| |
| |
| |
Natuurlijke geschiedenis der viervoetige dieren.
Eerste morgen.
Karel en gustaaf genooten het zo zeldzaam geluk een' leermeester te hebben, welke het onderwijs niet slegts als eene ambtsbezigheid aanmerkte, maar ook tevens in de vorming zijner Discipelen zijn grootste vermaak vond, en dus alle gelegenheeden aangreep, om hunne verlangens, zo veel in zijn vermogen was, te bevredigen.
Op een' schoonen morgen, wanneer zij van eene wandeling terug kwamen, deeden zij hunnen leermeester het voorstel, hun in de Geschiedenis der Natuur ook mede te willen onderwijzen, wijl zij ondervonden dat, ofschoon hun Bibliotheek genoeg met boeken van dien aart voorzien ware, het hun eg- | |
| |
ter zeer moeilijk viel eene weetenschap, zonder de minste handleiding daar toe te verkrijgen, magtig te worden.
eerman verklaarde hun, dat dat gene, 't welk bij de Geschiedenis der Natuur met eenige moeilijkheeden verbonden was, niet in het onderwerp zelf, maar voornaamelijk in de systematische orde bestaat, zonder welke men niet ligtelijk zo veel verschillende onderwerpen in zijn geheugen kan prenten, en beloofde hun alzo de noodige handleidinge hiertoe; doch niet in hun gewoonlijke uuren van onderwijs; maar hij wilde hun buiten dien, weeklijks eenigen tijd hier over onderhouden; de morgen kwam hem voor dezen arbeid het geschiktst in den zin, en of mijn voordragt naar uw genoegen is, voegde hij 'er bij, zal mij uw vroeg opstaan doen zien; ten einde wij geen inbreuk op onze orde maaken. eermans belofte deed de beide ijverige knaapjens op de gedachten komen, om hem te bidden, hunne zusters lotje en sophie mede in dit hun onderwijs te doen deelen, welke bovendien reeds een weinig teekenen leerden, en het gaarne zouden willen aanneemen, de zwaarste onderwerpen in de Geschiedenis der Natuur, door afbeeldingen zinlijk te maaken.
Een zeer goede inval, antwoordde eerman, doch
| |
| |
ik zie juist niet waarom uw zusters het werk van den tekenaar op zich zouden neemen, gij kunt even zo wel hunnen tekenmeester daar toe verzoeken, wijl uw zusters nog eerst leerlingen in de kunst zijn, en het niet zeer gemaklijk is, de groote teekeningen, van Dieren bij voorbeeld, die ik u voor zal leggen, behoorlijk te verkleinen.
Dieren, dacht gustaaf, zoude lotje buitendien, nog niet kunnen teekenen, wijl zij zich tot heden enkel slegts met bloemen bezig gehouden had; karel vroeg of het niet hetzelfde was, waar men, in de Geschiedenis der Natuur, een begin mede maakte; het zij met Dieren of Planten; doch eerman antwoordde hem, dat hij voorneemens was de orde van buffon zeer naauwkeurig op te volgen; want, voegde hij 'er bij, deze schrijver is met recht de stamvader der Natuurlijke Historie, voor 't minst heeft hij deze weetenschap tot een volledig systema gebragt, en volgends hetzelve eerst de huisdieren beschreeven, hierom zullen wij ook deze orde blijven volgen.
Nauwlijks had eerman deze verklaaring aan zijn jonge vrienden gedaan, of zij ijlden naar hunne zusters, om hen deze vrolijke boodschap, betreffende de Geschiedenis der Natuur, over te brengen; deze verzuimden ook niet van zich den anderen
| |
| |
morgen, even zo vroeg als heure broederen, in de gewoone leerkamer te laaten vinden, en karel nam het op zich den Heer eerman het verzamelde gezelschap aan te kondigen; welke, zo spoedig mooglijk, de eerste deelen van zijn' geliefden buffon onder den arm nam, om heden met het beloofde onderhoud ten minsten een' aanvang te maaken.
eerman. In de Geschiedenis der Natuur en de Beschrijving der Viervoetige Dieren heeft de Heer buffon de volgende orde in acht genomen, welke over 't geheel zeer eenvoudig is; hij maakt een begin met de huisdieren, dan volgen de wilde, en eindelijk de uitlandsche dieren.
karel. Huisdieren zijn 'er slegts weinig? niet waar? enkel maar honden en katten?
eerman. En waarom wilt gij nu het getal der huisdieren slegts tot op deze twee geslachten bepaalen? Dit besluit gij waarschijnlijk daar uit, omdat deze dieren zich gemeenlijk in de huizen en bij de menschen, het meeste ophouden. Dit is zo niet; aan alle oorspronglijke wilde dieren, welken men tam maakt, het zij tot vermaak, het zij tot nut van den mensch, komt de naam van huisdieren toe; paarden, ossen, ezels, varkens enz. behooren allen tot deze classe.
Met de paarden zullen wij, even als buffon gedaan heeft, een begin maaken.
| |
| |
gustaaf. Zijn 'er dan ook wilde paarden, even als, bij voorbeeld, wilde zwijnen; of zijn de paarden van natuur zo tam als zij tegenwoordig zijn?
eerman. De oude schrijvers hebben ons zeer veel van wilde paarden verhaald, en het is ook wel waarschijnlijk, dat 'er diergelijken in Europa zijn geweest, maar nu dit gedeelte der waereld zo overal bewoond is, vindt men geen wilde paarden meer.
karel. Zo ik wel onthouden heb, meen ik wel eens gehoord te hebben, dat 'er in Amerika zulke wilde paarden zijn.
eerman. Men heeft, wel is waar, in onbewoonde landstreeken van dit waerelddeel paarden gevonden, welken door hunne wildheid van de onzen zeer onderscheiden waren; doch dit zijn enkel paarden geweest, dien de Spanjaards daarheen gebragt hebben; wijl men deze soort van dieren in het nieuwe waerelddeel niet aantreft. Zij lieten deze dieren in het wild loopen, alwaar die alsdan voortteelden; en, dat zeer natuurlijk is, wilder dan de gewoone paarden werden.
gustaaf. Over 't algemeen schijnen de paarden een wilde natuur te hebben, dat ziet men wel als ze in het land loopen; hoe wild vliegen zij daar heen, en slaan voor en agter uit.
karel. Ja maar dat is nog geen bewijs; moedig
| |
| |
zijn zij; dat is zeeker; maar zij laaten zich toch gemaklijk handteeren.
eerman. Daar heeft karel gelijk in, en de Heer buffon merkt ook aan, dat de paarden zeer zachtmoedig van natuur zijn, en dit bewijst hij daar uit, dat zij nooit hunne stallen trachten te ontvluchten, om in het wild rond te loopen; maar, integendeel, de slavernij boven de vrijheid schijnen te verkiezen.
lotje. Het allerwoeligste zijn toch de kleine veulentjens.
sophie. Ja, dat zijn allerliefste diertjens; ach ik zie het zo gaarne, als zij speelen, en dan zulke wonderlijke raare sprongen maaken.
eerman. Zij zouden altijd even zo moedig blijven, indien de mensch geen zorg droeg, hen deze dartelheid een weinig te beneemen en hen zodanig in te toomen dat zij hem van dienst kunnen zijn.
Het bit en de spooren zijn de twee middelen, welken men ondervonden heeft bekwaam te zijn om hen tot gehoorzaamheid te dwingen; het paard is inderdaad een zeer wijs dier, want men kan het zodanig leeren, dat de geringste beweeging of het minste rukjen aan het bit, toereikend zijn, om het te doen verstaan wat hij doen moet - gij weet wel zuster, hoe de onderscheidene bewegingen en gangen van een paard geheeten worden?
| |
| |
karel. Ik geloof wel ja! daar is immers niet meer dan de schrede, de trap en de gallop.
eerman. Sommige paarden hebben uit de natuur nog een' bijzonderen gang, welke de pas geheeten wordt.
gustaaf. Daar heb ik wel eens van gehoord, maar ik weet niet wat dat eigentlijk beduidt, wanneer men van een' pasganger spreekt.
eerman. Bij dezen gang is de beweeging zo sterk niet, als bij den trap of de galop; het zonderlingste hier bij is dat de beide schenkels van de eene zijde, bij den pas, te gelijk voortgezet worden en daarna de beide schenkels van de andere zijde, welken alsdan de andere schrede maaken; zo dat de beide zijden van het lighaam, hun behoorlijk evenwigt niet kunnen behouden.
gustaaf. Dat moet, dunkt mij, zeer moeilijk voor een paard vallen.
eerman. Voorzeeker, en daarom laat men de paarden dezen gang ook niet behouden, als op een' gelijken grond en enkel tot gemak van den Rijder; wijl ze zagter dan de trap is.
Waar de liefhebbers van paarden het schoon van dit dier eigentlijk in vinden, zal ik niet wijdloopig behandelen; wijl dit meer den paardenkoopers dan wel den liefhebbers der Natuurlijke Historie aangaat;
| |
| |
doch iets moet ik u hieromtrent nog aanwijzen, naamentlijk dat gene, wat men bij de paarden noodig heeft te weeten, en dat is de kunde van den ouderdom der paarden; waaraan denkt gij wel dat men dien kennen kan?
karel. Men moet dien zeeker in den bek kunnen zien, want ik heb wel gezien, dat de paardenkoopers hen in den bek kijken, om den ouderdom te weeten; maar waar zij het aan zien weet ik niet.
eerman. Om u hiervan te onderrichten, moet gij weeten, dat een paard veertig tanden heeft, vierentwintig baktanden, vier hondstanden en twaalf snijtanden; nu beoordeelt men den ouderdom uit de voorste tanden, en daarna uit de hondstanden; de vier middenste voortanden vallen in den ouderdom van twee en een half jaar het eerst uit; een jaar daarna vallen de vier andere uit, en even ook zo weder tot vier en een half jaar toe.
Deze vier laatste melktanden worden door vier andere weder vervangen; doch welke in lang zo spoedig niet groeijen als die welken de plaatsen der agt eerste vervuld hebben, en deze vier laatste tanden, welken men hoektanden noemt, en de vier plaatsen der vier laatste melktanden vervullen, toonen even zo den ouderdom van het paard aan; deze tanden zijn hol en hebben in hunne holligheid
| |
| |
een zwarten vlek. In den ouderdom van vier of vijf jaaren is deze verdieping zeer merkbaar, maar na de zes jaaren begint zij digt te groeijen; het zwart wordt ook minder en kleiner, en zo meer en meer tot na zeven of agt jaaren; wanneer dit gat geheel en al aangevuld en de zwarte vlek verdweenen is.
karel. Dus kan men tot agttien jaaren den ouderdom van een paard uit de tanden kennen? Hoe weet men het dan daarna?
eerman. Dan zoekt men het uit de hondstanden of scherpe punten te onderscheiden; want in den ouderdom van zes jaaren zijn deze tanden zeer spits, maar na tien jaaren zijn de bovenste bijna stomp afgesleeten en lang, en hoe meer zij dit zijn des te ouder is het paard; maar naauwkeurig kan men verder den ouderdom niet meer opgeeven.
Wat de verschillende soorten der paarden aangaat, dezen rigten zich naar de verschillende luchtstreeken waar onder zij voortkomen; ik zal u eenigen derzelven opgeeven: de Arabische paarden worden voor de schoonste gehouden; zij zijn nog grooter dan die uit Barbaryen; daar na komen de Spaansche paarden, die gemeenlijk een' langen en dikken hals, sterke maanen, een eenigzins grooten en somwijlen kroessen kop en edele trotsche houding heb- | |
| |
ben; wat het postuur aangaat, dan zijn de schoonste Engelsche paarden aan de Arabische en Barbarijsche tamelijk gelijk; doch zij hebben een' grooteren, egter welgemaakten kop, en langer, maar schooner opstaande ooren.
karel. Komt het van het postuur dat de Engelsche paarden tot de wedloopen geschikter dan andere zijn?
eerman. Dat kan ik juist niet zeggen; maar wijl die paarden van natuur sterk en leevendig zijn, zo geloof ik wel dat deze eigenschappen zeer veel tot hunne snelheid toebrengen; want de Duitsche paarden, bij voorbeeld, kunnen gewoonlijk niet zo ligt en snel loopen als de Hongaarsche of Poolsche, welke laatste voor 't grootste gedeelte slegts zeer klein zijn.
Ziet hier, kinderen, de afbeelding van een paard, dat, zonder juist tot een bijzonder soort te behooren, een' uitgezochten en regelmaatigen wasdom heeft. Plaat I. Fig. I.
gustaaf. Dat is een mooi paard, willen wij dat aftekenen?
eerman. Zo als gij wilt, noodig is het juist niet, wijl het een gewoon paard is, zo als gij wel meer gezien hebt; maar wilt gij u echter, bij ledige oogenblikken, daarmede bezig houden, daar zult gij niet kwalijk aan doen; het zal u in uwe oefe- | |
| |
ning omtrent het tekenen, niet kwalijk te pas komen; dat zelfde zoude ook van de andere huisdieren, zeer goed zijn, zo als, bij voorbeeld, van den ezel, de os enz. welkers afbeeldingen elkanderen al zeer nabij komen; ofschoon bij eenigen dezer dieren verscheidene soorten plaats vinden, zo als bij de schaapen; doch gelijk ik zeg, gij kunt het naar uw welgevallen doen; wanneer gij de huisdieren wilt afteekenen, kunt gij u nog al eenigen tijd met het onderscheiden soort van honden vermaaken.
karel. Wij moesten elk dunkt mij eene tekening van zulk een dier vervaardigen.
lotje. O heel graag! als sophie en ik daar maar mede voort kunnen; want het tekenen van dieren is veel ongemaklijker dan bloemen voor ons borduurraam.
eerman. Ik zoude u raaden, dat elk van u ze zo schoon tragtte te teekenen als hem mogelijk ware, dan zullen wij alle deze schetsen zorgvuldig bewaaren, en wanneer de geschiedenis der huisdieren afgeloopen is, zullen wij....... doch dat heeft den tijd nog.
gustaaf. o, Ik kan al raaden wat daar meê gedaan zal worden; maar ik zeg geen woord.
sophie. Toe, lieve gustaaf! ik bid u, zeg toch wat 'er met onze tekeningen gedaan zal worden.
| |
| |
eerman. Ik ben nieuwsgierig of gustaaf mijn voorneemen geraaden heeft.
gustaaf. Ik denk dat deze dieren in het koper gegraveerd, en alle gekleurd zullen worden, zo omtrend, als ze in ons Prentenboek staan.
lotje. Ei! dat zou wel heel mooi zijn, als wij zo nu en dan beelden kreegen, die wij zelven geteekend hadden.
eerman. Wij zullen zien of dit goed gaat, doch voor het tegenwoordige zullen wij ons met diergelijke projecten niet ophouden, maar liever nog iets van de eigenschappen der paarden spreeken. Deze dieren slaapen op verre na zo lang niet als de menschen, want wanneer een paard regt gezond is, blijft het naauwlijks drie uuren agter elkander liggen, en dikwijls moet zich het paard vergenoegen slegts weinige uuren staande te slaapen; het geen altoos het geval bij voermans paarden is, welken nacht en dag op de wegen toebrengen moeten. Alle de viervoetige dieren drinken ook niet op eenerlei wijze; de hond, bij voorbeeld, lekt, daar het paard den gantschen bek en neus in het water steekt en hetzelve door eene enkele beweeging van slokken naar zich neemt.
karel. Zult gij ons ook iets van de ziekten der paarden verhaalen; dit dienen wij immers ook te weeten?
| |
| |
eerman. Dat is waar! doch de geschiedenis der natuur zoude te wijdloopig worden, wanneer men 'er de onderscheidene kwaalen der dieren bij wilde voegen, daarom zal ik ook de nauwkeurige beschrijving der innerlijke en uitwendige deelen van het paard voorbij gaan om des te spoediger tot eene verhandeling van dat dier te komen, 't welk het naaste bij een paard vergeleeken kan worden, en 't welk volkomen van postuur, gehoor, long, maag en over 't algemeen naar een paard gelijkt, waarbij ook een groote overeenkomst van lighaam, van schenkels en voet, aangetroffen wordt. Wie van u kent nu het dier waarvan ik spreek?
karel. Zoo gij niet van de gelijkheid van lighaam met het paard gesprooken had, zou ik denken dat gij den ezel meendet.
eerman. Juist! denkt gij dan dat dit dier geen gelijkheid met het paard heeft? Om de gelijkvormigheid zijn veel natuuronderzoekers op de gedachten gekomen, dat de ezel uit den aart een verbasterd paard zou zijn, en het onderscheid tusschen deze beide dieren is ook waarlijk zeer gering.
gustaaf. Dus is het dan wel zeeker, dat het paard en de ezel van eenerlei geslagt zijn?
eerman. De invallen van menigen geleerden zijn niets minder dan als beweezen waarheeden aan te
| |
| |
neemen, en, naar buffon te oordeelen is en blijft de ezel werklijk een ezel, en is geen verbasterd paard, maar heeft, even als alle andere dieren, zijn geslacht en rang.
sophie. Ik had wel gewild dat de ezel van het paard afkomstig geweest ware.
karel. En waarom dat? Mij dunkt dat moest u onverschillig zijn.
sophie. Och, alleen om dat de ezel gemeenlijk veracht wordt, daar het toch een goed bruikbaar dier is.
lotje. En waarom dacht sophie dan, zou de ezel meer in aanmerking komen, als hij van het paard afkomstig ware?
gustaaf. Dat weet ik juist niet, en 't is mij ook in 't geheel niet aangenaam, dat sophie juist een' ezel verdedigen wil, dat toch een lui dier is, 't welk toch geen arbeid doet of het moet 'er met slaagen toe gedwongen worden.
sophie. Zijn luiheid bevalt mij ook niet; maar Ik geloof ook dat de menschen oorzaak van zijn traagheid zijn; ik heb toch meer dan eens gezien, dat de jonge ezels vrolijk en dertel zijn.
karel. Men pleeg ook wel te zeggen hij schertst als een ezel; naamentlijk zo plomp; maar ik zie wel, mijn zuster wordt boos als ik heur geliefde beestjen verachten wil.
| |
| |
eerman. sophie heeft gelijk zich de zaak van dit, behalven dat, geplaagd dier aan te trekken; want niets is zeekerer dan dat de opvoeding van den ezel zeer nalaatig is, daar men integendeel het paard op de zorgvuldigste wijze verzorgt; wanneer de ezel geen goede eigenschappen uit de natuur hadde, zou hij dezelven, uit de wijze waar op men met hem omgaat, niet verkrijgen.
gustaaf. Maar ik dacht dat de aart van den ezel ook geheel anders dan die van het paard ware; want daar de eerste altijd geduldig en zagtmoedig is, vertoont de laatste zich trotsch en onstuimig.
karel. Ja, maar dat gene wat gij zijn' aart noemt, kan ook wel uit veel slagen voortgesprooten zijn.
eerman. Zeer zeeker is dat hier het geval; de grootste deugd van den ezel is zijn verdraagzaamheid in het eeten; want hij vergenoegt zich met de hardste en slegtste kruiden, welken de paarden en andere dieren versmaaden; alleen in het water is hij delicaat, wijl hij nooit uit een morssigen emmer zal drinken.
sophie. Deze zindelijkheid gevalt mij, even zo als ik ook van hem geleezen heb, dat hij zich mijdt om in den modder te trappen.
lotje. Maar niet lang geleeden, zuster, weet gij toch wel, dat wij iets zagen, toen wij wan- | |
| |
delden, dat de zindelijkheid der ezels niet zeer aanduidde, toen zij zich zo omrolden.
sophie. Ja, maar toch niet in de morssigheid, zo als veel andere beesten, maar wel op het gras.
eerman. En wat nog meer is, de ezel schijnt zelfs zindelijkheidshalven hiertoe gedwongen te zijn, wijl men de moeite niet neemt, om hem, zo als men de paarden doet, te kammen of te rossen; sophie heeft wel gelijk dat zij dit beest tracht te verdeedigen; want dit arme beest is in zijn jeugd vrolijk en dertel, maar hij moet wel moedeloos worden, wijl men zo onvriendelijk met hem omgaat; ik weet inderdaad ook niet waarom men den ezel zo veracht en voor lui uitmaakt, daar hij toch, wel ingezien, moediger is dan het paard, niet half zo veel slaapt, en zich niet eer te slaapen legt voor dat hij zich al te vermoeid gevoelt. Weet gij wel dat 'er wilde ezels ook zijn?
gustaaf. Zijn dat niet die mooije gestreepte dieren, welken men Zebra noemt?
karel. In 't geheel niet, de Zebra is een gantsch ander dier en heeft enkel in de gestalte eenige gelijkheid, maar geenszins in de kleur.
eerman. karel heeft gelijk, en men moet den Zebra ook niet verwarren met den wilden of woudezel, welken men in de zuidelijke landstreeken
| |
| |
vindt; deze, zegt men, is graauw van kleur en zo snel in het loopen, dat de Barbarijsche paarden het alleen tegen hem uit kunnen houden. - Welaan sophie! verhaal ons nog iets tot lof van den ezel, wijl gij belang in dit geplaagde beest schijnt te stellen.
sophie. Ik weet zeer weinig van hem, en durf hem ook, in 't vervolg, niet in mijne bescherming neemen, uit vreeze dat ik mijne broeders hierdoor aanleiding tot spotternij zou geeven.
eerman. Gij moet niet denken dat zij in ernst over uwe verdediging gelachen hebben; hunne aanmerking is slegts uit scherts geschied.
karel. En, om dit te bewijzen, zal ik zelfs iets bijbrengen wat mij van de nuttigheid van dit dier bekend is. Van de huid van den ezel, die zeer hard en elastiek is, worden trommelvellen gemaakt, en pergament om op te schrijven.
gustaaf. Ik weet nog iets beters, het zogenaamde segrijn wordt, zo als ik eerst voor eenige dagen in eene Reisbeschrijving las, door de Oostersche volkeren uit ezels-leder bereid.
lotje. En de ezelinnen-melk! Hoe gezond is die niet voor teeringachtige menschen!
eerman. Wel, dat voldoet mij, dat elk van u iets tot lof van dit zo nuttig dier te verhaalen
| |
| |
weet; zo veel te vrijmoediger kan sophie hem verdedigen.
sophie. Ik geloof dat dit niet noodig zal zijn, wijl dit arme dier op zo veele manieren van nut is, en in het bijzonder tot zulk zwaar werk gebruikt kan worden. - Maar behooren de muilezels ook tot dit zelfde geslacht, of zijn dat andere dieren?
eerman. Dat zijn bastaart-soorten, want van den ezel en het merrie-paard komen groote muilezels, en van de ezelin en het hengste-paard komen kleine muilezels voort. Deze muilezels of muildieren hebben veel overeenkomst met paarden, alleen hun lange ooren onderscheiden hen.
karel. Zijn zij dan even zo bruikbaar als de ezels zelven?
eerman. In alle deelen, zelfs verdienen de muilezels de voorkeur, wijl zij sterker dan de ezels zijn, en gevolglijk ook zwaarer lasten kunnen draagen; ook zijn zij, uit hoofde van hun grootte, beter tot trekken en rijden geschikt; daar valt mij nog iets tot lof van den ezel in, het welke ik u, tot slot van deze morgen-onderhandeling, nog mededeelen wil; men kan in bergachtige landstreeken de ezels veel beter gebruiken dan de paarden, wijl zij op de gevaarlijkste wegen veel zeekerer gaan,
| |
| |
nooit struikelen, noch schichtig worden, zo als men dikwerf van paarden te vreezen heeft; wanneer gij morgen weder zo vroeg als dezen morgen opstaat, zal ik u het merkwaardigste uit de geschiedenis van den Os verhaalen, even zo als de volgorde van buffon luidt.
|
|