Vanden verlooren zoone
(1941)–Robert Lawet– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Inleiding.De dichterlijke nalatenschap van de zestiende eeuwse Roeselaarse rederijker Robert Lawet stond bij zijn medekameristen van de ‘Zebaer Herten’ hoog aangeschreven. Moeiten noch kosten werden door hen in 1596 gespaard om de nagelaten spelen in bezit te krijgen. Maar na verloop van tijd is hij, evenals zovele eens gevierde rederijkers, in de vergetelheid ondergegaan. Buiten de kleine kring belangstellenden in de plaatselijke geschiedenis en oudheden van Roeselare was zijn naam en zijn werk bij de literatuur-historici geheel onbekend, totdat prof. L. Scharpé hem ‘ontdekte’, en in 1906 één van zijn spelen uitgaf: ‘R. Lawet: Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele’. Leuvense Tekstuitgaven 2. Leuven-Amsterdam 1906. De overige spelen van Lawet, die met het door prof. Scharpé uitgegevene in één hs. van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaard worden, komen alle in deze uitgave ter sprake, evenals de aan hem toegeschreven, doch verloren geraakte spelen. Van vijf spelen uit dit Brusselse hs. geeft Scharpé bovendien tamelijk uitvoerige uittreksels, van de beide spelen van den Verlooren Zoone echter niet, omdat het in zijn bedoeling lag deze spelen afzonderlijk uit te geven in een volgend deeltje van de Leuvense TekstuitgavenGa naar voetnoot1). Het is daar echter niet van gekomen, zelfs werd in zijn nalatenschap geen afschrift van deze spelen aangetroffen. Vervolgens schonk prof. Kalff enige aandacht aan het werk van Lawet in zijn ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’Ga naar voetnoot2). Maar zijn behandeling van onze rederijker is oppervlakkig en onnauwkeurig. Hij noemt slechts het ‘Spel van 'tReyne Maecxsele’, het ‘Spel van het Tarwegraan’ en het ‘Spel op het Vader onze’. Zijn bewering dat het ‘Spel van den ontrouwen Rentmeester’ van Lawet zou zijn is onjuist; het is van de Hasseltse Kamer De Roode RoosGa naar voetnoot3). En het ‘Spel van Jhesus ten twaelf jaren oud’, dat wèl van Lawet is, rangschikt hij onder Noordnederlandse spelen uit het archief van de Haarlemse Kamer ‘Trou moet Blycken’. | |
[pagina 2]
| |
De anders zo uitvoerige en volledige ‘Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde’, door prof. te Winkel, noemt Lawet echter al niet meerGa naar voetnoot4). Pas prof. de Vooys vestigde weer de aandacht op Lawet door een artikeltje in de Nieuwe Taalgids van 1938, nadat hij in samenwerking met zijn leerlingen de bundel spelen had bestudeerd, waarbij het hs. zo goed als geheel door ons werd afgeschreven en de merkwaardige woorden op fiches gebracht, die werden toegevoegd aan het zestiende-eeuws lexicologisch apparaat berustende op de Nederlandse leeszaal te UtrechtGa naar voetnoot5). In de grote ‘Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’ die thans aan het verschijnen is, wijdt prof. van Mierlo ook enige regels aan LawetGa naar voetnoot6). Dat deze zijn werk tussen 1571 en 1583 geschreven zou hebben beweert van Mierlo zonder voldoende grond. Wel zijn dat vaststaande data voor enige van zijn spelen, maar de plaats in het hs. van de drie niet gedateerde spelen vóór dat van 1571 laat minstens ruimte voor de veronderstelling dat ze ook vóór dat spel zijn geschreven. Over de tijd van vervaardiging van de niet bewaarde spelen is niets bekend. Groot is dus de belangstelling voor Lawet in later tijd niet geweest. Toch heeft hij wel recht op onze aandacht, en is een afzonderlijke studie over zijn persoon en zijn werk niet misplaatst. Niet om de grootheid van zijn kunstenaarschap verdient hij deze aandacht, al is hij een loffelijk beoefenaar van een merkwaardige kunstrichting, maar om het typische van zijn verschijning, met een omvangrijk werk in een tijd toen de rederijkerij begon vast te lopen in leeg vormengepraal, of nieuwe banen betrad onder invloed van de Renaissance. Lawet bezwijkt niet onder het eerste, wordt echter ook niet op een hoger artistiek plan verheven door het tweede. Hij is nog een rustige, evenwichtige, haast nog middeleeuwse figuur in de fel bewogen dynamische zestiende eeuw. In hem en in zijn werk zien we bovendien een getrouwe afspiegeling van het Vlaamse rederijkersleven van het einde van de 16e eeuw. Zijn bundel spelen vormt een welkome pendant uit West-Vlaanderen van de Brabantse spelen in de bundel van de Hasseltse kamer ‘De Roode Roos’Ga naar voetnoot7), en van de Noordnederlandse uit de verzameling van de Haarlemse kamer ‘Trou moet blycken’, en de ‘Zeven spelen van die wercken der Bermherticheyd’ uit AmsterdamGa naar voetnoot8). Een opsomming van de zeven spelen van Lawet die in het Brusselse hs. bewaard zijn gebleven moge thans volgen. | |
[pagina 3]
| |
I. Een gheestelick spel van zinnen van Jhesus ten twaelf jaren oudt. Lucas 2 Capitele. II. Een spel van Meest elckenGa naar voetnoot9). III. Een schoon gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele. IV. Een schoen gheestelick spel vanden Helighen Sacramente. 1571. V. Een gheestelick spel van zinnen rethoryckelick ghestelt up den Vader Onse ghezeit tPater Nostere. Luce 11. Vullent den 9en Septembere 1577. VI. Een schoon gheestelick spel van zinnen van het Taruwe Graen ende tCrocke Saet. Vollent tot Brugghe desen iijen Novembere 1582. VII. Twee schoone scriftuerelicke ende fyguerelicke gheestelicke rethoryckelicke speelen van zinnen vanden Verlooren Zoone. Luce int vichtienste capittele. Vollendt tot Brugghe desen 13en van Septembere 1583 - Vullendt tot Brugghe desen 21 en van Septembere 1583.
Een uitgave van alle nog niet gepubliceerde stukken zou zeker overweging verdienen; enkele, b.v. het ‘Spel van Jhesus ten twaelf jaren oudt’, en het ‘Spel vanden Helighen Sacramente’, zijn een uitgave alleszins waard. Maar voor een proefschrift dient men zich te beperken. Daarom worden slechts de beide ‘Spelen van den Verlooren Zoone’ in deze studie afgedrukt, terwijl van de andere spelen samenvattingen worden gegeven. Juist de ‘Spelen van den Verlooren Zoone’ zijn gekozen, omdat we daarin een merkwaardige bewerking aantreffen van een stof die in de wereldliteratuur zo dikwijls en op zo verschillende manieren behandeld is. De meest bekende bewerkingen zijn die als latijns schooldrama, door de Haagse rector Gnapheus: Acolastus, de filio prodigo.... Hag. Com. 1529, en door zijn Utrechtse collega Macropedius: Asotus evangelicus, seu Evangelica de filio prodigo. Busc. 1537Ga naar voetnoot10). Over de talrijke bewerkingen van de parabel in de Duitse literatuur vergelijke men dr. F. Spengler, Der Verlorene Sohn im Drama des XVI Jahrhunderts. Innsbruck 1888. Spengler bespreekt niet minder dan 17 bewerkingen, alle uit de 16e of het begin van de 17e eeuw. Niet alle zijn origineel, vaak zijn het slaafse navolgingen van reeds bestaande bewerkingen, of vertalingen naar de bekende Latijnse spelen. In een slothoofdstuk noemt Spengler | |
[pagina 4]
| |
nog verschillende bewerkingen in de wereldliteratuur, o.a. in Italië en Frankrijk. Ook het bekende Nederlandse volksboek van ‘De Historie van den Verloren Sone’ komt ter sprake. Voor deze laatste bewerking van de parabel vergelijke men de uitgave van dr. G.J. Boekenoogen, in de reeks: Nederlandsche Volksboeken, uitgegeven van wege de Mij. der Nedl. Letterkunde te Leiden (no. XI, Leiden 1908). De vorm die de stof van de parabel hier gekregen heeft is al heel eigenaardig. Dramatische gedeelten worden afgewisseld door verhalende gedeelten in proza. Het is niet onmogelijk dat die prozagedeelten samenvattingen zijn van verzen uit een verloren gegane redactie van het spel. Deze Nederlandse bewerking is niet oorspronkelijk, maar een vertaling uit het Frans, n.l. van de Moralité de l'Enfant Prodigue, waarvan de oudste drukken op 1535 en 1540 worden gesteld. In dit Franse spel treft men in de lijst van spelers ‘l'Acteur’ aan, wat er op kan wijzen dat men hier te doen heeft met een tekst voor een marionettenspel. In de Nederlandse vertaling kunnen dan de proza-gedeelten voor de Acteur bestemd zijn geweest. Een bewerking van de parabel van de Verloren Zoon als ‘Puppenkomedie’ komt ook in de Duitse literatuur voor, zoals Spengler t.a.pl. blz. 102 terloops opmerkt. Ook in Vlaanderen heeft men, vóór Lawet, de Verloren Zoon als drama gekend. In zijn ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16e eeuw’, vermeldt Kalff twee opvoeringen van een ‘Spel van Zinne vanden Verloren Zoon’, in het naburige Oudenaerde, in de Paasdagen van 1547, en in 1548Ga naar voetnoot11). Onder de spelen die in 1560 op Sacramentsdag te Kortrijk werden opgevoerd vermelden de stadsrekeningen: tSpel van den verloren Zone. Hierbij waren ook Roeselaarse rederijkers tegenwoordig; of Lawet daar misschien zijn inspiratie vond? Dat dit het spel van Lawet geweest zou zijn is immers niet aan te nemen; dat heeft als jaartal van vervaardiging 1583Ga naar voetnoot12). Lawet heeft bij de bewerking van deze blijkbaar zo populaire stof het eigenlijke parabelspel als een toelichting en illustratie opgenomen in een zinnespel, dat laat zien hoe Den troosteloosen Zondare wordt tot Den welgetroosten Mensche. De omvang werd daardoor zo groot, dat hij de uitwerking over twee spelen, die met een week tussenruimte werden vertoond, moest verdelen. Voor deze merkwaardige werkwijze had Lawet bepaald een voorkeur; immers ook de parabel van het onkruid onder de tarwe heeft hij als toelichting opgenomen in een spel dat moet aantonen dat God zijn | |
[pagina 5]
| |
kerk niet in de steek laat, al duldt Hij dat de Vyant der menschen haar soms erg in het nauw brengt.
In de hoofdstukken die de tekst van het spel van den Verlooren Zoone vooraf gaan, wordt eerst gesproken over de omgeving van de dichter, de kamer ‘Zebaer Herten’ en het Roeselaarse rederijkersleven; vervolgens over Lawet zelf en zijn werk in het algemeen, terwijl dan als typisch staal daarvan de afdruk van een volledig spel volgt. De toneelaanwijzingen in de spelen van Lawet voorkomend, gaven aanleiding tot een afzonderlijke bespreking, aan het rijm wordt enige aandacht geschonken, terwijl ook gewezen wordt op de belangrijkheid van Lawets werk voor onze kennis van de 16e-eeuwse rederijkerstaal, speciaal die in West-Vlaanderen. Het toegevoegde glossarium moge een beeld geven van de woordenschat van Lawet. |
|