Mijn gedenkboek
(1887)–Frans Edmond Lauwers– Auteursrecht onbekend
[pagina 206]
| |
XVI.
| |
[pagina 207]
| |
Zoo gezegd zoo gedaan. Ik vertrok met den aangeduiden trein. In de Scheldestad aangekomen begaf ik mij rechtstreeks naar het ‘koetsken’ maar vernam weldra dat het rijtuig weg was. Ik had uit Brussel met den sneltrein moeten vertrekken. Wat te doen?.. Ik vroeg en hervroeg en niemand wist me iets stelligs te antwoorden! Eindelijk kwam er een heer die mij zeide: ‘Neemt kwaart vóór 10 ure het spoor van Antwerpen op Turnhout, dáár zult gij wel het een of ander rijtuig vinden, dat u, zoo niet te middag, dan toch om 2 ure ter bestemming zal brengen. Ik ademde vrijer en volgde dien raad; maar te Turnhout aangekomen, was ik al niet meer gevorderd dan te Antwerpen!.. Er bestond daar slechts ééne vigilante, welke voor den heelen dag door twee vreemdelingen gehuurd was Het begon te regenen en ik bevond mij, op vier uren gaans door de Kempen, van Hoogstraeten!.. Hoe aangenaam om dat te voet af te leggen!.. Nochtans men wachtte op mij, ik had mijn woord gegeven, dus, kost wat kost, ik moest naar Hoogstraeten. Ik ontwaarde in de verte den ‘Salaadbak’ waarmede men de landloopers, luiaards en bedelaars, mannen en vrouwen, naar die zopgezegde ‘Colonie’ voert!.. Ik kreeg een gedacht en ik snelde tot den voerman, met wien ik het volgende | |
[pagina 208]
| |
gesprek aanving. Ik. - Kameraad, kunt ge mij bij u niet nemen en mij naar Hoogstraeten meêvoeren; ik zal u betalen wat ge vraagt. Hij. - Onmogelijk, Mijnheer, ik ben niet meester. Ik. - Wie is hier de meester?.. Hij. - De brigadier der gendarmen die daar wandelt. Ik. - Is hij Waal of Vlaming? Hij. - Hij is Vlaming en nog al van de beste soort. Ik. - Dan ben ik gered. Tot den brigadier genaderd, sprak ik: Brigadier, ik moet volstrekt naar Hoogstraeten en ik zou niet gaarne door de Kempen in den regen die lange vervelende reis te voet afleggen; zoudt ge mij niet willen toelaten tusschen u en den voerman in het rijtuig plaats te nemen? - Mijnheer, dat is volstrekt onmogelijk; ik ben getrouwd en vader van familie... Dat een mijner oversten of deze of gene van 't kasteel - zoo noemt men het gevang van HoogstraetenGa naar voetnoot(1) - mij onderwege moest ontmoe- | |
[pagina 209]
| |
ten met eenen vreemdeling bij ons, ik werd erg gestraft. - Och, brigadier! zuchtte ik, ik moet nochtans naar Hoogstraeten voor eene dringende zaak... bedenk u eens wel, is er dan hoegenaamd geen middel, om...’ De brigadier, die er waarlijk een goed man uitzag, door medelijden bewogen, fluisterde mij in het oor: Luister: Ge ziet daar ginds de herberg ‘In den Engel’; ga daar henen, we zullen daar stil houden en zien van waar de wind komt. Ik stapte moedig voorwaarts naar de aangeduide herberg en wachtte er vol hoop. Geen kwaartier was verloopen of het celrijtuig stond vóór de deur, de overste der gendarmen trad binnen en zegde mij, besloten: Zie, Mijnheer, ik wil u van dienst zijn, maar... er is een groote maar bij; er is slechts één middel. - Welk, brigadier? - Ge moet u laten in de kas duwen! - In de kas? Is het daar zuiver? - Dat gaat nog al; in alle geval zult ge op geene fluweelen kussens zitten... Gaat u dat? Antwoord dadelijk, want we moeten weg. Ik verhaastte mij te zeggen: ‘A la guerre, comme à la guerre’ duw me maar in de kas! Welaan, mijn waarde heer, kom, ik zal u in 't compartiment der damen zetten! - Zijn er damen binnen, overste? - Neen, Mijnheer. - Dat spijt me, brigadier!.. Ik betaalde wat er gedronken | |
[pagina 210]
| |
was, de overste der gendarmen opende met veel lawijt de muit, grendelde die achter mij weêr toe, en... een minuutje nadien was ik op weg, in gezelschap van een tiental bedelaars en vagebonden in 't dievenkarretje gesloten, onder 't geleide van gendarmen, naar... 't kasteel van Hoogstraeten!.. Te Merxplaats kwaart na een ure aangekomen, bleef het rijtuig voor eene herberg staan. Pandoer deed door een groot ijzer de geslotene deur der ‘kast’ open; ik sprong er uit en werd door de omstaande boeren en... menschen met groote verbazing als een zonderling schepsel aanzien. Eenige der gevangenen vroegen aan den brigadier, de eene een glas water, anderen bier, jenever, rook- of pruimtabak. De gendarmen weigerden, maar door mijn schoon spreken werd de groote achterdeur van 't celrijtuig open gedaan, en ze bekwamen, tegen betaling aan den herbergier, wat zij vroegen. De boeren stonden langs om meer te gapen, als ze mij in volle vriendschap met den brigadier, elk eene cigaar rookende, uit de herberg zagen komen en mij op nieuw, al lachende, in 't compartiment der damen zagen insluiten. Die brave lieden verloren er gewis al hun latijn bij!.. Ik zat weêr in den bak en wij rolden voorwaarts. Het was slechts nu dat ik op de panneelen van het rijtuig eenige onzedige, maar ook schoone en treffende spreuken, in | |
[pagina 211]
| |
potlood en krijt, kon lezen; onder andere deze: God straft niet of hij zalft. - O, Dieu! arbître de mon sort, donnez-moi du courage, ou donnez-moi la mort - Och! had ik den raad mijner moederzaliger gevolgd! - Lieve zuster Amelie! volg mijn voorbeeld niet, want... enz. Daaruit kan men besluiten dat er te Hoogstraeten ook ongelukkigen te vinden zijn, die ondanks opvoeding en onderwijs, door slecht gedrag en bedorvenheid in ondeugd vallen!.. Kwaart voor 4 ure bleef het celrijtuig in eens op de eenzame baan stil staan... Mijn ‘kot’ werd luidruchtig geopend; ik werd verzocht er uit te stappen. Mijnheer, zegde de brigadier, hier moet gij ons verlaten, want we zijn dicht bij 't kasteel; ge ziet het ginds op uwe rechterhand? Gij hebt nu nog tien minuten gaans, om in 't midden van Hoogstraeten te komen. Ik drukte de hand van den brigadier, bedankte hem hartelijk, en ging met eenen goeden stap vooruit tot in de breede lange straat van Hoogstraeten, terwijl het 4 ure op den kerktoren sloeg. Rechts en links om inlichtingen vragende, zag ik uit eene groote afspanning eenige heeren aan de deur komen en met nieuwsgierigheid naar mij omzien, toen eensklaps eene zware stem mij toeriep: Ha, Lauwers, zijt gij het eindelijk? Zij kwamen mij vriendelijk toegeloopen, uitroe- | |
[pagina 212]
| |
pende: Beter laat dan nooit, wij meenden dat ge aan uw gegeven woord geen gestand zoudt gedaan hebben. Maar nu ge daar zijt, heeten wij u van harte welkom!.. Kom binnen, wij zullen u zelf bedienen; want ofschoon het middagmaal voor twaalf ure besproken was, hebben wij nog tot één uur gewacht; sedert een half uur zijn eenige onzer leden, ontmoedigd u niet te zien aankomen, huiswaarts gekeerd, maar wees gerust ze zullen nu wel gaan terugkeeren. Ik zette mij met hen aan tafel en terwijl ik smakelijk at en dronk gingen zij ook voort met de eene flesch Bourgogne en Champagne achter de andere op mijne gezondheid te ledigen. De overige leden waren intusschen teruggekomen en eenige bijeengetrommelde muziekanten kwamen mij met eene serenade vereeren. Het Champagne drinken ging voort, den vriendelijken kout, het lachen, zingen, tot zelfs het dansen, duurde zoo wat tot na twaalf ure 's nachts!.. Het was tijd van ophouden, want bijna allen, ik niet uitgezonderd, hadden een goede streep weg. Wij scheidden vriendelijk van elkander met een: goeden nacht, tot morgen. Ik was er waarlijk niet kwaad om, zoo als men wel denken kan Een jong meisje leidde mij naar boven en wees mij eene groote kamer op de eerste verdieping aan. In het toesluiten der kamerdeur blies de wind | |
[pagina 213]
| |
de kaars uit; de meid was weg en ik stond daar nu in den donkeren! Tot overmaat van spiji, lag er op de keerspan geen enkel solferstekje!.. Wat nu gedaan? ik had bij het binnentreden zelfs geen bed ontwaard. Ik trok de deur open, riep op de meid, op allen die mij hooren konden, maar te vergeefs!.. Geene levende ziel beantwoordde mijn geroep. Op eens ging eene deur open en bij het licht daarbinnen ontdekte ik een bejaard man met langen grijzen baard, die mij met eene vervaarlijk beroeste stem toeriep, terwijl hij eene groote pistool naar mij uitstak: - Wie zijt ge?.. Wat wilt ge?.. Wat komt gij hier doen; antwoord, of ik jaag u een kogel door de borst!. Ik vertelde hem mijn wedervaren en vroeg hem wat licht; hij gaf mij solferstekken, en ik trok dit maal de kamer binnen. Ik nam dezelve in oogenschouw. Er stonden op die groote en schoone gemeubelde kamer niet min dan vier wel opgemaakte bedden! Duivels, dacht ik bij mij zelve, hier heb ik keus genoeg!.. Nevens ieder bed een nachttafeltje, en in dezelve het noodig gerief! - O, o! zei ik, zoo er mij soms van nacht wat... overkwame, dan zal er mij toch niets ontbreken. Ik ontkleedde mij en wierp mij in de armen van Morpheus. Eenige uren later moest ik, ongelukkige sterveling, van gezegd gerief ruim gebruik maken. | |
[pagina 214]
| |
Toen ik, rond 9 ure, naar beneden kwam, zat de postmeester, tevens tooneelmeester der maatschappij, reeds op mij te wachten om mij de eer van Hoogstraeten te bewijzen. Na het ontbijt, zocht ik overal naar de meid die eindelijk te voorschijn kwam. Ik nam het meisje ter zijde, stak haar een goed drinkgeld in de hand, zegde haar dat ik... ziek geweest was, maar verzocht haar er aan niemand van te spreken. Op wandeling vertelde de postmeester mij het volgende: Hij had om 7 ure 's morgens een telegram ontvangen in dezer voege: ‘Heden nacht is eene koe gestolen bij pachter Verh....; z'is te Turnhout gendarm.’ Eene koe te Turnhout gendarm!.. De opsteller van den telegram had vergeten tusschen Turnhout en gendarm, het woord verwittigt te schrijven. Denzelfden dag ging ik de merkweerdigheden van Hoogstraeten bezichtigen, onder andere den schoonen toren en de prachtige gothieke kerk, het stadhuis en deszelfs handvesten of archieven, alwaar ik door den heer burgemeester verzocht werd het gulden boek der vreemdelingen te teekenen. Des avonds woonde ik, op verzoek der leden, eene repetitie bij van twee mijner stukken, namentlijk: ‘Willem en Laura’ en ‘De Verjaardag eens ouden Krijgsmans’ die men aan het leeren was. | |
[pagina 215]
| |
Daags nadien verliet ik Hoogstraeten, door vele leden uitgeleid. Als het rijtuig heênreed, keerde ik mij nog eens om en ik zag de meid uit de afspanning, omringd door een tiental menschen, bezig met vertellen en lachen!.. Wat de kleine feeks vertelde en waarom zij lachte, laat zich gemakkelijk raden. Eenige dagen nadien ontmoette ik in eene drinkzaal te Elsene-Brussel, H. Conscience. Ik vertelde hem mijne reis naar Hoogstraeten. De beroemde schrijver moest op zijne beurt er hartelijk om lachen. Den 22 Januari 1876, nam ik, als tooneelmeester der koninklijke maatschappij ‘De Morgendstar’, deel aan den internationalen prijskamp van tooneelkunde, door ‘Vreugdendal’ te Breda uitgeschreven. Daags na de vertooning hadden wij een banket in het hotel Van Alphen; bij het nagerecht deed ik het voorstel een telegram in dezer voege aan den koning te zenden: ‘De leden der Morgendstar van Brussel, in een broederlijk banket vereenigd met die van Vreugdendal te Breda, hebben de eer eenen gezondheidsdronk voor te stellen aan Z.M. Willem III der Nederlanden, voorstaander van Letteren, Schoone Kunsten en Wetenschappen.’ Een uur later kregen wij het volgende antwoord van wege den koning van Holland: ‘Den Heere | |
[pagina 216]
| |
Lauwers, tooneeldirekteur (?) der Morgendstar, van Brussel, te Breda: ‘Z.M. is zeer gevoelig over uwen heildronk en gelast mij UEd. in zijnen naam grondhartig te bedanken voor den schoonen toast, hem door ‘De Morgendstar’ van Brussel, toegezonden. ‘(Get.) De kapitein-adjudant van dienst in het paleis.’ De Morgendstar behaalde met algemeene stemmen den eersten prijs met het blijspel ‘De Dochter van Dominique’. Mev. Battaille werd er bekroond met den prijs van beste tooneelspeelster. Onze maatschappij deed hare plechtige intrede te Brussel, den 14 Juni daaropvolgende, tusschen een grooten toeloop volk, die haar op den doortocht hevig toejuichte. De heer Battaille had mij eenige dagen vroeger een schoon geschenk en een vleienden brief gezonden, als erkentenis over de wijze waarop ik aan zijne vrouw de rol van Catharina Biancollelli had aangeleerd. Gedurende het tooneeljaar 1876-1877, was ik tooneelleeraar der maatschappij ‘De Vlaamsche Weêrgalm’ van Laken. Die jonge kring bekwam dit tooneeljaar, in den prijskamp te Lier, met algemeene stemmen, den eersten prijs voor het drama, met mijn tooneelstuk ‘Een Slachtoffer der Verleiding’. Onze vriend Léon Michiels bekwam met | |
[pagina 217]
| |
zijnen luimigen rol van Gard-civiek, uit ‘Pompier en Riflemen’ den 1n prijs in het blijspel. Acht dagen vóór hare beurtoptreding te Lier, speelde deze maatschappij dezelfde stukken, voor algemeene repetitie dienende, te Laken. Twee kundige en thans betreurde tooneelmakkers, de heeren Camauer, tooneelmeester van de Wijngaard en de verdienstelijke schrijver Jan Roeland waren deze vertooning komen bijwonen. Op het einde kwamen zij mij gelukwenschen en hunne verwondering uitdrukken over de manier, waarop ik zulk een jongen kring dit moeilijk drama had kunnen aanleeren. Bovengenoemde maatschappij bleef mij daarover dankbaar. Na hare plechtige intrede te Laken, kwamen de leden, in deputatie, mij eenen kostelijken ring en inktpot met toebehoorten aanbieden. Van Conscience, aan wien ik eenige aanteekeningen had bezorgd over de beruchte Marie Schellink, ontving ik het volgende schrijven: Brussel den 6 Juni 1876. Den Heere Edm. Lanwers, tooneelschrijver, T/S.
Hooggeachte Heer, Ik kom, ofschoon wat laat, U mijnen oprechten dank betuigen voor de toezending der biographische aanteekeningen over den zonderlingen levensloop | |
[pagina 218]
| |
van Mej. Marie Schellink. Hoe belangrijk deze stof ook door zich zelve ware, mij is het volstrekt onmogelijk ze tot les op te spellen, aan een boek of een verhaal te benuttigen. Een fransche schrijver zou er waarschijnlijk groot nut kunnen uit trekken. Eene vrouw, een meisje die jaren lang in kazernen en bivouacs tusschen de soldaten leeft, die strijdt onder de vaandels der vreemden, enz., dit schijnt mij geen gunstig onderwerp voor eenen vlaamschen schrijver, in alle geval niet voor mij. Wat er ook van weze, ik ben U dankbaar voor uwe welwillende aandacht. Aanvaard, Mijnheer, enz.
(Get.) Conscience. Het was den 21 Juni 1876, dat mijne dochter in huwelijk trad met eenen echtgenoot van haren keus. Het huis dat zij sedert eenige jaren gesticht hebben, voor den handel in trouwruikers, bloemkorfjes, kunst- en rouwkronen, enz., in de Zuidstraat 92 te Brussel, staat bekend als een der beste en goedkoopste der hoofdstad. Het is daarenboven het eenige waar men zich gelast met het drukken van opschriften op alle soorten van lint en doek. Hunne bruiloft werd gevierd te Hal. Onder het klein getal genoodigden bevonden zich mijn broe- | |
[pagina 219]
| |
der Adolf en mijne zuster Maria Lauwers-Sunaert, van Gent, alsook mijn goede vriend Emiel Walravens, die ons bij het nagerecht verlustigde met eenige vlaamsche kluchtliederen. Gedurende deze laatste jaren hebben wij twee gevoelige verliezen ondergaan. Twee lieve spruitjes, Adolfken en Nathalietje, twee engeltjes van schoonheid, werden ons door den dood ontrukt. In 1878 trokken de ‘Vereenigde Vlamingen’ van Schaarbeek naar den prijskamp van Kortrijk, met ‘Laurens Coster’ van Destanberg en ‘De Dochter van Dominique’. Een twaalftal genootschappen hadden den oproep der ‘Kruisbroeders’ beantwoord. De Schaarbeeksche maatschappij behaalde een ongewonen zegepraal: 3e prijs voor het drama, met algemeene stemmen; prijs voor besten speler aan schrijver dezes; 1e prijs voor het blijspel met algemeene stemmen, en prijs voor beste tooneelspeelster aan Mev. Parys. Drie weken later deden de ‘Vereenigde Vlamingen’ hunne plechtige intrede. De helft der groote gemeente was verlicht, en de overwinnaren werden door heel den gemeenteraad ontvangen, den eerewijn aangeboden, en aan den heer Edm. Meses, voorzitter, werd eene prachtige kroon in naam der gemeente overhandigd. Jn deze laatste lange winteravonden had ik mij sinds eenige weken, na den dagelijkschen arbeid, | |
[pagina 220]
| |
onledig gehouden met het schrijven van twee tooneelwerken: ‘Een edel Hart’ en o De twee Lotelingen’. Nauwelijks waren deze tooneelwerken verschenen, of zij werden, alhoewel niet geprimeerd, door verscheidene tooneelkringen met bijval opgevoerd. Eerstgenoemd tooneelspel, in drie bedrijven, werd door de Vereenigde Vlamingen, in den grooten festival van de ‘Vlaamsche Ster’ te Ieperen, voor de eerste maal opgevoerd. Het tweede ‘De twee Lotelingen’ werd voor de eerste maal vertoond in den Alhambra-schouwburg, den 23 December 1879, terwijl de schrijver te Montigny-Tilleuil aan het werken was. De dappere ‘Noordstar’ had aan dit nieuw gewrocht hare gewone zorg gewijd, getuige het volgende artikel uit ‘l'Etoile belge’: ‘La vaste salle de l'Albambra était littéralement comble, avant hier, pour la première représentation du “Twee Lotelingen” drame populaire en deux actes dû à la plume féconde de Mr Edm. Lauwers. Cette oeuvre de mérite, qui a obtenu beaucoup de succès, a été parfaitement interprêtée par MM. Defreyn, Van Gehugten et Daenens et par Mme Apers - pour ne citer que les principaux personnages. La pièce a été, d'un bout á l'autre des deux actes, couverte d'applaudissements.’ |
|