Mijn gedenkboek
(1887)–Frans Edmond Lauwers– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |
IX.
| |
[pagina 111]
| |
overledene vrienden, namentlijk: J. Vandenbosch, Thienpont, vader, J. Moret, K. Verbrugghe en D. Vandervennet. Echter mag ik het wel rechtuit verklaren: met mijne twee zangstukken, een aria en eene romance, genoot ik de eer van den avond; ik werd luidruchtig toegejuicht en weêrgeroepen. 's Anderdaags morgends, een half uur vóór onze terugreis naar Brussel, bevonden wij ons gezamentlijk ter statie, den spoortrein afwachtende, toen vader Thienpont en K. Verbrugghe mij kwamen berichten dat twee heeren, die zij niet kenden, mij verzochten bij hen te komen. Ik naderde beleefd en herkende in den kleinsten heer De Perceval, die mij de hand drukte en sprak: ‘Heer Lauwers, ik kan niet nalaten u mijn welgemeend kompliment te maken over uw voortreffelijk zingen van gisteren avond; en zich tot eenen heer van grooter gestalte wendende: niet waar, Servais, hij heeft ons veel vermaak verschaft?’ Ik ging den heer De Perceval bedanken, toen Servais - want het was wel de beroemde en onsterfelijke violoncellist, wiens standbeeld thans op de groote markt te Hal, zijne geboortestad, prijkt - mij vroeg: ‘Wat doet ge voor uwe broodwinning?’ Ik antwoordde hem dat ik werkman was. Dan hernam hij, op eenen toon van verwondering en spijt: Domoor die ge zijt, ge moest u schamen met zulk eene schoone baryton- | |
[pagina 112]
| |
stem, een ambacht te willen uitoefenen!.. Weet ge dan niet, voegde hij er in 't fransch bij, dat gij een instrument in uwe keel hebt die minstens 40 duizend frank 's jaars waard is!.. en voortgaande: hoe oud zijt gij?.. - 32 jaar, Mijnheer. En hij, teleurgesteld: 't Is nu te laat en meer dan spijtig voor u. Had ik u slechts voor acht of tien jaar gekend, ik verzeker u, mijn jongen, dat ge als behanger op de ladder niet zoudt geklommen zijn; te meer, daar ik u ook gisteren het tooneel heb zien betreden in den rol van sergent Francis, mag ik u verzekeren dat ik van u eenen artist zou gemaakt hebben, die eer aan zijn vaderland zou gedaan hebben. Intusschen was de trein van Antwerpen binnen gestoven; Servais die eene reiskaart van 1ste klas genomen had, kwam zich nederig, nevens mij, in de 3de klas zetten, om nog wat over een en ander met mij te praten. Te Brussel aangekomen, drukte de groote kunstenaar mij nogmaals de hand en noodigde mij uit om hem op zijne villa, te Hal, te komen bezoeken; ik beloolde het hem stellig, en - thans ben ik beschaamd zulks te moeten bekennen - ik heb nooit, waarom weet ik niet, aan die voor mij zoo vleiende uitnoodiging beantwoord. Telkens ik mij, sedert de dood van den doorluchtige man, te Hal bevind, ga ik naar de groote | |
[pagina 113]
| |
markt voor het standbeeld van den wereldberoemden kunstenaar en groet het met den diepsten eerbied. Nauwelijks had ik, in April 1853, een uithangbord boven de deur mijner woonst, O.L. Vrouwstraat - Berg van 't Hof - geplaatst, of ik kreeg van wege het stadsbestuur bericht, dat ik ingelijfd was bij het 4e legioen burgerwacht van Brussel. Daar ik mijnen uniform van het 1ste legioen van Gent nog bezat en denkende dat mij zulks nieuwe kennissen en kalanten zou bijgebracht hebben, liet ik het mij geen tweemaal zeggen. Twee dagen later ging ik mijne wapens en ledergoed naar het ‘étatmajor’ afhalen en 14 dagen nadien stond ik op nieuw in de gelederen der burgerwacht. Ik had vergeten dat ik op de mauwen der tuniek nog de galonnen van sergent droeg. Mijn kapitein, de heer Dero-Becker, een voor hem onbekenden sergent onder zijne manschappen ziende, kwam mij daarover uitleg vragen. Ik verklaarde hem dat het bij onachtzaamheid gebeurd was, daar ik vroeger onderofficier te Gent was: ik beloofde hem mijne galonnen bij mijne terugkomst te huis te doen verdwijnen. - Kent gij uwen dienst als sergent? vroeg hij dadelijk. - Zeer wel, kapitein. - In dit geval, doe uwe galons nog niet af, wij hebben in 't kort eenen onder-luitenant, cenen sergent en twee | |
[pagina 114]
| |
korporaals te kiezen; stel u op rang, ik zal uwe kandidatuur ondersteunen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Drie weken naderhand, had de kiezing in de kompagnie plaats en ik werd met meerderheid van stemmen als sergent uitgeroepen. Een jaar later, in 1854, kwam ik met eenige garden van het 4e legioen, na eene revue voor kolonel Ranwet, den Berg van 't Hol opgegaan, toen eensklaps aan den hoek der Lieve-Vrouwstraat, een mijner wapenbroeders aan mijne rechter zijde mij vroeg: ‘Woont gij al lang hier, Mijnheer? - Ja, wel, was mijn antwoord, ik woon daar in Nr 6; ge ziet van hier het uithangbord. - Dus, hernam mijn ondervrager, zijn wij we niet alleenlijk mannen van dezelfde kompagnie, maar ook geburen!.. Zeg eens, ging hij voort, zoudt gij bijgeval de tapissier zijn, die daar onlangs is komen wonen?.. - Die ben ik zelf, Mijnheer. Den sleutel uit zijnen zak nemende en op 't slot eener poort stekende, sprak hij, vooraleer binnen te gaan: ‘'t Is goed om weten, ik ga onmiddellijk mijne vrouw over u spreken. Daarop verdween hij, en ik trok ook te mijnent binnen. Ik had met moeite eenige minuten mijne burgerkleêren weêr aangetrokken, gereed om eene boodschap te doen, toen mijne vrouw mij kwam mededeelen, dat eene meid uit de groote poort, schuins over ons, was komen vragen om | |
[pagina 115]
| |
hare Madam over werk te komen spreken. Een uur later kwam ik mijne goede Nathalie aankondigen, dat ik, door deel te maken van de burgerwacht, reeds een nieuwen kalant bijgewonnen had, en dat de dame mij minstens voor 250 frank werk en levering had bevolen!.. Als het werk afgemaakt was, en ik bevel ontving mijne rekening op te maken, bestatigde ik dat, na eerlijk mijn brood gewonnen te hebben, ik deze menschen 50 frank te veel gerekend had. Bij de betaling merkte ik den heer op, dat hij mij 50 frank minder, 't is te zeggen, slechts 200 frank, in stede van 250, te betalen had. De heer en de dame schenen over mijne handelwijze zeer te vreden, en beloofden mij bij hunne vrienden en kennissen sterk aan te bevelen. Zij deden ook hun woord gestand, en in 1856, was ik door hunne aanbeveling onder anderen de meester-behanger geworden van den heer senateur Stillemans-De Weck. Onze kalanten vermeerderende, moest onze toestand ook verbeteren, maar korts nadien werd mijne vrouw al op eens getroffen door een hevig rhumatismus, dat haar gansch lichaam onbeweeglijk maakte. Ik was onlangs tooneelmeester der koninklijke maatschappij ‘De Wijngaard’ geworden. Ik werkte van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor het dagelijksch brood. Intusschen moest | |
[pagina 116]
| |
ik mijne zieke vrouw zelf oppassen en verzorgen, haar 's morgens uit het bed naar beneden brengen, haar te eten en te drinken geven, mijn huishouden oppassen, de arme zieke weêr 's avonds, na haar verzorgd te hebben, op den rug nemen en te bedde brengen. Voeg nu daarbij, dat ik, om 8 ure 's avonds, als eerste rol en regisseur, bijna alle dagen op de repetitiën van ‘Willem Beukels’ door Stroobant en Willems, muziek van Grégoire - het 1ste vlaamsch opera in België door ‘De Wijngaard’ opgevoerd - moest tegenwoordig zijn!.. Had ik het lastig!.. Verkeerde ik niet, op nieuw, na een beetje voorspoed, in eenen rampzaligen toestand? Wie zal het ontkennen? dus alléén met eene lamgeslagen vrouw en een dochtertje van tien jaar oud die ter school ging; met overlast van werk, en bijna dagelijks - 's avonds - twee uren studie voor het aanleeren van een zangspel onder moedige liefhebbers die hunne ledige uren besteedden aan het schoone, het goede en het vaderlandsche!.. Na eenige weken lijdens, was mijne geliefde echtgenoote hersteld en weêr te been. Zij had het genoegen de prachtige opvoering van ‘Willem Beukels’ te kunnen bijwonen; vertooning die voor eeuwig als eene perel aan de kunstrijke kroon des Wijngaards zal prijken. ‘L'Echo de Bruxelles’ gaf acht dagen later, een | |
[pagina 117]
| |
geheelen feuilleton over die opvoering, waarvan wij hier eenige regelen mededeelen. ‘Lundi 21 Juillet, a eu lieu, à l'occasion du 25 anniversaire du Roi, une représentation gratuite avec le concours du gouvernement. Elle était composée de deux vaudevilles et d'un opéra-comique de MM. Stroobant et Willems, musique de Mr Ed. Grégoire, tous trois membres de la société. ‘Willem Beukels’ est un opéra-comique qui restera au répertoire du ‘Wijngaard’ et qui sera revu et entendu avec plaisir par tous les amateurs de bonne musique; il a dépassé l'attente du public par le soin que l'on a apporté à sa mise en scène et l'ensemble qui a présidé à son exécution. Mr Lauwers, régisseur de la société, s'est parfaitement acquitté du rôle de Beukels. ‘Dans les couplets d'entrée et le grand air: Aan 't Vaderland! cet artiste-amateur a recueilli les suffrages de l'assemblée entière, et il s'est montré aussi bon comédien que chanteur accompli. Mr Posch a chanté convenablement le rôle de Hannus. Mlle Heilbron a joué et chanté le rôle de Lesntje avec une grâce charmante et un naturel parfait. Les choeurs ont marché avec une vigueur et une précision que l'on ne rencontre pas toujours au théâtre français; aussi le public en a-t-il témoigné sa satisfaction par les applaudissements les plus vifs | |
[pagina 118]
| |
et les mieux mérités. ‘Après la pièce, MM. Lauwers, Posch et Mlle Heilbron ont été rappelés et l'auditoire les a acceuillis par des bravos unanimes. ‘Bruxelles 25 Juillet 1856. ‘(Signé) Eug. De Bruyn.’ In de maand October daaropvolgende, schreef ik in mijne ledige uren mijn derde tooneelwerkje ‘De Verjaardag eens ouden Krijgsmans’ dat tot heden toe nog overal met genoegen door het vlaamsch publiek herzien wordt. In den loop van den winter behaalde ik, te Antwerpen, Geeraardsbergen en Leuven, vier eermetalen: drie eerste en eenen derde prijs, in verschillende vakken. Op nieuwjaar-avond van 1857, vergaderden de leden en hunne damen, in 't lokaal des ‘Wijngaards’ om, zoo als men gemeenlijk zegt: 't een jaar in het ander te dansen. Op slag van 12 ure. vlogen al de vrienden en vriendinnen elkander om den hals en drukten zich wederzijds broederlijk en zusterlijk de hand. Een gekende zanger des ‘Wijngaards’, de heer L. Lechein, plaatste zich op de trede en zong ter eere des alouden ‘Wijngaards’ een tiental fransche koepletten, door Aug. AgneessensGa naar voetnoot(1) waarvan wij hier, uit geheugen, drie der | |
[pagina 119]
| |
bezonderste laten volgen. 2de Koeplet.
aan den heer voorzitterGa naar voetnoot(1). Malgré cet air sombre et sévère,
Que nous montre le Président,
Nous connaissons son caractère,
Stroobant est le meilleur enfant.
Charmant poëte,
Sa plume reflète
L'esprit flamand de ses droits si jaloux,
Soit en l'absence
Soit en présence,
Son coeur toujours est au milieu de nous.
Puisqu'entre tous c'est le plus digne,
Qu'on lui décerne pour cadeau
(Ce sera son plus beau joyau)
Une palme de Vigne,
Une pampre de Vigne!
| |
[pagina 120]
| |
Comment célébrer ce militaire,
Cet écrivain, ce gai conteur,
Qui dans chaque oeuvre littéraire
Sait tant charmer son auditeur?
Soit à la guerre,
Soit au parterre,
Partout la palme est remportée par lui;
Dans sa jeunesse,
Dans sa vieillesse,
Pour lui jamais la victoire n'a fui.
Applaudissons ce vieillard insigne,
Dont sont fier Bruxelles et Gand,
Qui fait l'honneur de l'art flamand,
Et surtout de la Vigne,
Oui, surtout de la Vigne.
| |
[pagina 121]
| |
10de Koeplet.
aan f. edm. lauwers, Tooneelmeester. Mais pour l'honneur de notre scène,
N'oublions pas le régisseur;
Avec nous que chacun convienne
Que c'est un véritable acteur.
Il se surpasse,
Jamais se lasse,
Dans chaque rôle il se montre excellent.
Quel beau modèle,
Comme il excelle;
Personne ne contestera son talent.
Sur le premier rang qu'on l'alligne,
Ses camarades comme moi,
Diront que dans son emploi
C'est le tronc de la Vigne,
Oui, le tronc de la Vigne.
Den 28 April 1857, werd ik op voorstel van den vriend J. Van Loo, orkestmeester, met algemeene stemmen als lid aangenomen der ‘Association mutuelle et philantropique des artistes musiciens de Bruxelles.’ Het bestuur des ‘Wijngaards’ wenschende mij | |
[pagina 122]
| |
een blijk van erkentenis te geven voor de uitstekende diensten gedurende het afgeloopen tooneeljaar bewezen, schonk mij een prachtig, netjes ingebonden boekwerk. In den loop van 1858 schreef ik mijn 4de tooneelwerk, getiteld: ‘Suzanna. of Liefde en Ongeluk’ in 4 bedrijven. Dit gewrocht, te Antwerpen door eenen onbekwamen werkman geheel en al misdrukt zijnde, werd 2 jaar later, onder den titel van: ‘Een Slachtoffer der Verleiding’ op nieuw uitgegeven, geprimeerd en meer dan 55 maal door verschillige tooneelkringen opgevoerd. Eenige maanden nadien verscheen mijn 5de tooneelwerk met titel: ‘Het Tooneel en de Wereld’ comedie in 2 bedrijven. Het moet zijn dat velen mij over het schrijven van die alledaagsche dingen niet wel begrepen hebben, want het stuk werd slechts viermaal te Brussel, te Gent en te Antwerpen vertoond. Ieder vader mint zijn verstooten kind, ik hoû het voor een der beste mijner vijftien tooneel-werken. Mij in den beginne van September 1859, voor een paar dagen te Gent bevindende, ontving ik daar de tijding van het schielijk overlijden mijner tante Droesbeke, zuster van wijlen Oom-pastor van Brussel. Ik trok voor mijn erfdeel een sommeken van bij | |
[pagina 123]
| |
de 2000 frank, dat mij in de gelegenheid stelde-een grooter huis, in de Blindestraat te gaan bewonen. Nauwelijks hadden wij eenige maanden deze nieuwe woonst in bezit genomen of, op eenen Zaterdag achternoen, viel mijne vrouw op den vloer bij de straatdeur, en de ongelukkige brak zich den rechter schouder! Zij bleef zoo wat drie maanden werkloos. Heelmeester, apotheker, enz. hielpen mede om ons klein erfdeelken grootelijks te verminderen. In den beginne van dat jaar, had ik, op verzoek der ‘Vlaamsche Ster’ van IJ peren, met Driessens, Ondereet, enz. als lid der ‘Jury’ voor eenen tooneelkundigen prijskamp, gezeteld; ik ontving, voor bewezene diensten, het teeken en diploma van eerelid dier maatschappij. Op eenen Donderdag noen, begin van December, met vrouw en kind aan den disch gezeten zijnde, werd er op eens hevig aan de huisbel getrokken. Mijn dochtertje sprong van haren stoel op, ging open doen en kwam mij aankondigen dat er in de voorkamer drie heeren op mij wachtten. Ik begaf me nieuwsgierig bij hen, en wat vernam ik?.. Eene afvaardiging der maatschappij ‘De Morgendstar’ samengesteld uit professor Van Driessche, voorzitter, en twee andere bestuurleden, kwamen mij, namens bovengenoemden kring, beleefdelijk verzoe- | |
[pagina 124]
| |
ken voor eenen reeds lang begonnen prijskamp, te Brugge, de hoofdrol in ‘De Zoon des Reuls’ te willen vervullen. Ik had hun goed op te merken dat ik al te veel bezigheden had, en mij voor eenigen tijd - zoo als het mijn gedacht was - van het tooneel wilde verwijderen; niets hielp: zij hadden op mijne medewerking vast gerekend, ik stond alom bekend als een goed dienstvaardig mensch; kortom, zij wisten met hun gedrijen mij zoo goed te bepraten, dat ik hun eindelijk het ja-woord gaf. Drie weken later, begin van 1860, vertrokken wij naar Brugge. De uitslag was voor ‘De Morgendstar’ zeer schitterend: zes bijzondere eermetalen, en, voor mij persoonlijk, twee eerste prijzen, namentlijk die van besten akteur in het drama en de eerste voor de beste uitspraak!.. Den avond van 27 Januari 1860, kwamen een groot getal leden en andere personen naar mijne woning, traden juichende binnen, en vroegen allen om mij te zien en geluk te wenschen; maar ik kon, niettegenstaande het aandringen mijner vrouw om naar beneden te komen, aan hunne begeerte niet voldoen. Ik had een paar uren te voren de tijding ontvangen dat mijne goede moeder, te Gent, hare schoone ziel aan haren Schepper had teruggegeven; ik moest en wilde alléén blijven. Mijne kunstvrienden eerbiedigden mijne droefheid, en verlieten ons huis. Stil en | |
[pagina 125]
| |
ingetogen trokken zij naar het lokaal terug!.. Ik had te dien tijde voor leerjongen een net en lief mannetje van zoo wat 14 jaar oud, zoontje van een mijner vrienden-Wijngaardisten. J.V.D.Z... werd als een eigen kind in ons huis aanzien. Thans dat het genoemde struikja een boom is geworden, is hij tevens sinds jaren een mijner waarde kunstbroeders, en mag hij met recht onder het getal der beste vlaamsche tooneelliefhebbers gerekend worden. Enkel is het jong mannetje waarvan ik spreek, geen behanger-garnierder meer; hij is alom bekend als Fritz Vanderzeypen, voor de eenvoudige reden dat hij nog eenen broeder heeft die insgelijks den voornaam Jan draagt. Ja, struiken worden hoornen: den 21 December 1886, vierde de koninklijke maatschappij ‘De Wijngaard’ het zilveren jubelfeest des heeren Fritz Vanderzeypen. Ik wensch den verdienstelijken kunstvriend dat hij, na het verloopen van nog een kwaart eeuws, zijn gouden jubelfeest zal mogen vieren, op nog schitterender wijze dan het feest van 16 Maart 1886. |
|