hem kraakt het ijs onheilspellend, - een schreeuw, een plons, nog een kreet en dan.... stilte.
Met twee korte streken is Auke bij het wak, laat zich voorover vallen op z'n buik en steekt z'n arm in het water.
Geen spoor van Theun meer.
Auke laat zich voorover het gat inglijden, even is het of het bloed in z'n lichaam stil staat van de koude, z'n armen roeien, z'n hand raakt een lichaam.
Met felle slagen van z'n beenen trapt Auke zich naar boven, twee keer stoot z'n hoofd tegen het ijs, op het oogenblik dat hij denkt te stikken ademt hij lucht in. Trappende met z'n voeten schuift hij het loodzware lichaam van Theun voor zich het ijs op, dan legt hij zijn ellebogen op den ijsrand, wrikt zich omhoog, - als zijn borst half over den rand heen is breekt het ijs af en het lichaam van Theun glijdt terug in het water. Auke denkt aan geen Theun meer.
Als een gevangen dier zwemt hij rond in het water, angst loeit door z'n hoofd heen, zwaarder worden z'n beenen in het ijskoude water, loodzwaar zijn z'n schoenen.
Weer pakt hij den ijsrand.
Opnieuw breekt het ijs af.
Trager en trager worden de bewegingen van z'n verstijvende lichaam.
Z'n gedachten tollen, verspringen als de beelden van 'n film: - de Eben Haezer, zeulen voor de ijsvlet, op de staart hebben ze gloeiende pektonnen aangestoken als bakens, - de kamer thuis, moeder....
Auke glijdt opnieuw terug van den ijsrand en krijgt een brakke ijskoude gulp zeewater naar binnen.
Dwars door de andere dronken beelden van z'n bewustzijn heen flitst een berichtje:
- In den morgen van den.... bij afgaand tij werd op