zijn dolk eenige schreden van zich, sloeg eene zijstraat in, en verdween. Een paar minuten later kwam daar een bakker, met zijne broodmand op het hoofd. Hij stiet met den voet tegen de dolkscheede, nam haar op, en stak haar, na ze vlugtig bekeken te hebben in zijnen zak, waarna hij zijnen weg voortzette, totdat hij bij het lijk kwam. Doch op het zelfde oogenblik snelde ook eene patrouille toe, die door het gegil, 't welk de stervende aangeheven had, in beweging gebragt was. De bakker, daardoor verschrikt, trachtte zich te verschuilen, maar werd ontdekt en medegevoerd. Men doorzocht zijne zakken, en vond er de dolkscheede, die juist op het lemmer, dat nog in de wonde stak, paste.
De Regter, altijd op zijn balkon gebleven, had dit alles gade geslagen, en geen der omstandigheden was van zijne aandacht ontsnapt. En toch zweeg hij en liet aan niemand zijne tegenwoordigheid blijken, want hij wilde dat het regt zijnen loop zoude hebben, zoo zonderling was zijne gehechtheid aan de vormen der wet. Het proces-verhaal werd opgemaakt, maar het geheim, aan cambo alleen bekend, en waarvan de bekendmaking eenen onschuldige aan den dood zou hebben onttrokken, bleef in den boezem des regters begraven. Zijn bekrompen en verward brein hield zich naauwkeurig aan de letter der wet. Het oude Malthezer regt bepaalde, dat geen persoonlijke getuigenissen door den regter ingewonnen, of feiten, buiten de regtbank, ter zijner bijzondere kennis gekomen, invloed mogten hebben op zijne uitspraak, en van die bepaling meende cambo niet te mogen afwijken. Het regtsgeding nam derhalve eenen aanvang, en de regter ondervroeg den schuldeloos verdachte. De omstandigheden waren dezen ongunstig, en de uitkomst der debatten leverde, wat het Malthezer wetboek halve bewijzen van schuld noemde, in welk geval de wet voorschreef om tot