| |
| |
| |
XIV.
Wij verlaten Gent - Concert te Mechelen - Ik moest bij den Kommissaris - Verblijf te Beaumont en Chimay.
Ik had nu op nieuw in mijne geboortestad Gent, alwaar ik, na zestien jaren afwezigheid, als het ware een vreemdeling geworden was, alles tot eene broodwinning beproefd, maar te vergeefs! de ondervinding leerde mij welhaast dat het bijna, ten zij ten prijze van groote opofferingen, onmogelijk was.
Te Oostende zijnde, had mijn broeder mij eenen brief gestuurd waarbij hij me vroeg of ik voor eenen gentschen fabrikant die zich te Mechelen ging vestigen, het huis wilde gaan behangen en versieren. Mijn antwoord was ja, en bij mijne terugkomst ging ik den fabrikant vinden. Wij kwamen tot akkoord en den 1 September vertrokken wij,
| |
| |
mijne dochter en ik, met nieuwen moed naar Mechelen. Het schoon huis van den fabriekant Mr N. De L. dat ik ondernomen had, was met den 1n November bijna geheel afgedaan, en allen waren over mijn werk hoogst tevreden. Maar ik was weder in eene vreemde stad, waar ik weinig of niet bekend was!. Wat gedaan?... Ik maakte een rekwest aan burgemeester en schepenen der stad, tot het verkrijgen van de schoone benedenzaal der Halle. Eenige dagen nadien, na bij den eersten magistraat van Mechelen, Mr Verhaeghe, in gehoor ontvangen geweest te zijn, kreeg ik de schriftelijke toestemming tot het geven van een luisterrijk concert. Ik nam onmiddellijk de noodige maatregelen, begaf mij naar Brussel en Gent, en bekwam de medewerking van befaamde artisten en liefhebbers, zoo als: Mej Antoinette Danis, 1ste prijs van 't conservatorium te Brussel - eene goede vriendin mijner dochter - Mr Vanhoute - een Gentenaar - 1ste cor-solo van 't bijzonder muziek van Keizer Napoleon III, enz. Schrijver dezes zou het concert met eene schoone romance openen en nieuwen bijval inoogsten.
De Zondag 17 November naderde en alles scheen dit prachtig concert te bevoordeeligen, want een honderdtal kaarten, aan verschillige prijzen, waren daags te voren reeds genomen, wat mij de helft der
| |
| |
onkosten verzekerde. Maar... des anderdaags morgends, welk een ommekeer!... Na een schoon en helder weder, kwam eensklaps het slechtste weder over Mechelen woeden!... Het uur der feest naderde, en buiten degenen die hunne kaarten op voorhand genomen hadden, kwam geene levende ziel opdagen. Het sloeg 11 ure, het ‘matinée musicale et instrumentale’ moest beginnen; wij wachtten nog tot kwaart voor 12 ure, en, alsdan dwong het weinige publiek ons het concert aan te vangen. Ik moest beginnen; ik zong, ja, maar... ik had meer goesting om te weenen... Een weinig voor 2 ure waren de twee deelen van het programma regelmatig en tot ieders voldoening afgeloopen. Na rekening aan de kontrool, bestatigde ik dat er gedurende de uitvoering der stukken nog fr. 32,50 ontvangen was. Met de 65 frank op voorhand genomen ingangkaarten maakte dit eene som uit van fr. 97,50, terwijl de onkosten 170 franks bedroegen! Dus een te kort van 73 frank!
Den 2 December vatteden eenige vrienden van Mechelen het gedacht op eens te beproeven aldaar een ‘Nationaal Tooneel’ op te richten. Niets bijzonders te doen hebbende, nam ik op hunne aanvraag het ambt van tooneelmeester waar.
De eerste vertooning was samengesteld uit drie vroolijke blijspelen, die zeer glad van stapel liepen.
| |
| |
De tweede voorstelling bestond uit mijne ‘Maria van Burgondië’ die door onze kunstvrienden van Mechelen en medehulp van eenige brusselsche kunstbroeders, waaronder F. Vandesande, Jef Thienpont en P. Mehauden, met ongemeene zorg en kennis werd opgevoerd, en voor eene opgepropte zaal, den grootsten bijval verwierf. Ik was dien avond hoogst te vrede, want het Mechelsch publiek had mij wezentlijk veel eer bewezen.
Met het aandeel in de premie als schrijver van bovengenoemd tooneelwerk, had ik het genoegen het verlies van mijn mislukt concert in te winnen.
De zomer van 1868 liep moeilijk te Mechelen af. Zeer lastig is het voor eenen vreemdeling in die stad, zelfs met de beste aanbeveling, zich eene positie te maken. Het meestendeel der inwoners zijn er ‘eigen’ mistrouwig, velen gierig. Bij sommigen zou men wel voor een stuk drogen brood moeten werken. Voeg daarbij de politieke denkwijzen, en ge zult eenigszins begrijpen hoc moeilijk het is te Mechelen te kunnen gelukken.
Mijne dochter ondervond het zoo wel als ik; er was in Mechelen voor haar niets te vinden: Te Brussel bood zich alsdan eene gelegenheid aan om winkeldochter te worden in eene fabriek van gemaakte bloemen en kronen. Zij ging er heen, doch werd weldra gewaar dat zij daar op hare plaats niet
| |
| |
was. Zij kwam op mijn bevel naar huis terug.
Den 18 December 1868, was ik bezig aan het overtrekken van een canapé, toen ik eensklaps het bezoek ontving van eenen ‘garde-ville’ die mij van wege den opper-commissaris kwam vragen hem onmiddellijk te gaan spreken. Onmiddellijk, was mijn antwoord, dat is mij onmogelijk, ik moet eerst dit meubel afmaken dat heden moet geleverd worden; zeg aan uwen heer commissaris dat ik in den loop van den namiddag komen zal. De politieman vertrok al morrende. Bij het voortwerken, woelde mij die zonderlinge uitnoodiging door het hoofd; en willende weten wat hij mij te zeggen had, begaf ik mij zonder uitstel naar het politie-bureel. Dáár gekomen, verzocht men mij een weinig te wachten. Tien minuten nadien, hoorde ik uit eene naastgelegen zaal roepen: Mr Lauwers, wilt ge binnen komen?.. Ik trad binnen. De commissaris verzocht mij te gaan zitten en sprak: Ik heb eenen brief voor u ontvangen... Eenen brief, Mijnheer?.. Ja, luister, en hij las:
‘Beaumont 18 Décembre 1868.
Monsieur le Commissaire en Chef,
à Malines.
Il y a quelques mois, je reçus une lettre de Mr Edm. Lauwers, notre ancien tapissier-garnisseur qui habitait autrefois Bruxelles, Dans cette
| |
| |
lettre il me donnait son adresse, dans votre ville, que j'ai égarée. Comme j'ai besoin de ses services, je désire le retrouver. Soyez donc assez obligeant de faire rechercher Lauwers et lui remettre cette lettre. Si vous le retrouvez, je le prie de me faire connaître s'il peut venir desuite avec un ouvrier regarnir une certaine quantité de meubles.
Je vous demande mille pardon de toute cette peine et je vous présente, etc.
Pour le Prince de Caraman,
Le Régisseur,
(Signé) Jacques.’
Welnu, heer Lauwers, wat zegt ge daarvan? sprak de commissaris. Dat ik zeer te vrede ben, Mijnheer, en dat ik u hartelijk dank. Goed, hernam hij, maar de vlaamsche comedie dan?.. O, heer, dat is 't minste, het vlaamsch tooneel, ziet gij, dat is voor ons slechts eene bijzaak; wij werkliedenkunstvrienden, wij schrijven en treden slechts op de planken uit kunstliefde, in onze ledige uren; wij hebben voor leus: plicht en arbeid vooral... Best, uitmuntend, onderbrak hij mij, het doet mij genoegen u zoo te hooren spreken. Hij drukte mij tot afscheid vriendelijk de hand.
Er bleef me nu den plicht over mijne vrienden van 't nationaal tooneel te gaan verwittigen om ze in geene verlegenheid te laten. Zij drukten mij
| |
| |
hun spijt uit, maar begrepen het belang dat ik had om onmiddellijk te vertrekken.
Des anderdaags vertrok ik langs Brussel om in 't voorbijgaan mijne dochter te bezoeken, die sinds drie weken bij eene goede ‘fleuriste’ geplaatst was. Ik vertrok om drie ure namiddag langs Charleroi en Thuin naar Beaumont, alwaar ik rond 10 ure 's avonds aankwam.
Des anderdaags kwam de régisseur mij roepen, om mij aan de jonge prinses de Caraman, die ik nog niet kende, voor te stellen. Ik bood haar mijne eerbiedige hulde en mijnen dienst aan; zij sprak lang met mij over werk- en stoffeering van meubelen, gordijnen, draperijen, tapijten, enz. en deed me eindelijk een groot salon aanwijzen dat ik voor werkhuis gebruiken mocht. - Ik achtte mij gelukkiger dan de prins van den huize zelf.
Ik was nu sedert den 21 December in 't kasteel te Beaumont, naarstig en vroolijk aan 't werk. We waren den 3 Januari 1869, toen een voetknecht mij kwam vertellen dat heel het personeel druk bezig was voor de aankomst van prins de Chimay, vader. Ik, die alsdan sedert 16 jaar voor het huis der hertogen de Caraman en thans ook voor den jongen prins Eugeen werkte, had nog nooit den prins gezien, maar dikwijls hooren zeggen dat het een vollijvig en kloek man was, met iedereen beleefd
| |
| |
en gespraakzaam. Geene uur was vervlogen, wanneer ik in het salon-werkhuis een deftig heer bij mij zag komen. Geen twijfel of dat was prins de Chimay. Ik had hem reeds eerbiedig gegroet, toen hij mij eensklaps het woord toestuurde om te spreken over werk, over weder, over Brussel, Parijs, enz. Ik noemde hem bij de vleiendste namen: Prins, Monseigneur, Hoogedele. Wanneer hij zoo wat 30 à 40 minuten met mij gesproken had, kwam een dienstbode in groot livrei hem iets in stilte zeggen, waarop hij heen ging.
Eene uur later - ten 7 1/2 ure 's avonds - kwam die zelfde lakei mij herinneren dat men reeds voor 't dîner gebeld had. Ik schikte mij een weinig op - want in de eetplaats der dienstboden dier groote personaadjes heerscht er een zeker ‘étiquette’ dat men zelfs bij de rijke burgerij niet ontmoet - en trok het ‘office’ binnen. Toen ik aan tafel mijne gewone plaats wilde nemen, sprak de gouvernante: ‘Neen, Mijnheer, zet u dáár, als 't u belieft?’ en wees mij eene andere plaats aan. Ik was verwonderd daar, links, mijnen prins de Chimay te vinden. Ik zette mij nevens hem neder, maar liet niets blijken.
Bij het nagerecht, sprak de man aan mijne linker zijde mij de eerste aan: Welnu, meester, zijt ge niet te vrede dat ik u aan mijne tafel heb uitgenoo- | |
| |
digd? Des te meer ben ik gevleid, Monseigneur, daar ik zie dat gij mij de eer aandoet aan uwe rechter zijde te zetelen. Al de dienstboden van 't office, 't is te zeggen die van 1ste klas: gouvernante, hotel-meester, chef-kok enz. schoten in een hartelijken lach: - mijn prins was volstrekt geen prins.
Het overige van den avond werd onder vriendelijken kout doorgebracht. We zaten daar door elkander: Vlamingen, Walen, Franschen, Engelschen, ja zelfs een Polak. Onnoodig te zeggen dat er eene goede flesch gedronken werd op de gezondheid van... mijnen prins!..
Daar prins de Chimay de reuk van tabak niet verdragen kon, was het verboden te rooken, maar op de tweede verdieping van dit overgroot en prachtig kasteel, zijn er verscheidene verafgelegene kamers waar de eigenaars nooit eenen voet zetten, en in eene dier kamers kwamen wij 's avonds, nadat de prins te bed was - zomer en winter juist om 10 ure, om ook regelmatig ten 5 ure 's morgens, op te staan - bijeen, om eenen druppel te drinken en te rooken. Op de deur, binnen in de kamer, stond met groote letteren: ‘Café Français-Anglais-Belge-Polonais!..’ Allen spraken fransch, uitgezonderd de Polak die de kamerknecht van eenen zeer ouden poolschen generaal was en dikwijls in
| |
| |
beide kasteelen, eenige dagen met zijnen meester verbleef. Ik moest dagelijks al mijn ‘kremersduitsch’ uitventen om den man nu en dan iets te doen verstaan.
En nu, lezer, kant ge 't misschien al raden?.. Ik had den ‘valet de chambre’ voor den prins de Chimay genomen!
Den 22 Januari 1869, ontvingen wij te Beaumont eene zeer droeve mare: het oudste zoontje van Leopold II was te Laken overleden! Het school niet veel of, door den rouw der koninklijke familie, moest het werk te Chimay en ook te Beaumont opgeschorst worden. Zoo wilde het de prins, vader; maar zijn zoon Eugeen had invloed op zijnen vader, en we bleven werken.
Van in den beginne van Februari, heerschte er in de omstreken van Beaumont, Chimay, Couvin, enz. eene erge besmettelijke en doodelijke ziekte, de roode koorts. Prins Eugeen de Caraman was er zoo hevig van aangetast dat men grootelijks vreesde dat hij er zou van gestorven zijn. Hij bekwam welhaast beternis, maar het jongste zoontje, Philips de Caraman, 4 jaar oud, overleed aan de gevolgen dier kwaal, na eenige dagen smartelijk lijden. De twee groote benedenzalen werden door ons in doodskapellen behangen; het lijkje van den jongen prins werd er publiek tentoongesteld en de dag der
| |
| |
plechtige begrafenis kwamen er van uren in het ronde wel een twintigtal muziek- en andere maatschappijen om deel in den stoet te nemen. Gedurende drie dagen en twee nachten hadden wij voor die plechtigheid ons bed niet gezien. De kerk van Beaumont, de benedenzalen van 't kasteel, tot zelfs de kleine kapel die tot grafkelder dient, alles was in rouw behangen.
Acht dagen na de begrafenis, noodigde ik al de meesters en werklieden van verschillige ambachten van binnen en buiten het kasteel, tot eene algemeene vergadering en deed hun het volgende voorstel; er zou eene lijst ter onderteekening rondgaan, ten einde op eenen aanstaanden Zondag eene kroon op het graf des jongen prinsen neêr te leggen. Dit voorstel werd algemeen aangenomen, twee lijsten opgemaakt en in eenige dagen bezaten wij zoo wat honderd frank inteekeningen. Eene commissie van drie leden werd onder ons gekozen om alles te verzorgen. Wij zonden eenen schilder van Beaumont naar het magazijn waar mijne dochter de gemaakte bloemen en 't garnieren der kronen aan 't leeren was (thans heeft zij met haren echtgenoot, voor eigen rekening, sinds vijf jaar eene fabriek en een magazijn van alle soorten van kronen, trouwruikers, enz.: Zuidstraat, 92, Brussel) en den 19 Februari, gingen wij in stoet eene zeer prachtige
| |
| |
kroon in peerlen met opschrift: ‘Les patrons et les ouvriers du château, au jeune prince Philippe de Caraman’ op zijde moirée lint, met gouden letteren gedrukt, op het graf nederleggen. De vader van het prinsje, dien ik 's morgends persoonlijk was gaan uitnoodigen, scheen zeer gevoelig over die bewijzen van eerbied en genegenheid, en toen ik, namens de aanwezige meesters en gasten, eene redevoering uitsprak, was hij, benevens vele andere toehoorders, tot tranen toe, getroffen. De prinses-moeder deed onmiddellijk na de plechtigheid den intendent van 't kasteel tot mij komen om te verzoeken haar de rede te laten lezen. Des anderdaags kwam de prins en de prinses in mijn werkhuis en bedankten mij van harte. Zij vroegen mij hen de lijst der inteekenaren te willen bezorgen en eenigen tijd later bekwamen wij allen een schoon portret in fotografie of lichtteekening van het overleden prinsje.
Wanneer wij onze rekening gemaakt hadden, bleef er eene som van rond de 15 frank over, die aan den arme van Beaumont werden uitgedeeld.
Eenige dagen later lazen wij in verschillige dagbladen het volgend artikel:
‘On nous écrit de Beaumont le 16 Février: Une cérémonie des plus touchante a eu lieu Dimanche à la chapelle du parc du château.
| |
| |
On sait que le jeune prince Philippe de Caraman-Chimay, est mort il y a trois semaines. Les patrons et tous les ouvriers travaillant au château se sont rendus en corps, au nombre d'une quarantaine, dans ladite chapelle pour déposer une magnifique couronne sur la tombe du jeune prince. Mr Lauwers, tapissier-décorateur, a prononcé pour la circonstance un discours bien senti qui a fait couler plus d'une larme de regret et de reconnaissance. Toute la famille princière était présente et profondément émue.’
|
|