| |
| |
| |
V.
Hoe mijn eerste blijspel geboren werd - Mijn eerste eermetaal - Brand van het Theresianen-klooster - Ik groette den Kapitein - Een aardig tweegevecht.
Van Peene, Ondereet, V. Teirlink, deze laatste die later, te Gent, als notaris stierf, de andere leden der nieuw gestichte maatschappij, die mij hadden hooren zingen, en de eerste genoemde die mij vroeger ook, met Sielbo, te Mariakerke had zien spelen, werden weldra mijne goede vrienden, kleetden zich aan mij en raadden mij vurig aan om spelend lid van ‘Broedermin’ te worden. Eindelijk, na veelvuldig aandringen, stemde ik toe en werd den 5 October 1843, gezamentlijk met de talentvolle kunstenares, Mev. Van Peene, met algemeene stemmen als lid aangenomen.
| |
| |
Ik speelde, voor mijn eerste optreden in Gent, de rol van den Goeverneur in het Opera ‘Adolf en Clara’ en ‘De lekkerbek zonder geld’ blijspel, beiden door Van Peene uit het fransch vertaald. Ik schiep nadien opvolgentlijk de bijzondere rollen in al de eerste stukken van Van Peene, zoo als Idomeneus in ‘Thijl Uilenspiegel’ Bitterman in ‘Wit en Zwart’ De Serjant in ‘Klaas Kapoen’ Mathieu de invalide in ‘Roosje zonder doornen’ Van Borsel in ‘De gek van 's Gravenhage’ enz. en... zeggen wij het maar rechtuit: in het drama verwierven wij niet minder bijval dan in het blij- of zangspel. In 1844, vervulde ik reeds, tot ieders genoegen, de zware eerste rollen als: De baron de St. Val in ‘16 jaren of de Brandstichters’ Frederik Van Gaver in ‘Joanna Van der Ghinst’ door mijn geachten vriend, wijlen notaris V. Teirlinck, Albinus in ‘De luider van St. Paul’ enz.
Goesting gekregen hebbende om, des avonds na het volbrengen van den dagelijkschen arbeid, mij ook met het tooneelschrijven bezig te houden, deed ik een door mij in 't vlaamsch omgewerkt stukje verschijnen, namentlijk: ‘De verkwistlng of de huishoudende Zoon’ van den luimigen Regnard. Door Van Peene aangewakkerd zijnde een oorspronkelijk tooneelwerk te vervaardigen, schreet ik korten tijd nadien mijnen ‘Van Modderbroek of
| |
| |
de kiezing van een Deken’ blijspel, dat eenige jaren later, te Brussel, in 1856, gedrukt werd met een ander huistafereeltje ‘De Verjaardag eens ouden Krijgsmans’ beiden in één bedrijf, die verscheidene malen overal met ongemeenen bijval vertoond werden.
Er dient hier in 't voorbijgaan gezegd te worden om welke reden mijn eerste bovengenoemd oorspronkelijk tooneelwerkje geboren werd. Er bestaat tot heden toe, te Gent, op eenige uitzonderingen na, een zeer oud en niet te verachten gebruik, namentlijk dit, van door geheel de groote stad, in ieder buurt, jaarlijks tot de kiezing van eenen deken en dekenin over te gaan, kiezing die altoos gevolgd wordt door eenige festiviteiten, gegeven ten koste der nieuw gekozenen die, volgens hun vermogen, al de buren trakteeren en laten dansen. Op eenen winteravond van werken te huis gekomen zijnde, zeide me mijne moeder: ‘Edmond, jongen, ik moet u iets mededeelen, waarmede de geburen heden namiddag hartelijk hebben gelachen.’ - Te weten, moeder?.. En de goede vrouw verhaalde mij glimlachend het volgende: ‘De broodbakker De Wilde van hier over de straat is, gelijk gij weer, deken onzer buurt gekozen?.. Welnu, het schijnt, omdat hij 'nen hekel had op den nachtwachter der gebuurte, de schoenlapper die daar links in den
| |
| |
kelder woont, dezen gisteren, door den deken van zijn ambt is afgezet. Heden namiddag dan, is de schoenlapper, dronken zijnde, bakker De Wilde komen uitschelden voor... ik weet niet wat al! De nachtwacht, door den deken aan de deur gezet zijnde, heeft dezen gedreigd zich te wreken, hem 's avonds af te wachten, hem in Lei of Schelde te werpen, enz. De bakkerin is er tusschen gekomen en heeft de verdediging haars mans genomen, de vrouw des schoenmakers de partij van heuren gemaal, dan de meid en de bakkersgast, dan nog de hond van den schoenlapper die den bakker gedurig in de broek beet; dit alles is handgemeen geworden. Zonder de tusschenkomst der politie, weten wij niet hoe het met bakker De Wilde, die reeds zijne kleederen gescheurd had, zou afgeloopen hebben. - Poef, moeder! riep ik eensklaps uit, daar geeft ge mij 't gedacht van... eene vaudeville!.. Acht dagen nadien las ik op eenen avond mijn' ‘Van Modderbroek of de kiezing van een Deken’ voor. Ik had gedurende de voorlezing van mijn eersteling menigmaal hartelijk hooren lachen; dit deed me goed, ik was aangemoedigd en gelukkig, mijne goede moeder had gelachen.
Er bestond te dien tijde, te Gent, een genaamde Gust Vlaemink. Deze grappenmaker - 't was er een in den vollen zin des woords - was kleêrmaker
| |
| |
en ook muziekant.
Op zekeren dag kreeg hij groote ruzie met eenen gekenden stoefer-voorvechter van de eerste klas. Gust Vlaemink had, al zwanzende, zoo als het zijne gewoonte was, van den stoefer, Saroen genaamd, eene oorveeg ontvangen. - ‘Dat gaat te ver, sprak Vlaemink, ik eisch voldoening met de wapens, want ik vecht niet gelijk een ‘gladiateur’ ik ben de beleedigde, dus ik verkies de pistool, op 25 stappen afstand!.. ‘Goed, antwoordde Saroen, maar niet genoeg met ieder één schot te lossen, neen, zóó niet geboerd: 4, 6, 10... 20 pistoolschoten moeten losgebrand worden, tot dat er één van ons beiden gesneuveld zij!.. ‘Aangenomen! riep Gust Vlaemink, één van ons moet ter plaatse blijven.
Daags nadien vertrokken duëllisten en getuigen in een rijtuig naar eene eenzame plaats, op een half uur afstand van de stad. Ter bestemming aangekomen, werden de vechters op bepaalden afstand van elkander geplaatst, pistolen werden aangebracht en door de getuigen geladen.
Gust Vlaemink deed niets dan gedurig lachen, dit veroorzaakte de gramschap van Saroen zoodanig dat deze woedend uitriep: ‘Ha, ge spot en lacht nog!.. Om u te toonen dat ik niet bang ben voor mijne huid, laat ik u de kans vrij, zie liever, ik ga mij gansch ontkleeden, dat durft gij niet, hé?
| |
| |
lafaard!.. Dit zeggende had hij zich geheel uitgekleed tot dat hij niets meer aan had dan laarzen en broek, waardoor hij schier stond te beven van de koû. Zich tot de getuigen wendende: ‘toe, geef me eene pistool dat ik dien... zwanzer dáár een half dozijn kogels door den kop jaag!.. En garde, tot der dood!.. één van ons moet hier blijven!.. Gust Vlaemink, zich in eene dreigende houding stellende, riep met eene vervaarlijke stem: ‘Welnu, ja, Godver...knuddelentroch!.. blijf gij hier, wij.. wij vertrekken!.. Dit zeggende wierp hij zijne pistool weg, sprong in twee stappen en eenen wip met de vier getuigen de koets in, en verdween in vollen draf in de richting der stad!.. Stoefer Saroen dit ziende, werd razend en lostte de twee pistolen naar het rijtuig, maar... geen nood; want later vernamen wij dat beide pistolen enkel met poeder geladen waren.
Saroen had nog zijn hemd niet overgetrokken alswanneer hij door den veldwachter en den brigadier van Everghem werd aangehouden en voor den burgemeester gebracht.
Ik vergeet te melden dat wij met ons tweeën, des morgends vroeg uit de stad, langs den binnenweg ter plaats gekomen waren om, achter eene haag verstoken, dit zonderling tweegevecht na te zien. Saroen, die een alomgekende twistzoeker en vechter
| |
| |
was, heeft een paar jaren nadien, in Amerika, in een tweegevecht den dood gevonden... De hand Gods!..
In den zomer van 't zelfde jaar 1843, had er in de Universiteit te Gent, door de koormaatschappij ‘Les Mélomanes’ uitgeschreven, een groote prijskamp van Solo-zang plaats. Als lid der ‘Polymnie’ nam ik aan dien wedstrijd deel; twintig mededingers, waaronder er zich verscheidene gekende artisten bevonden, traden het strijdperk in. De groote en prachtige zaal der Rotonde was opgepropt met een uitgelezen publiek. Om 3 ure namiddag nam de prijskamp, na eene treffende omstandigheidsrede door den heer P. Dufroy uitgesproken, aanvang. De ‘Jury’ was samengesteld uit de heeren J. Mengal, direkteur van 't Conservatoire; Ch. Hanssens, direkteur van den grooten Schouwburg en van de concerten van den Casino; Andries, eerste viool van het groot Théâtre; J. Gabriel, kapelmeester van Sint-Michiels-kerk, en Van Theemsche, 1ste klarinet van het fransch Opéra; allen beroemde muziekanten, toonzetters en geboren Gentenaars - Ch. Hanssens werd later direkteur van het orkest van den Muntschouwburg te Brussel, alwaar hij in 't jaar 1870, overleden is. - Het was 7 1/2 ure 's avonds, als de uitslag werd uitgeroepen: De heer Mechelaere der ‘Société
| |
| |
Royale’ van Brugge, bekwam den eersten prijs met 4 stemmen tegen ééne; de tweede prijs, met algemeene stemmen, aan Edm. Lauwers, van Gent. De voorzitter van de ‘Jury’ Ch. Hanssens sprak, terwijl hij mij het eermetaal over het hoofd stak, de volgende woorden uit: ‘Mijn jonge vriend, ik verneem daar zoo even van Mr Mengal, dat ge van 't getal zijner leerlingen niet zijt, met eene zoo schoone stem als de uwe is zulks dubbel te betreuren. Luister naar mij, ga naar 't conservatoire, studeer ernstig en eerlang zult gij een befaamd zanger worden en de stad Gent tot eer verstrekken!.. Het was inderdaad een schoone triomf, niet alléén voor mij, maar ook voor ‘Polymnie’ dat een harer leden, een eenvoudige liefhebber, geene noot muziek kennende, had durven optreden benevens befaamde artisten en weten te overwinnen!.. Wanneer nu de uitslag algemeen bekend was, kwamen de leden van ‘Polymnie’ van alle kanten toegesneld, namen mij op hunne schouders en droegen mij, ondanks mij-zelven, langs de straten naar het lokaal der maatschappij, ‘Café du Commerce’ Oud Recolletten-plein. Des anderdaags avonds werd ik vereerd met ‘Serenade’ en fakkellicht.
Hadde ik te dien tijde mijne roeping van zanger kunnen volgen!.. Andere Gentsche artisten, zoo als Mej. Mabilde, Sophie Clément, Ch. Kreps,
| |
| |
Willems, F. Bury, Aug. Mengal, enz. - deze laatste gewezen ‘basse comique’ van den munt-schouwburg te Brussel - hebben allen eenen schoonen weg ingeslagen. Maar, het mocht niet zijn!.. Het is tot daar toe!..
Vlaamsche en fransche dagbladen drukten zich nagenoeg in dezer voege, over den afgeloopen wedstrijd uit:..................................... ‘De kampstrijden hebben dit goeds, dat zij mannen, die de schoone kunsten alleen uit vermaak oefenen en wier kunsthoedanigheden te weinig gekend zijn, recht doen wedervaren met hunne gaven in het openbaar te bekroonen; tot dit getal behoort onze kunstlievende stadsgenoot Mr Edm. Lauwers, die overal waar het de zang- en tooneelkunst geldt, proeven van ware talenten geeft. enz.’
Den 3 Augusti van hetzelfde jaar, werd ik met algemeene stemmen als Eerelid van ‘Het Kunstgenootschap’ aangenomen. Onder de leden bevonden zich de bijzonderste beeldhouwers en kunstschilders der stad, onder anderen: Felix De Vigne; P A. Viette - gepensioneerd generaal - Th. Canneel, direkteur der academie; Henri en Adolf Dillens, beiden overleden te Elsene-Brussel; Godinau, Vanden Daelen, enz.
| |
| |
De koorkring ‘Polymnie’ niet meer bestaande - immers niets is onstandvastiger dan het bestaan eener maatschappij - liet ik mij als lid der ‘Melomanen’ voorstellen en ik werd met algemeene stemmen aangenomen. Ik trad welhaast in vriendelijke betrekkingen met de befaamdste en grootste artisten wier namen mij hier de volgende anekdoot doen herdenken.
Den 4 October 1843, vierden wij in de achterzaal van het ‘Café du Théâtre’ den verjaardag van den eersten en talentvollen direkteur der ‘Melomanen’ de heer F. Charlo - de man is, op het oogenblik dat ik deze regelen schrijf, 85 jaar oud, en nog repetiteur der koorzangers in den Muntschouwburg te Brussel. Het gezelschap bestond, uitgezonderd bovengenoemde gevierden, onder anderen uit de befaamde componisten J. Mengal en Ch. Hanssens; Prillieux, franschen tooneelschrijver en eerste sujekt van het groot Opera; B. Lagye, 1ste viool van het orkest; K. Ondereet, tooneelschrijver; L. Stoedens, opsteller van ‘Le Messager de Gand’ en ik. Ken negentienjarige jongeling met name August Gevaert, die reeds prijs van Rome was, was ook tegenwoordig en zat nevens zijnen leermeester, J. Mengal.
Onder 't drinken van een lekker glas dubbelen Uitzet, werd er besloten eene groote monster-cigaar
| |
| |
van drie frank te koopen en niet van elkander te scheiden, dan nadat de cigaar - van den eenen mond naar den anderen overgaande - geheel opgerookt was!.. Onder drinken, rooken, zingen en vriendelijken kout, werd het van 7 ure 's avonds, gauw - al te gauw zelfs - negen ure, toen wij eensklaps een bejaard, eenvoudig manneken zagen binnen stuiven en, zonder spreken tot bij Gevaert gekomen zijnde, uitriep: ‘Allo, Gust jongen, zal 't nog geen tijd gaan worden huiswaarts te komen? Uwe moeder is ongerust, ze weet waarachtig niet wat peinzen omdat ge zoo lang uitblijft!.. Maar, vader, antwoordde August Gevaert, 't is slechts negen ure en 'k ben hier bij alle brave, ordentelijke menschen, zoo als ge ziet, laat me toch nog een uur blijven?.. Hanssens, Mengal en anderen kwamen er tusschen om vader Gevaert te overhalen, maar te vergeefs! de primus van Rome, die bestemd was zijn vaderland zoo veel eer en roem te verschaffen, de groote componist der cantate van Van Artevelde, van Quentin Durward, enz. enz., werd, om zoo te zeggen, door zijnen vader, om 9 ure 's avonds, naar zijn bed geleid!..
Drie dagen later speelde ik in ‘la Société des Melpomènes’ en twee dagen nadien lazen wij in den ‘Messager de Gand’ het volgende:........... Le vaudeville ‘Les deux
| |
| |
Divorces’ a fourni à Mr Edm. Lauwers l'occasion de se faire applaudir dans le rôle du vieux tailleur Lefèbre, que cet amateur a rendu avec beaucoup de verve et d'originalité. Mme ***, a joué le rôle de Thérèse, avec naturel et sensibilité, etc.
L'air du ‘Valet de chambre’ a valu à Mr Edm. Lauwers une triple salve d'applaudissements et les honneurs du rappel avec fleurs et bouquets. Cet amateur possède une voix de baryton ou de bassechantante d'un fort beau timbre, et bien qu'il n'ait pu consacrer à l'étude de ce morceau difficile tout le temps désirable, l'exécution en a été néanmoins très satisfaisante.
Selzate le 16 Août 1844.
......................... Mr Fastré est un pianiste de premier ordre. Mr Edm. Lauwers, membre de la ‘Société des Mélomanes’ de Gand, que nous avons entendu ici pour la 1re fois dans le grand air du Châlet, a fait admirer la pureté et la souplesse de sa voix de basse-chantante, qui lui a valu une triple salve de bravos.
In den zomer van 1844, werkte ik met eenen mijner gasten ten huize van d'heer Soudan, Theresianenstraat, toen eensklaps, rond tien ure 's morgends, een hevige brand in het Theresianenklooster ontstond. Een der eersten met onzen
| |
| |
werkman het kloostermet geweld binnengedrongen zijnde - ik zeg met geweld omdat het orde aan de nonnen van dit klooster strengelijk verbiedt, zelfs in doodsgevaar, iemand binnen te laten of hun gezicht te laten zien - bleven wij in die schrikkelijke ramp tot tegen den avond, aan het blusschen van dien vervaarlijken brand, zoodanig dat bijna alles wat wij aan het lijf hadden, gescheurd of verbrand was. Het gelukte mij voor eene groote waarde brusselschen kant te redden. Eene zuster-Theresiaan die in eene kamer in bezwijming lag, heb ik, niet zonder gevaar, in veiligheid gebracht; en alhoewel ik nieuwsgierig was hare kap van voor het gezicht te nemen - allen droegen eene kap of San-Benito op het hoofd - om misschien een lief gezichtje te zien, heb ik zulks niet gedaan, willende de belofte van het orde eerbiedigen.
Ik heb gezegd dat wij dáár van de eerste binnengedrongen waren. Toen de troepen laat in den namiddag toekwamen wilde een kapitein mij wegjagen, maar den generaal ontwarende, ging ik bij hem en vroeg of het wel zóó was, dat men de vrijwillige burgers die zich komen opofferen en gevaar loopen, brutaal en onbeleefd, zoo als de kapitein het deed, moest behandelen? De generaal bezag mij van hoofd tot de voeten, en sprak: ‘Ik zie, Mijnheer, dat gij wezentlijk dienst bewezen hebt, gij
| |
| |
moogt hier blijven!’ Ik hernam dan: nu gij zegt, generaal, dat ik mag blijven, vertrek ik vrijwillig; en mij tot den kapitein wendende, sprak ik: ‘Capitaine, je vous salue!’ Deze bezag me met twee oogen als vuurkogels, en ik trok de poort uit!
Acht dagen nadien, wanneer er van dezen brand in de stad niet meer gesproken werd, lazen wij in het fransch dagblad ‘Le Messager de Gand’ het volgende: ‘Parmi les personnes qui se sont particulièrement distingués lors de l'incendie du couvent des Thérésiennes en cette ville, nous avons oublié involontairement de citer Mr Edm. Lauwers, tapissier, qui, dès le premier moment, est accourru avec un ouvrier, sur le lieu du sinistre, et a puissament contribué au sauvetage des personnes et du mobilier.’
Twee politie-commissarissen der stad, de heeren Verbeke en Versluys, ooggetuigen geweest zijnde hoe ik mij daar gedragen had, raadden mij aan eene petitie te maken voor eene medailje te bekomen. Ik antwoordde: ‘Als ik wezentlijk eene belooning verdien, dat men mij die geve, vragen doe ik niet.’
|
|