Zonderlinge toepassing van wetten.
Het is bekend, dat de Britten in de toepassing hunner wetten, zich streng aan den letterlijken inhoud daarvan houden. Zoo werd eens een man, beschuldigd van twee vrouwen te hebben gehuwd, vrijgesproken omdat hij er drie had getrouwd; wat niet letterlijk verboden was.
Een' jongen Franschman liep het, in een geheel ander geval, ook vrij gelukkig mede. Deze, die tot den hofstoet van Lodewijk XVI. behoorde, was natuurlijk volstrekt geen voorstander van de omwenteling van 1789, en kreeg dus in 't hoofd, om die te bespotten. Hij hond tot dat einde eene driekleurige kokarde aan den staart van zijn' hond, en ging met dezen in den tuin van het paleis der Tuileriën wandelen. In plaats van om dië aardigheid (zoo 't er eene heeten mag) te lagchen, werd het volk zeer boos, en was op het punt om heer en hond in den vijver te werpen, ten einde den jonker voor goed van zijne geestdrift voor het oude bestuur te genezen; toen, nog juist van pas, een regtsgeleerde daar voorbijkwam, die der menigte deed opmerken, dat alle straf overeenkomstig de wet en geëvenredigd aan de misdaad moest wezen, en dat men dus op het tegenwoordige geval zekere oude bourgondische wetsbepaling kon toepassen, luidende: Jubemus ut convictus, coram omni populo, posteriora ipsius osculetur. Nadat hij den zin dezer woorden aan de verstoorde burgers verklaard had, ging er een daverend gejuich op, en de onvoorzigtige edelman kwam er af met, ten aanzien van het vergaderde publiek, de achterste deelen van zijnen hond te kussen.