Uit 's levens ernst en kluchten(1904)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Een nuttige knecht. De dag was heet en Jan, de knecht, Had in het werk geen zin, - Toen juist zijns meesters last weêrklonk: ‘Jan! pak dat goed eens in.’ - ‘Wáárin, mijnheer?’ - ‘Wat domme vraag! Wel, in dien koffer, daar.’ ‘Dáárin, mijnheer? Dat zal niet gaan? Geloof me, ik krijg 't niet klaar; Die koffer is te klein daarvoor.’ - ‘Och, wat, te klein? - Komaan, [pagina 194] [p. 194] Je neemt den rok; dien vouw je zoo...’ En 't wordt hem voorgedaan; En midd'lerwijl laat Jan zich zacht Op een der stoelen neêr En kijkt van daar in kalme rust Naar 't pakken van zijn heer. ‘Dan zoo de broeken; 't linnen hier,’ - Zoo gaat zijn meester voort, En vult, al wijzend hoe 't kan gaan, Den koffer tot zijn boord. ‘Zeg, tegenspreker! zie je 't nu, Dat alles best zoo past?’ - ‘Jawel,’ is 't antwoord, ‘maar nu 't goed Zoo hoog ligt opgetast, Nu kan de koffer ook niet toe, Net, als ik heb voorzeid.’ - ‘Niet toe? Dat zal 'k je laten zien! Jij, met je wijzigheid!’ - Mijnheer zet bij dat woord de knie Op 't deksel, drukt en drukt, [pagina 195] [p. 195] Zoo dat hem 't zweet van 't voorhoofd gudst, En - eind'lijk is 't gelukt. ‘Ik zie 't, mijnheer! 'k beken, het kan; Dat had ik nooit gedacht; Nu, makk'lijk is 't ook niet gegaan; Maar wat heeft u een kracht! Toch is u wel wat moê er van; Zit nu eens even neêr, Dan komt u wat op uw verhaal; U hijgt er van, mijnheer!’ ‘Maar, ezel!’ zeî zijn warme heer, Die nu pas zich bedacht, ‘'t Was eigenlijk jou werk geweest, Wat ik nu heb volbracht.’ - ‘Mijnheer! zeî Jan, ‘wees niet verstoord; 't Geval is nu voorbij; Maar, ezel, ziet u? is een naam, Die toch niet past op mij.’ Vorige Volgende