bleef volhouden dat hij het arme meisje had geslagt, en zou den Jood vermoord hebben, zoo niet de politie tusschen beide gekomen ware en eenen bode naar Dantzig gezonden had, om te vernemen of zij daar ook gezien was. Tot geluk van den beangstigden zoon abrahams luidde het antwoord, dat het meisje metterdaad te Dantzig gekomen was, maar, van geen pas voorzien zijnde, weder naar huis zou gezonden worden.
De vrouw van zekeren adam jäger van Gittenbach, in het Hanausche, bevond zich den 10den December 1836 te Wächterbach, van waar zij over Witgenborn naar Waldensberg wilde gaan. Toen zij op den weg daarheen bij een aan den dijk staand visschershuisje was gekomen, begon het te sneeuwen en hard te waaijen, weshalve zij in dat huisje, waarvan de deur openstond, ging schuilen; maar naauwelijks was zij daar binnen, of de wind wierp de deur digt en zij zag zich opgesloten. Dit verontrustte haar in den beginne niet zeer, want de weg was niet eenzaam, en dus zou, dacht zij, de een of andere voorbijganger haar wel spoedig verlossen.
Zij maakte tot dat einde van tijd tot tijd gerucht; doch haar roepen en kloppen bleef zonder gevolg. Aan voorbijgangers ontbrak het zeker niet, en dezen vernamen ook wel degelijk het gebons en geschreeuw, maar dat deed hen des te sneller voortloopen; want deze plek stond bekend als een oord waar het niet pluis was. Immers, daar hadden zich eens drie mannen verdronken; in één woord, het spookte er. En van wie kon nu dat geschreeuw en gebons, later dat kermen en klagen, anders komen, dan van de hier nog rondwarende geesten der zelfmoordenaars, die de voorbijgangers tot zich wilden lokken, om hen mede in het verderf te slepen! Men begon eindelijk zelfs de plek te mijden. Zoo verliepen zeven dagen.