Zuiderzee
(1934)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 284]
| ||||||||||
Vijf-en-twintigste hoofdstukIr. Telders op het feestelijk gepavoiseerde dek der Stavoren, den dag dat het laatste gat van de Vlieter werd gesloten: ‘Kent U hem? Kent U b.v. zoo'n Hollandschen molenbaas, verantwoordelijk kapitein op een van de vele baggermolens die U hier kunt zien liggen, schepen die elk een heel kapitaal vertegenwoordigen? Niet, als veelal zijn buitenlandsche kollega's, een man met een mooie kommandopet, maar een Hollandsche werkman op klompen misschien. Maar een, die zijn schip kent en er een werk mee verzet, waar zijn gegallonneerde kollega's niet bij halen kunnen. Die molenbaas, die Hollandsche werkman, het deed mij goed dat van Kuffeler hem herdacht, - ook hij onderging de bekoring van dit werk. Waarschijnlijk lacht hij mij uit als ik 't hem zeg, maar waar is het, en was het niet zoo, ik zei het reeds, ook dan hadden wij heden den dijk niet gesloten.’
- Is er nog plaats in de rheumatieksalon voor een held van den arbeid? Zonder het antwoord af te wachten laat Kees Dirks, werkeloos molenbaas, zich tusschen de andere schaftende arbeiders van de kultuurmaatschappij in zakken. Zijn rug kromgebogen tegen den éénen, schuinvooroverhellenden beschuttingswand van het loodsje, ziet hij tegenover zich het kale land van den polder: - Jezus, met die afstanden waarop ze je tegeswoordig neerpooten, gaat er al tien minuten van je schaft af eer je bij de keet bent. - De dank des vaderlands is uw gewis! Knappe kerel die mijn hier naar de dijk had gekregen als ik van tevoren voorzien had waar 't op uit liep. | ||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||
Met groote haastige happen kauwen de kerels het brood uit de stukkenzakjes tusschen hun knieën. - Dat hadde ze geeneen, merkt Geert wijsgeerig op, terwijl hij tegelijk iets meer naar het midden schuift om den tochtwind te ontgaan die langs zijn bezweeten rug strijkt, - wees jij nou maar dankbaar dat mijnheer Telder jelui met eere genoemd heeft en zit niet zoo te talmen met vreeten, anders komt de bedrijfsboer straks weer de boet in eer je de kost op hebt! Zoo's gisteren: ‘Twee minuten, dat ken er mei troch, maar tsjien minuten dat kin ik mei gjin mugelijkheid tastean.’ Schor gelach om den dwazen tongval waarmee Geert het half Friesch, half Hollandsch van den bedrijfsleider nakouwt. Kees gromt diep, een hond die getergd wordt: - Godverdomme, de bedrijfsboer, mijnheer Siebesma, twee keer over de kop, zelf opgejaagd als 'n hond, zal ons kommandeeren! - Daarom juist! De boeren hebben bericht gekregen dat de helft van haar lui vóór het eind van het jaar plaats moet maken voor pachters. Loten willen ze niet. Daarom wil ieder voor zich bewijzen, dat hij voor zijn persoon het beste als koeliedrijver geschikt is. - Wij Friezen knibbeljenGa naar voetnoot+ allinne voor God, spot Geert weer. - Daarom lag ie verleden week op z'n buik in de greppel om af te loeren in hoeveel tijd wij 't slootje schoon hadden. - Daarom zetten ze ons tegenwoordig 100 Meter van elkaar af, dat er vooral geen minuut met kletsen te loor gaat! Verbeten kauwen hun kiezen. De opstekende wind over de vlakte drijft ze dichter naar elkaar in het midden van de open loods toe. De enkelen die klaar zijn met hun brood nemen een | ||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||
pruim of rollen, met vingers die stijf en krom van de kou zijn een cigaretje. - Die van transport hebben 't beter. Hoe langer 't daar duurt, hoe meer d'r verdiend wordt. Nou motten alle steenen en 't zand dat ze er op gesjouwd hebben weer van de terp af. - Er af? Waarvoor dat dan? Daar komp toch een dorp op? - Dat's al weer over man! De terp verzakt immers! Nou gane ze d'r een bosch op planten, voor 't landschapsschoon als je 't maar wilt gelooven. Als 't een beetje meeloopt noemen ze 't straks nog Colijnbosch. - Spreek me geen kwaad van Colijn, schampert Kees, - Colijn is 'n beste. Als die niet zooveel op had met Zwanebergers vleeschfabrieken vraten jelui tegenwoordig geen koe uit bussen! Weet je dat ie nou weer al 't hooi uit den polder opgekocht heeft? - 't Hooi uit de meer? Waar dat voor? Komp er dan soms oorlog? - Waarvoor? Snap je dat niet, zegt Kees doodnuchter, - heel eenvoudig, om de ezels te eten te geven die op hem gestemd hebben bij de verkiezing! - En, onder het daverend gelach dat in de loods opgaat: - Hoe is 't nou Gods mogelijk dat er zich nog één mensch verwonderen kan over die terp. Hier in de meer is immers álles mogelijk, nou weer met die sluizen....
- Ja, mijnheer Brolsma, legt U mij dat nu eens uit, hoe het komt dat de twee sluizen die we nu tenslotte in de meer krijgen, precies evenveel kosten als de zes die U oorspronkelijk geprojekteerd had! Brolsma kijkt den minister rustig in de oogen, hij is niet bijzonder bang voor dezen oud-spoorwegdirecteur, die immers pas minister is en tenslotte toch hee- | ||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||
lemaal op het advies en de inlichtingen van zijn ambtenaren moet afgaan. Brolsma weet dat de referendaris een vriend is van van Wassenaar, - nu het tusschen hem en Elsa weer goed is, met bovendien oom Jacques als een mogelijke toevlucht, hoeft hij, ook als hij in 't ergste geval zijn ontslag krijgt, de toekomst niet te vreezen. Bovendien was Ringers gisteren nog vast van meening dat het kanaal naar de Schelde er nu zeker komt als de regeering, door haar koloniale politiek, aan de verbinding met Frankrijk en Engeland vasthoudt. En wat het voornaamste is: Colijn zet door! Colijn zal nooit erkennen dat het werk waarvan hij meer dan iemand anders de drijver geweest is, een échek beteekent! - Dat komt uitsluitend, Excellentie, omdat de direktie voor het in kultuur brengen, onze technische dienst veel te laat meegedeeld heeft dat ze met ons polderplan niet akkoord ging. Toen hun tegenplan binnenkwam, waren de drie eerste sluizen al gebouwd en van de drie andere sluizen zelfs de afdammingen al gereed, de werkputten uitgebaggerd en de graniet aangevoerd. De sluis bij Medemblik zal altijd een belemmering voor de scheepvaart blijven, ook al hebben we de deuren er nu uitgenomen, wat de sluis bij de Terp betreft, daar moeten nieuwe deuren in, dekplaten er af, muren verhoogd, dan mogen we dunkt me nog dankbaar zijn dat het alles bij elkaar maar een millioen gekost heeft! - Máár een millioen, mijnheer! De minister achter in z'n leunstoel hijgt naar adem: - Máár een millioen! Vertelt U dat eens aan m'n kollega Marchant, als hij z'n dorpsscholen sluit en z'n onderwijzers op straat zet, vertelt U dat eens aan de ambtenaren die we op wachtgeld stellen, aan de vereenigingen waarvan we de subsidie inkorten om 'n | ||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||
paar honderd gulden te sparen, aan de werkeloozen... Máár een millioen... en als dat zelfs nog waar was! Hiér, mijnheer Brolsma, hiér heb ik de berekeningen die voor de Wieringermeer gemaakt zijn:
En hiér, mijnheer Brolsma, wat het in kultuur brengen aangaat, terwijl er gerekend was op een winst van 5 millioen gulden, krijgen we in werkelijkheid minstens 20 millioen gulden aan kosten! Daar gaan onze Indische reserves uit de oorlogsjaren! Brolsma haalt de schouders op. - Dat's mijn terrein niet! Bovendien is het hoogst onbillijk zelfs de kuituurdirektie voor de gevolgen van de krisis aansprakelijk te stellen. En wat de technische dienst aangaat, die wordt door uw cijfers in geen enkel opzicht getroffen! - In geen enkel opzicht? U heeft gelijk, mijnheer Brolsma, voor de krisis is de technische dienst niet aansprakelijk, maar hoe staat het met de andere flaters? Met de terp, die ingenieur Thijsse eerst onnoodig achtte, en die toen toch gebouwd werd, maar op een plaats waar de omliggende gronden nu ineens weer ongeschikt blijken voor bebouwing. Met de spoorweg, waar defensie met de meeste kracht op aandringt, met de stortebedden, met de scheuren in het wegdek? Vertelt U mij eens waarvoor er nu weer bakken en bakken vol zand tegen het buitentalud van den afsluitdijk aan moeten, als de berekeningen kloppen, - vertelt U mij eens waarvoor het strand bij Huisduinen al voor de helft weggespoeld is, de polders op | ||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||
Texel volloopen, gaten van 20 Meter diepte ontstaan bij Vlieland.... Is het waar dat het zoutgehalte in het meer eerder toe dan afneemt? Dat ze deze zomer 's nachts, zout water hebben toegelaten om het meer op peil te kunnen houden? Is het waar, wat Penning vreest, dat de drinkwatervoorziening van Holland in gevaar komt door de zoutmassa die zich ophoopt in de polders? Als dat waar is, mijnheer Brolsma, welke nieuwe verrassingen en kosten staan ons dan nog te wachten? Brolsma steekt waarschuwend zijn hand op: - U wordt onredelijk, excellentie! Bij de uitvoering van een werk als dit is het onvermijdelijk dat er technische fouten gemaakt worden. Ik zou U bijna aan uw eigen woorden bij de onthulling van het monument herinneren: ‘Wij Nederlanders, zijn opgevoed in eerbied voor onze waterbouwkundigen; Gij, mijne heeren, hebt dien eerbied in sterke mate doen stijgen.’ De minister beheerscht zich: - Al goed, mijnheer Brolsma. Ik weet dat ik te ver gegaan ben. Aan de bekwaamheid en de toegewijdheid van onze ingenieurs wordt niet getwijfeld. Maar ziet U, de Kamer.... We zijn al zoover dat hier en daar de meening gehoord wordt dat landbouwgrond een negatieve pachtwaarde zou hebben. Onder zulke omstandigheden, U begrijpt, is de vraag gewettigd of het juist is om voort te gaan met kostbaren arbeid tot het verkrijgen van land, waaraan wellicht geen behoefte bestaat.... De minister is opgestaan, ten teeken dat het onderhoud is afgeloopen. Brolsma maakt een beleefde buiging. - De beslissing berust bij de regeering. Ik wil er alleen op wijzen, wanneer de polders niet gemaakt worden, en het peil | ||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||
op 40 -N.A.P. gebracht wordt (en anders komt er van de ontwatering niets terecht!), dat de blootkomende houten damwanden ongetwijfeld zullen gaan rotten. Ik weet natuurlijk niet of de vernieuwingen die dat meebrengt, goedkooper zullen zijn dan een voortzetting van de werken!
Een bode, beneden in de hall van het ministerie, reikt Brolsma zijn hoed, jas en stok aan. Door de oude poorten van het Binnenhof, over het drukke plein, naar ‘the house of Lords’, waar hij oom Jacques verwacht voor een conferentie. - De ober, in witte jas, presenteert de kaart: - Mijnheer Duuremans is nog niet gekomen. Brolsma steekt een cigaret op en tuurt door het kanten gordijn heen naar de regenachtige straat. Plotseling valt hem de brief in dien hij vanmorgen van Siebesma heeft gekregen. Boos, alsof hij iets bitters wenscht door te slikken, neemt Brolsma een teug van zijn cocktail. Destijds, na het gebeurde met Boukje, duidelijk dat je toen iets voor hem doen wou. Maar nu.... Als de kerel werkelijk niet deugt als boer, als hij het daar in de Wieringermeer nu wéér niet.... Brolsma herinnert zich hoe hij eens tegen Minnema zeide: - Was fallen will, dasz soll man auch noch stoszen! Minnema heeft zijn raad te laat gevolgd, nu mag hij zelf blij zijn dat Mussert hem, met een klein kantoorbaantje, als kringleider voor Friesland op de been houdt! Hij, Brolsma, zal er wel voor zorgen dat het met hem niet zoo ver komt. Siebesma moet maar vallen, het is er waarachtig de tijd niet naar dat je anderen nog met je op sleeptouw kunt nemen. De kleine pikkolo in rood met gouden uniform doet de wenteldeur draaien. Een kellner snelt toe om Elsa's bontmantel en de zware jas van Duuremans aan den | ||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||
kapstok te hangen. - Ziezoo, lacht de diepe stem van oom Jacques, - ik heb Elsa meteen maar meegebracht, dan gaan we na onze bespreking samen dineeren in de Twee Steden.
Over de eindelooze kale verlatenheid van de Wieringermeer duistert de avond. De arbeiders, gebogen over hun beslijkte, oude fietsen, trappen tegen den aanwakkerenden Westenwind naar huis toe. |
|