van cyrus, en zeide: ‘Gij zijt uwen verheven rang waardig; want in u vindt men verstand en grootheid vereenigd!’
In het jaar 1690 woonden in het Nassauscha dorpje Helmerhausen drie jongelingen, met name, klaus, helmers en preis, die op het denkbeeld kwamen om bij de veehoederij, die hun beroep was, nog eenige andere bezigheid ter hand te nemen, en zoo doende dubbeld nuttig te wezen en iets meer te verdienen. Daar zij zich veeltijds in hel bosch ophielden, viel hun in, om in hunne ledige oogenblikken houten lepels te vervaardigen. Zoo gezegd, zoo gedaan. In den beginne ging hun 't werk langzaam van de hand; zoodat zij elken dag niet meer dan één lepel konden afwerken, en de opbrengst van hun' arbeid heteekende weinig, doch dit schrikte hen niet af. Weldra kregen zij beter den slag er van, en leerden ook aan hunne mededorpelingen het maken van zulke lepels, toen dezen door het welslagen van hunne pogingen opmerkzaam waren geworden. Zoo vermeerderde allengs het getal der lepelmakers aldaar tot veertig.
Het benoodigde hout moest nu elders aangekocht worden, en kostte een' gulden de kar, waarvan zij 2000 lepels konden snijden, die vijftien gulden opbragten. Wegens de handigheid, die de bewoners van het dorp meer en meer in het handwerk verkregen, bepaalden eindelijk de huisvaders, dat elk dagelijks zestig lepels moest leveren, en dan over zijn verderen lijd naar welgevallen kon beschikken. Wilde iemand dus, te zijnent, nog meer lepels maken, dit zou hem tot zijn eigen voordeel strekken.
De lepels werden verhandeld aan de reizende kooplieden, die jaarlijks in deze oorden kwamen, om het linnen te koopen dat de vrouwen, uit zelf gewonnen vlas, weefden en voor haar gezin