Uit 's levens ernst en kluchten
(1904)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend
[pagina 152]
| |
[pagina 153]
| |
Zou ze, als er althans geen belet was,
Hier gaarne dan blijven dien dag.
Ze wilde daar jou meê verrassen;
Maar 'k weet wel, dat vind je zoo naar,
Als plots'ling een gast voor je neus staat;
En dus, daarom zeg ik 't je maar.
Doch, één ding is wel onpleizierig,
Ik noem het een schrikk'lijken last, -
Ze meldt, dat ze doof is geworden; -
Maar, 't helpt niet, wij zijn er aan vast,
Ik schreef, dat ze ons zeer zou verblijden,
Dat je altijd nog praatte van Lien.’...
‘Da's best, man!’ hervatte de gade,
‘Ik wil haar heel graag nog eens zien.’
En tijdig, den anderen morgen,
Staat vriend Van der Grol aan het spoor.
Daar komt ze! - ‘Dag, Line! hoe gaat het?
Mooi weêr, hè? - Wacht, hier nu maar door.’
‘Uitstekend. Jij ook wèl? En Lena?’
‘Heel wèl,’ is het antwoord, ‘alleen,
Ze is doof, en dat werpt wel een schaduw
Zoo over 't gezellige heen.’
Het tweetal, zoo pratend, is verder
Door straten en stegen gegaan;
En als ze aan een hoek zijn gekomen,
Zegt Line's geleider: ‘Kom aan!
Daar staat ze op de stoep; kijk! ze wuift al.’ -
Dra zijn de vriendinnen bijéén;
| |
[pagina 154]
| |
En Leen roept: ‘Hoe gaat het je, Line?’
En Lien roept: ‘Hoe gaat het jou, Leen?’
En Leen roept: ‘Je hoeft niet te schreeuwen;
'k Mankeer aan mijn ooren nog niets.’
En Lien zegt: ‘Maar waarom schreeuw jij zoo?
't Gehoor is zoo goed nog, als iets.’
De vrouwen doorzagen nu 't raadsel:
Het bleek, Van der Grol had gejokt.
En door dat verdichten van doofheid
Aan beiden dat schreeuwen ontlokt.
Hij zei, daar hij nooit iets verteerde
In bierhuis, concert of ballet,
Zoo mocht hij wel graag in zijn woning
Zoo'n soort van onschuldige pret!
|
|