid beginnen op te ligten. karel. En kan men den ouderdom van de honden ook aan de tanden zien? zo als bij de paarden? eerman. Meerendeels ja! want in hun jeugd zijn zij wit, scherp en spits, hoe ouder de hond wordt, des te zwarter worden zijn tanden, stomper en ongelijker; men kan den ouderdom ook aan de hairen kennen; want met den ouderdom worden deze gemeenlijk om de oogen en voor den kop grijs. gustaaf. Ik geloof ook dat de honden beter tanden hebben dan de andere dieren, wijl zij de hardste beenen bijten kunnen, en daar toe zijn de paarden of de koeijen toch niet in staat. karel. Ja maar ik geloof toch niet dat dit alleen van de tanden komt; het komt 'er op aan of | |
[pagina 84]
| |
andere dieren ook zo graag beenen lusten als de honden, en als dit zo was, of zij dan ook hun best niet zouden doen om ze klein te krijgen. eerman. In dit geval hebt gij beide gelijk; de zucht tot het beenen knaauwen toont zich enkel bij de honden, doch hierom heeft de wijze natuur hun ook met beter werktuigen voorzien, want de hond kan, uit hoofde van zijn tanden, zijn voeder ook veel beter dan de andere viervoetige dieren, klein maaken, versmelten en vergruizen; hij maakt het aan stukken met zijn snijdtanden, en het geen hij niet aan stukken snijden kan, drukt hij met de lange spitse tanden boven in den bek aan stukken; deze tanden noemt men de vier hondstanden, de veertien baktanden, boven en onder, zijn goed om tot het knaagen gebruikt te worden; de zes laatste baktanden, onder in den bek, dienen tot het vergruizen; men ziet op de vlakte van het tandvleesch iets glads, hetwelke bezwaarlijk anders dan door het kaauwen ontstaan kan zijn; deze tanden kunnen ook, buiten deze verrichting, de lighaamen, welken zij in verscheide punten drukken, verbrijsselen, wijl die van de bovenste kaak meer buitenwaards staan, dan die van de onderste; eindelijk ziet men ook, dat de zes laatste baktanden ten deele zodanig gevormd zijn, en zo staan, dat zij verbrijsselen kun- | |
[pagina 85]
| |
nen om dat de een net onder den ander staat, en de andere enkel voor het kaauwen dienen, welken de beide laatsten in elk kinnebakken zijn. Nu zal het welhaast noodig zijn de materiaalen tot het tekenen voor den dag te haalen; want hier heb ik een menigte afbeeldingen, ten minsten van het hoofdsoort, die ik wel wenschte dat gij in 't klein overbragt; doch gij moet 'er het postuur naauwkeurig bij in acht neemen, en inzonderheid de hoofdzaakelijke kenmerken, waar door zich het eene soort van het andere onderscheidt. buffon laat, zo als ik u al meermaalen gezegd heb, de honden, volgends den invloed der luchtstreek, op elkander volgen; doch ik zou 'er voor wezen, om hen naar de lengte van hunn' snoet op te laaten volgen. lotje. Moeten dan die afbeeldingen ook net zo in die orde staan? eerman. Dat is juist niet noodig, gij kunt uwe tekeningen naar willekeur schikken, integendeel zou ik gaarne zien, dat zij onder elkander te staan kwamen, dan hebt gij beter gelegenheid om met de Buffonsche bekend te worden en ze in uw gedachten te prenten, wanneer het noodig is een of ander uit zijne hondenverzameling op te zoeken. sophie. Als wij de honden volgends de lengte | |
[pagina 86]
| |
van hunn' snoet tekenen, hebben wij onze verwdoos niet noodig. eerman. Wel, ik geloof wel van ja! want de kleur van een' hond is toch ook een characteristiek teken, waar door men het eene soort van het andere kan onderscheiden? Dus is de orde welke men naar het figuur van den snoet neemt, de navolgende. 1) De Boerenhond, welke een' langen snoet, platten kop en kleine ooren heeft, een lang lijf zonder dik te zijn, den staart opwaards even als een boog; gemeenlijk hebben de boerenhonden aan de keel, voor aan den hals, onder den buik, agter aan de schinkels en op den staart, langer hairen dan verder aan het lijf, alwaar het hair zeer kort is; zij zijn van allerlei kleuren, als wit, graauw, bruin, zwart enz. Plaat II. Fig. 13. 2) De groote Deensche hond is over 't geheele lighaam sterker dan de boerenhonden, heeft korter hair, verschillend van kleur, zo als grijs, zwart, asgrauw enz. Fig. 25. 3) De Windhond, deze verschilt daarin van de boerenhonden, dat zijn geheele lighaam dunder en smachtiger is, de snoet is ook spitser, de schenkels maagerer, en de rug geboogen; men heeft drieërlei grootte van windhonden, groote, midden- | |
[pagina 87]
| |
maatige en kleine; doch allen een van maaksel en kleur, wit en bruin. Plaat I. Fig. 8. 4) De Herdershond is kleiner van lighaam dan de Boerenhonden, doch zijn lighaam en snuit is dikker dan bij den Windhond, over het gantsche lijf hebben zij lang hair, uitgenomen aan den staart en de buitenste deelen der schenkels en de agterste deelen van de agterste pooten; de gewoone kleur van dezen hond is zwart, sommigen zijn op de borst en de buik graauw, even als aan de pooten en den staart. Plaat II. Fig. 12. 5) De Wolfshond heeft een' langen en spitsen snoet, een langen kop en lighaam, een hoogen voorwaards geboogen staart; op den kop, de pooten en de ooren is het hair kort, over het overige van het lijf, en wel voornaamelijk op den staart, is het lang en zijdeachtig. Plaat II. Fig. 14. sophie. Die hond bevalt me, en ik vind zijn naam ook zeer juist; want hij heeft veel overeenkomst met een wolf. lotje. Het komt 'er op aan of hij die kleur ook heeft. eerman. Daar zijn zulke honden die graauw als een wolf zijn, maar 'er zijn ook witte, zwarte en vaale wolfshonden. 6) De Siberische honden onderscheiden zich daar | |
[pagina 88]
| |
door van de wolfshonden, dat de eerste overal met lange hairen bedekt zijn, daarentegen de andere op den kop slegts kort hair hebben; in de kleur verschillen zij, eenigen zijn asgraauw met lichte vlekken. Plaat II. Fig. 16. 7) De Yslandsche hond is lang en glad, voornamelijk agter aan de voorste pooten en op den staart; voor het overige heeft hij een' zwakken snoet, groote oogen en een ronden kop. Pl. II. Fig. 15. 8) De Jagthond, deze zijn snoet is even zo lang, maar sterker dan dien van den Boerenhond, de ooren zijn breed en hangen nederwaards, het lijf is sterk en lang en de staart staat een weinig in de hoogte; de jagthonden zijn wit, of zij hebben ook gemeenlijk zwarte en geele vlekken op een' witten grond. Fig. 19. gustaaf. Zijn dat ook geen jagthonden, welken zo met spikkels zijn, als of ze met het penceel gespat waren? eerman. Men heeft 'er ook die grauw gespikkeld zijn, doch de kleur heeft bij deze honden zelden een characterteken. 9) De Speurhond is daarin van den jagthond onderscheiden dat hij een weinig korter en zijn staart zo dik niet aan de punt is, een' sterker kop heeft, smaller ooren, langer schenkels en een' vleeschiger | |
[pagina 89]
| |
staart; de meeste speurhonden zijn wit, daar zijn sommige gevlekte. Fig. 20. Nu zal ik u ook de afbeelding van een' Bengaalschen speur- of tijgerhond laaten zien. Fig. 21. karel. Ei! die is niet leelijk! maar mij dunkt hij is net als de gewoone speurhond, ik merk 'er ten minsten weinig onderscheid in. eerman. Enkel in de kleur, wijl die bij den Bengaalschen schooner is, gemeenlijk getijgerd met kleine vaale en zwarte vlekken, op een witten grond gespikkeld. 10) De Dashond, hier van zijn twee soorten, die verder niet van elkander onderscheiden zijn, als dat de eene een' regten schenkel heeft en de andere krompootig is; deze honden hebben alle korte beenen en een' langen snoet, hangende ooren en een lang lijf, gemeenlijk zwart van kleur, met bruine vlekken aan de borst, over de oogen en onder aan de voeten, doch 'er zijn ook enkele bruine dassen. Fig. 23. 11) De groote Poedel, deze heeft een' dikken, ronden kop, lang hangende ooren, een dik kort lijf, zijn hair is over het geheele lijf lang en kroest; de kleur van den poedel is onderscheiden, wit, zwart, bruin, en geelachtig wit. Fig. 22. 12) De Spaansche patrijshond heeft een' kleinen | |
[pagina 90]
| |
ronden kop, nederhangende ooren, dunne schenkels en een' in de hoogte staanden staart; hun glad hair is van ongelijke lengte, doch aan de ooren, den hals en het dik van de beenen en op den staart is het lang, maar op de overige gedeelten van het lijf is het korter; de meeste patrijshonden zijn wit en hebben een andere kleur op den kop, zo als bruin of zwart, en zijn ook op het midden van den snoet en op het midden van den kop wit geteekend; de witte en zwarte patrijshouden hebben gemeenlijk vaale vlekken onder de oogen. Fig. 26. 13) Het onderscheid der Engelsche Patrijshonden bestaat voornaamelijk daar in, dat zij aan den staart, de ooren en de schenkels korter hair hebben. De Patrijshonden, welken onder de oogen, op den snoet, aan den hals en aan de schenkels vuurkleurig geteekend zijn, noemt men Pyrame. 14) De kleine Deensche honden zijn daarin van de groote onderscheiden, dat hun snoet in zijn' omtrek niet zo groot is; de oogen grooter, de pooten magerer zijn en de staart verder in de hoogte staat, zij zijn ook van andere kleuren, en hebben meestendeel zwarte en witte vlekken. 15) De Turksche honden worden ook Barbarysche honden genoemd, zij hebben geen hair, hun vel is vleeschkleurig en meer of min met bruin gemengd. Fig. 24. | |
[pagina 91]
| |
16) De Bullebijters hebben een' dikken, korten en gladden snoet, een' stompen neus, dikke en hangende lippen; hun kop is dik en breed, de hals dik en lang, de staart staat in de hoogte en is voorwaards gekromd. Fig. 17. gustaaf. o De Bullenbijters zijn heel gemaklijk te kennen; zij hebben een regt manhaftig uitzicht en kijken altijd even zuur. karel. Ik mag de Engelsche doggen liever lijden. eerman. Zij verschillen enkel daarin, dat zij grooter zijn. Over de bullenbijters moet ik nog dit aanmerken, dat de lippen, het buitenste van den staart en de buitenste zijde der ooren, gemeenlijk zwart zijn, voor het overige is hun kleur vaal. Fig. 17. Met dezen zijn de hoofdsoorten geëindigd, en voor de bastaarts rekent men naar de volgende orde omtrent de lengte van hun' snoet. 17) De kleine Poedel, dezen kan men ligt uit de gelijkheid met den grooten poedel kennen, uitgenomen dat zijn snoet zo breed niet is, en het hair op den kop, de ooren en aan het einde van zijn' staart is zijdeachtig. 18) Het Bologneesche hondjen is nog kleiner en onderscheidt zich inzonderheid daar door, dat hij ongemeene lange hairen heeft. Fig. 28. | |
[pagina 92]
| |
19) Van dezen is het Leeuwenhondjen daar door onderscheiden, dat het op zijn lijf en de helft van den staart korte hairen heeft, en daarentegen op zijn hals, op de schouderbladen, op de vier pooten, en op het buitenste gedeelte van den staart even zo lang als het Bologneesche hondjen. Fig. 27. karel. Dan zijn die twee soorten weinig elkander onderscheiden. eerman. In zo verre dat de hairen van het Leeuwenhondjen lang zijn en naar de maanen van een' leeuw gelijken. 20) De Mopsen stammen van de Bullenbijters af, enkel dat de laatste zwakker kop, een' smaller en geen stompen snoet hebben. Fig. 18. gustaaf. Maar van kleur gelijken zij toch veel naar de bullenbijters; onze mops ten minsten gelijkt net naar een slagtershond. eerman. 21) Dat de Engelsche doggen ook tot bastaartsoorten behooren, heb ik u bereids verhaald, hun snoet is iets langer dan die van den bullenbijter, en zij zijn verschillende van kleur. Pl. I. Fig 7. Uit de bastaartsoorten zijn weder andere voortgekomen, bij voorbeeld: 22) Raquets, welke de kleine Deensche honden gelijken, behalven dat hun snoet dik, kort en stomp is, zo als de mopsen. | |
[pagina 93]
| |
23) De Artoische hond, welke, zo als ik bereids gezegd heb, van mopsen en raquets geteeld worden, deze hebben een' zeer korten en platten snoet; en 24) De Alikantsche hond of de hond van Cayenne; deze hebben, als de mopsen, een' korten snoet. 25) De hond van Burgos, deze komen in Spaniën, van de Spaansche patrijshonden en de dashonden voort, en hebben van de eerste de lange hairen en van de laatste de korte pooten. 26) De Calabrische hond, deze is zeer groot wijl hij van een' grooten Deenschen en een grooten Spaanschen patrijshond afkomstig is. Dit is nu het voornaamste dat wij van de natuurlijke historie der honden optemerken hadden. Ik heb mij hier met voordacht zo lang bij opgehouden, wijl men in hunne lighaamsgestalte, zo wel als in hunne physionomie, zo veel verschillendheid aantreft, dat het moeilijk valt, dit dierensoort nauwkeurig te beschrijven. gustaaf. o Als wij ze maar eerst getekend en na de natuur gekleurd hebben, kan het ons, dunkt mij, niet zwaar vallen om het kleinste verschil optemerken. eerman. Ik zoude ook wel gaarne zien, dat gij u eenige dagen na elkander met dit werk bezig hield, wijl ik voorneemens ben u bij de aan- | |
[pagina 94]
| |
staande keer met een nieuw huisdier, en wel de laatste klasse van buffons systema bekend te maaken. Allen waren zeer nieuwsgierig den naam van dit huisdier te hooren; doch hun leermeester verwees hen tot geduld, en recommandeerde hun bijzonder al hun vlijt te oefenen in het tekenen der Buffonsche houden. |
|