| |
Tweede morgen.
Nog naawlijks had eerman zijn ontbijt genuttigd, of hij hoorde zijne jonge vrienden reeds op de trappen naar de leerkamer gaan; hij verheugde zich niet weinig over deze hunne leergierigheid, en ijlde, met zijn' geliefden buffon onder den arm, naar zijn gezelschap, om hun niet, ter belooning hunner ijver, te laaten wagten.
eerman. Hoe voortreffelijk weet zich de mensch van zijne magt over de dieren te bedienen. Sommige zijn gekoozen om hem in zijn arbeid te verligten, andere weder om zijn' smaak te voldoen, dezulken heeft hij bijna tot huisslaaven gemaakt, heeft hen willen vermeerderen, en tot een talrijke kudde gebragt; deze zorg schijnt hem het recht gegeeven te hebben, deze dieren tot een slachtoffer te maaken, en tot dit laatste soort behoort de os. Daar zijn dieren die enkel van gras en kruiden
| |
| |
leeven, andere weder, welken zich met vleesch en bloed spijzen. Het onderscheid tusschen deze spijze is, dat het vleesch, het koorn en de kruiden een veel grooter menigte van organische deelen in zich bevat, dan een gelijke voorraad van gras, bladen, wortelen en andere soorten van planten. Dus zoude de mensch, als ook de dieren, welker maag en ingewanden geen genoegzaame ruimte voor een' grooten voorraad van spijze bezitten, geen genoegzaame hoeveelheid van gras bevatten kunnen, om daar uit de toereikende menigte van organische deelen ter hunner voeding te trekken; 't is daarom dat de mensch, en die dieren, welken slegts ééne maag hebben, door niets dan vleesch en kruiden gevoed kunnen worden, daar, integendeel de os en andere herkaauwende dieren, welken meer dan eene maag hebben, waar van de eene een zeer groote ruimte in zich bevat, en zich alzo met een' grooten voorraad van gras kan laaten vullen, genoegzaame organische deelen ter voeding kan trekken; bij dezen vergoedt alzo de menigte der spijze wat aan zijn aart schijnt te ontbreeken.
lotje. Hebben de paarden en de ezels dan ook meer dan eene maag?
eerman. Neen! dezen hebben slegts eene maag, doch zij hebben een' zekeren zak in hunne ingewan- | |
| |
den van zulk eene groote ruimte, dat men hen bij de herkaauwende dieren stellen kan, en daarom kunnen zich deze dieren ook met gras voeden, en men zal over het algemeen ondervinden, dat de verschillende wijze waar op zich de dieren voeden, van de ruimte hunner maag en darmen afhangt.
sophie. Dus heeft een os twee maagen?
eerman. Neen, mijn lieve vriendin, hij heeft 'er wel vier, zo als in 't algemeen alle herkaauwende dieren, en zijn darmen hebben een bovenmaatige lengte, en daarom kan hij enkel van gras leeven.
karel. Dat begrijp ik nog niet regt; hoe kunnen dan de paarden, dewijl ze maar eene maag hebben, van gras leeven?
eerman. Hun stopdarm verstrekt hun tot eene tweede maag, en ik heb dit slegts hierom willen aanroeren, om u te bewijzen, dat de schepselen, welken enkel van gras leeven, door den bank meer dan eene maag, of ten minsten groote darmen moeten hebben; doch ik zal weder tot den os terug keeren; het is een der nuttigste huisdieren, voor eerst om zijn vleesch, en ten tweeden, wijl men hem tot allen landarbeid gebruiken kan.
gustaaf. Ja, maar daar gebruikt men toch de paarden ook toe, en ik geloof, dat men het land zonder ossen ook wel bebouwen kan?
| |
| |
eerman. O ja, maar het is toch maar uitgemaakt, dat de os beter voor den ploeg geschikt schijnt te zijn, dan het paard; deszelfs beweegingen zijn te sterk, en het wordt spoedig onverduldig, daar de os integendeel den zwaarsten akkerbouw langer uit kan houden; hierbij komt nog dat de gang van een paard, zodra het voor den ploeg gebruikt is, al derzelver schoon verlooren heeft.
lotje. Maar is een koe niet veel nuttiger dan een os?
karel. Dat geloof ik niet; ten minsten is het koeijenvleesch, in vergelijking van het ossenvleesch, gantsch niet te roemen.
eerman. Ik ben echter van lotjens gedachten. Even als over het algemeen in de geslachten der dieren, waar van de menschen een aantal gekweekt hebben, het vrouwelijke geslacht nuttiger dan het mannelijke is, zo zeg ik niet alleen dat het kalfsvleesch een overheerlijke spijze is, maar ook inzonderheid de melk, boter en kaas, maakt een hoofdzaaklijk onderhoud voor den mensch uit; men kan de koe ook zelfs bij den ploeg gebruiken, doch het verstaat zich zelf, dat zij zulk een' zwaaren arbeid niet verrigten kan, als de os; de os heeft een' korten en ligten slaap, en legt zig meestal op de linker zijde; van zijn derde, tot zijn tiende jaar, is hij het geschiktst voor den arbeid.
| |
| |
karel. Maar het heugt mij toch wel, ossen van twaalf en meer jaaren gezien te hebben, die nog zeer goed voor den ploeg gebruikt werden.
eerman. O, zeer zeker; maar men pleeg toch wel de ossen, naa hun tiende jaar, van den ploeg af te neemen, om hen dan te mesten, wijl het vleesch als dan beter is, dan wanneer men langer wagte.
lotje. Ziet men den ouderdom der ossen ook aan de tanden?
eerman. Deels aan de tanden, maar bij voorkeur aan de hoornen.
sophie. Aan de hoornen? dat is raar!
gustaaf. Ja nu bedenk ik mij; aan de hoornen voelt men ringen of knobbels, en daar door kan men de jaaren gemaklijk tellen.
eerman. Dat komt, zo lang een dier leeft, groeijen ook zijn hoornen; maar men moet bij deze optelling in acht neemen, dat men de punt der hoornen tot aan den eersten ring voor drie jaaren, en ieder streek tusschen de overige ringen voor één jaar meer telt. Uit de tanden kan men in zo verre den ouderdom bemerken, wijl de eerste voortanden in tien maanden uitvallen, en heure plaats door anderen bezet wordt, welken niet zo wit, maar breeder zijn; in zestien maanden vallen de naaste twee
| |
| |
middenste tanden uit, en daar komen weder anderen in derzelver plaats, en in drie jaaren zijn al de bijtanden nieuw; zij zijn alsdan ook regt lang en wit, doch naar maate de os in jaaren toeneemt, slijten de tanden af, en worden ongelijk en zwart; ik heb u bereids gezegd, dat de os vier maagen heeft, en tot de herkaauwende dieren behoort; over deze beide punten zal ik u nog iets doen opmerken: de twee eerste maagen zijn zodanig van wijdte ingerigt, dat de os gemaklijk eene groote menigte gras, zonder bezwaar, tot zich neemen kan; om het daarna te herkaauwen en te verduwen; van de tweede maag gaat de spijze in de kromminge der derde of zogenaamde gevouwen maag, waar na de spijze eindelijk in de vierde volkomen opgevat wordt; deze vier maagen zijn de oorzaak van het herkaauwen; want zulks vindt geen plaats bij die dieren, welken slegts ééne maag hebben; ofschoon hun darmen ook eene bovenmatige wijdte hadden.
gustaaf. Ik wilde wel eens weeten, wat dat herkaauwen eigenlijk beduidt, en waarom of het zoo genoemd wordt?
karel. Dat is zo zwaar niet om te begrijpen. Men ziet immers wel dat de ossen gestadig kaauwen, en dat hun bek niet stil staat.
| |
| |
eerman. Zeer goed, maar hier mede is de zaak zelve, en derzelver waarom nog niet beweezen; echter is het niet zeer onduidelijk te bevatten, daar in de twee eerste maagen het hooi of het gras slegts zeer weinig verteerd is, kan de naauwe spatie, welke van daar naar de derde maag gaat, deze drooge spijze nog niet aanneemen; maar zij gaat integendeel in den slokdarm weder terug, dus is het dier genoodzaakt nog eens te kaauwen, en dus door zijn speeksel deze drooge spijze vloeibaar te maaken, op dat zij bekwaam worde om in de derde maag gevoerd te worden, als waar in zij zig tot een soort van deeg vormt, en, aldaar gekookt zijnde, zig eindelijk in de vierde maag ontlast.
sophie. Jonge kalveren, heb ik, dunkt mij, toch nooit zien herkaauwen.
lotje. En waarom niet? Wel het moet immers bij de kalveren net zo als bij de koeijen zijn, zou ik denken.
eerman. sophie heeft gelijk; want zo lang de dieren zuigen of door melk en andere vloeibaare spijze gevoed worden, herkaauwen zij niet, want dat komt alleen bij drooge spijze te pas.
gustaaf. De landlieden beweeren altemaal, dat, wanneer de ossen geen voedsel meer kunnen vinden, de paarden zig dan nog zat kunnen eeten;
| |
| |
zou dit gegrond, of maar een vooroordeel zijn?
eerman. Neen! dat is zeer natuurlijk; het dier welks lippen dik zijn, kan maar enkel het bovenste van het gras afbijten, of neemt slegts de grootste dikste steelen mede; het paard daarentegen, wijl zijn lippen dunner zijn, kan het fijnste gras en de kleinste uitbotselen bereiken, en zo kunnen deze beide dieren zig op eene zelfde weide voeden.
gustaaf. Zijn de ossen in alle waerelddeelen of alleen maar in Europa?
eerman. In Oostindiën, zo wel als in de overige gedeelten van Afrika, en zelfs in Amerika, vindt men wilde ossen, die een' bult op den rug hebben; ook zijn 'er soortgelijke dieren, welken men ossen noemt; doch zij zijn van een geheel anderen aart dan onze ossen. In verscheide oorden van Amerika, vindt men, wel is waar, ook zulke ossen als de onzen, maar die zijn 'er door de Hollanders en Spanjaarden gebragt. Men heeft, over 't algemeen, deze aanmerking gemaakt, dat, voor onze ossen, de koude landen veel beter dan de warme landen geschikt zijn; ten minsten vindt men de ossen uit Polen en Denemarken veel grooter en sterker dan die uit Frankryk en Italiën; en in Barbaryen zijn de ossen het allerkleinste.
karel. Een os is toch een allernuttigst dier.
| |
| |
lotje. Wel ik geloof dat een koe wel zo nuttig is; denk eens om de melk, de boter, de kaas....
gustaaf. Ik geloof dat het al zo wat overeen uit zal komen, want het ossenvleesch is toch heerlijk voor inzouten en rooken, en wat is de huid voor allerhande gebruiken nuttig, en het vet....
eerman. Een gewigtig artikel schijnt gij te vergeeten; naamlijk de hoornen. De ossenhoorn was het eerste drinkvat onzer voorvaderen, het eerste muzikale instrument, waarop men geblaazen heeft, en waartoe het ook tegenwoordig nog gebruikt wordt. Herïnnert zich iemand uwer ook eenige zaaken, welken men uit de hoornen bereidt?
karel. De kammen geloof ik; ik heb ten minsten veel ossenhoornen bij de kammenmaakers zien liggen.
eerman. Dat is ook zo, en de hoorn is ook de eerste doorschijnende stoffe, welke men in de plaats van glazen en tot lantaarnen gebruikte, en nog gebruikt.
gustaaf. Gebruikt men het koeijen- en ossen-hair ook niet om stoelen en sopha's op te vullen?
eerman. O ja! Ook de zadels; over 't algemeen is het gebruik van dit dier zo menigvuldig, dat het moeilijk is alles op te geeven; ik sprak
| |
| |
voorheen van een ander soort van ossen; nu moet ik u dan nog doen opmerken dat 'er buffelossen, wilde ossen en gebulte ossen zijn.
De eerste koomen voort uit Indiën, en worden in veele oorden, zo als in Italiën en Tyrol insgelijks tot trekken gebruikt. Zij zijn meest zwart van hair, doch niet grooter, maar wilder dan onze ossen, maar de zogenoemde wilde ossen, welken men in Hongaryen, Polen en Rusland vindt, zijn veel grooter; doch de gebulte ossen, of de Bisons, zijn de grootste en wildste, en onthouden zig in de Noordelijke gedeelten van Amerika. Wij zullen ons thands bij alle deze soorten niet langer ophouden, en liever tot het geslacht der schaapen overgaan, wijl ik u daarvan ook nog al veel te verhaalen heb.
lotje. Ook de schaapjens, zijn regte lieve dieren, maar verbaast dom; hunne geschiedenis zal vrees ik niet veel te beduiden hebben.
eerman. De domheid van het schaap komt ontegenzeglijk uit deszelfs zwakheid voort. Immers wanneer men bedenkt dat dit dier geheel weerloos is, en hoegenaamd geene wapens heeft om zich tegen zo veele wolven en honden, te verdedigen, en dat het zelfs daarbij niet eens regt tot vluchten geschikt is, zo is zijn schuwheid in 't geheel niet
| |
| |
vreemd, en van daar zal het ook zeekerlijk komen, dat het in zijn gedrag meer domheid dan andere moedige dieren schijnt te verraaden. Wanneer de mensch niet, van lange tijden af, het schaap beschermd hadde, geloof ik zeeker, dat de roofdieren deszelfs geheel geslacht uitgeroeid zouden hebben.
gustaaf. Uit goedheid hebben de menschen dit, geloof ik, niet gedaan, maar wel uit eigenbelang.
eerman. Zeer juist aangemerkt; het is egter goed, hoe het ook zij, dat het zo is, en dat de mensch zich over dit dier ontfermd heeft; want dat het schaap, wanneer het aan zig zelve overgelaaten ware, bezwaarlijk bestaan konde, ziet men reeds daar uit, dat hij het gevaar niet weet te vermijden; daarbij schijnen zij ook niet eens de ongemakken te gevoelen; immers het moge, bij voorbeeld, sneeuwen of regenen, zij blijven altoos op hunne plaats staan, zonder zich te beweegen, en zoo zij niet door den herder, of eigentlijk door de honden, naar hun kooijen gedreeven wierden, zouden deze domme dieren niet verder gaan; welligt komt ook dat geen, wat wij domheid noemen van daar, wijl het schaap een zwak temperament bezit, want zij kunnen niet lang gaan, en wanneer zij beginnen te loopen, geraaken zij zeer spoedig uit hun adem; de hette der zon is hun ook lastig, even
| |
| |
als de sneeuw en koude. Van daar komt het dat deze dieren aan zo veele ziekten onderworpen zijn.
lotje. Sommige schaapen hebben hoornen, en andere, en wel de meesten, weêr niet, van waar komt dit?
gustaaf. Dat weet ik niet; daar zijn rammen of schaapen van het manlijk geslacht, welke hoornen hebben; maar ik heb gezien dat de schaapen op die plaatsen aan hunnen kop ook hoogten hebben.
eerman. Onze tegenwoordige schaapen hebben zeekerlijk geen hoorns, maar daar zijn 'er aan andere oorden, welken niet alleen twee, maar zelfs vier hoornen hebben.
De ouderdom van den ram kan men, even als bij de koeijen, aan de hoornen ontdekken; want ieder jaar wordt de hoorn een ring grooter, met de jaaren verliezen de schaapen de beide voortanden van het onderste kinnebakken, want in de bovenste kinnebakken hebben zij geen snijdtanden; na een en een half jaar vallen de beide, aan de eerste grenzende, tanden, ook uit, en bij het derde jaar zijn alle de plaatsen al weder aangevuld; als dan zijn de tanden vrij wit, hoe ouder echter het vee worde, des te meer schuift het tandvleesch naar onderen, en des te stomper en zwarter worden de tanden.
| |
| |
sophie. De bonte schaapen zien 'er zo mooi uit, ik wou wel reis weeten vanwaar het toch kome, dat men die niet meer aantreft, en dat onze meeste schaapen altemaal wit zijn?
eerman. Dat komt om dat de witte wol meer gezocht wordt dan de bonte, en dus ook duurder betaald wordt; daarom zoekt men ook die schaapen, welken sophie zo bevallen, zo veel mogelijk, uit de kudde te verminderen.
karel. Daar zijn zeeker zeer veel soorten onder de schaapen, bij voorbeeld Spaansche schaapen, en ook zulken die tweemaal in het jaar geschooren moeten worden.
eerman. De laatsten zijn juist de besten niet; hun wol is ook niet zeer fijn, men gebruikt die gewoonlijk voor grof doek, hoeden, of wollen goederen; zij zijn ook klein van gestalte. In Engeland en Spaniën zijn de meeste schaapen, en de wol der laatsten verdient de voorkeur.
gustaaf. Daar valt mij iets in, dat ik eens, waar weet ik niet meer, geleezen heb van schaapen, welken met zulke groote staarten voorzien waren, dat zij, dezen last niet kunnende draagen, met kleine wagentjens bespannen waren, waar op hun staart gelegd was, en denzelven op die wijze voortsleepten.
| |
| |
karel. Ach! dat is maar een grap geweest.
eerman. Neen, dat is geen grap geweest; maar werklijk gegrond; de Arabieren en Afrikanen hebben zulke dikstaartige schaapen, die den staart voort kunnen sleepen, wijl deze staarten dikwerf twintig ponden zwaar zijn, en daarom op kleine rolwagentjens gelegd moeten worden; het moet zeekerlijk zeer comiek staan, wanneer men schaapen met kleine wagentjens agter hen, op het land ziet loopen; maar 'er zijn gelukkig slegts weinig van dat dikstaartig soort. Buiten zijn vleesch en de wol, bewijst het schaap ons nog meer dienst. Wie van u kan mij dit nu aanwijzen?
lotje. Ik, mijnheer eerman; schaapenmelk eet en drink ik heel gaarne, wijl die zo kostelijk vettig is.
gustaaf. Ja, ik weet ook nog iets roemrijks van het schaap te zeggen: naamelijk dat men van de dunne darmen snaaren draait; die voor de violen gebruikt worden.
eerman. Genoeg! wij weeten nu reeds dat het schaap, ofschoon eenvoudig, toch een nuttig dier is; nu zullen wij tot de geschiedenis van een veel loozer dier overgaan, dat menigen schelmstreek aan de boomen begaat, inzonderheid aan jonge boomen.
| |
| |
karel. Ha, ha! ik weet al hoe dit dier heet, vast een geit?
eerman. De geiten hebben wel harder natuur dan de schaapen, en kunnen veel meer de hulp der menschen ontbeeren; ook eeten zij allerlei soorten van kruiden, en kunnen de hitte ook meer verdraagen; daarom zijn zij gemaklijker te onderhouden, doch in lang zo nuttig ook niet.
sophie. De geitenmelk smaakt toch niet kwaad.
lotje. Ja, maar heur kaas nog beter.
gustaaf. Veel menschen eeten wel geitenvleesch; maar ik geloof toch niet, dat het zo goed als het schapenvleesch smaakt.
karel. En dan ontbreekt aan de geit, bij het schaap vergeleeken, ook een zeer gewigtig artikel, naamentlijk de wol.
eerman. Dat is waar; maar ondertusschen zijn de geitenhairen toch ook zeer goed; men kan ze tot de hoeden gebruiken.
karel. Zo ik mij niet vergisse, worden deze hairen ook gesponnen, en dan weeft men'er doek van.
eerman. Van de hairen onzer geiten zou weinig komen; maar gij zult de Angorische bedoelen, welke fraaije fijne zilverwitte hairen hebben.
gustaaf. Hebben de geiten ook zulke tanden, als de schaapen?
| |
| |
eerman. Aan de bovenste kinnebakken hebben zij geen snijdtanden; en die aan de onderste kinnebakken vallen uit, en groeijen weêr aan in de zelfde orde als bij de schaapen; ook kan men zo wel aan de tanden als aan de knoesten van hun hoornen den ouderdom weeten.
sophie. Verhaaldet gij ons niet, dat het zogenoemde kemelsgaren van geitenhair gesponnen wordt?
lotje. Vergeef mij, zuster, kemelsgaren wordt van het hair van den kameel gesponnen, en daar krijgt het den naam van.
eerman. Vergeef mij, lotje, uwe uitlegging is niet juist; sophie heeft zo veel ongelijk niet, want in Arabiën noemt men de geiten kamel, en het daar van getweernd en gesponnen garen, heet kamelgaren, en het daar van geweeven doek kamelotte, doch van de hairen der groote kameelen, welken hun in menigte uitvallen, wordt ook garen gesponnen; maar dit is niet half zo fijn, als het kamelgaren. Ik zeide u gisteren, dat het niet noodig ware, ingevalle uw tijd zulks niet toeliet; deze dieren, wier geschiedenis wij, zo beknopt mooglijk, doorloopen hebben, afteteekenen; te meer daar hun gestalte zo algemeen bekend is; maar nu verzoek ik ulieden, uw tekenboeken bij de hand te nee- | |
| |
men, wijl ik voorneemens ben, u de geschiedenis van het zwijn naar de orde van buffon mede te deelen.
gustaaf. Maar de zwijnen kennen wij net zo goed als de paarden, en eigentlijk nog beter dan de ezels; ten minsten hebben wij allen meer zwijnen, dan geiten of ezels gezien.
eerman. Dat is ook zo; maar een dier, bij voorbeeld het paard, verschilt in zijn uiterlijke kenteekenen, weinig van elkander, schoon 'er ook verscheide rassen van zijn; doch dat is bij die dieren, die nu volgen zullen, het geval niet, en daarom zag ik wel gaarne, dat gij u dezulken, door eene afbeelding in het geheugen bevestigdet.
buffon heeft ons drieërlei soort van zwijnen voorgesteld, de ordinaire tamme, de Giumische en het wilde zwijn, welken, wel is waar, eenerlei geslacht uitmaaken; doch echter in verscheide eigenschappen van elkanderen verschillen. Tusschen het paard en den ezel was dit onderscheid gering, en wel zo gering, dat, zo als ik u gisteren zeide, sommige schrijvers op den inval gekomen zijn, om deze beiden voor eene zelfde soort aan te zien, dan, bij de zwijnen kan zo iets geen plaats vinden; want dit dier heeft met de andere dierlijke geslachten in 't geheel geen overeenkomst, maar is integendeel
| |
| |
grootlijks van hen onderscheiden, en dat zal ik u aanstonds bewijzen. In de uiterlijke deelen gelijkt dit dier de gehoefde dieren niet, want hij heeft een' gespleeten voet.
karel. Dan gelijkt hij meer naar de dieren met gespleeten klauwen?
eerman. Ook niet, want inwendig heeft hij vier klauwen, ofschoon men uiterlijk slechts twee klauwen ziet. Eindelijk behoort hij ook niet tot de verslindende dieren, wijl hij slechts op twee teenen gaat, en de andere niet te zien zijn, noch in die orde als bij de verslindende dieren staan, of lang genoeg zijn, dat het zwijn dezen zou kunnen gebruiken. Het heeft dus twee merk- of kenteekenen, waar uit men niets voor zeeker besluiten kan, waar van eenige zeer duidelijk zijn, doch anderen niet zo zeer in het oog vallen.
Ook hierin is het zwijn van andere dieren met gespleeten klauwen, zeer verschillende, wijl deze hoornen aan de bovenste kinnebakken, snijdtanden en vier maagen hebben, daar het zwijn integendeel slechts eene maag en boven en onder tanden heeft.
karel. Dan ben ik toch waarlijk nieuwsgierig, tot welke classe het zwijn door den Heer buffon bestemd wordt?
gustaaf. Tot geene, denk ik!
| |
| |
eerman. gustaaf heeft bijna gelijk, want bij het zwijn zijn in zekere stukken de eigenschappen der dieren met hoeven en die met gespleeten voeten, en in andere stukken daarentegen de eigenschappen der verslindende dieren vermengd.
Men heeft eigentlijk twee algemeene regelen der natuur aangenomen, want men beweert dat de grootste dieren zich het minst vermeerderen, daar integendeel de dieren met gespleeten voeten, het sterkst vermeerderen, maar het zwijn maakt op dezen regel eene uitzondering; want, ongeacht zijne grootte, welke meer dan middenmaatig is, vermeerdert het zich sterker dan alle verslindende dieren; in 't kort, de Heer buffon bekent zelf, dat men met de zwijnen, in 't geheel niet weet, wat 'er van zij, en wat het eigentlijk voor een soort is.
Het vet van het zwijn verdient ook als een bijzondere omstandigheid bij deze dieren in aanmerking te komen, niet alleen om deszelfs dikte, maar ook om deszelfs ligging in het lighaam van het dier. Het vet van veele dieren is met het vleesch vermengd, daar het spek van een zwijn een volledige bijzondere dikte op zich zelve is, en als in een laag tusschen het vleesch en de huid ligt; nog merkwaardiger is het, dat het zwijn nooit zijn voorste tanden verliest; de menschen en alle andere dieren
| |
| |
verliezen hunne voorste snijdtanden, en krijgen andere in derzelver plaats; maar het zwijn behoudt niet alleen zijn tanden, maar zij groeijen zo lang hij leeft.
Daar zijn ook buiten het zwijn slechts weinig geslachten welke slagtanden of lange haaken hebben, die buitenwaards staan. Met alles en alles heeft het zwijn 44 tanden.
gustaaf. Dat zijn indedaad toch al gewigtige onderscheidene teekenen van andere dierengeslachten.
karel. Het uiterlijke van een zwijn heeft veel aanmerklijks, en is juist daarom niet zeer bevallig; het is plomp in alle zijne handelingen, morssig en bijzonder gulzig, en ik moet bekennen, dat, wanneer het zwijn een zo nuttig dier niet ware, ik het in 't geheel niet zoude mogen lijden.
gustaaf. Ik mogt ook wel leiden dat de geschiedenis van dit vuile beest al ten einde ware.
eerman. Wel nu, voor ditmaal zullen wij sluiten; maar morgen, lieve kinderen! moeten wij onze zwijnen-historie vervolgen; want daar is nog veel van te verhaalen.
|
|