Zuiderzee
(1934)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 247]
| |
Twee-en-twintigste hoofdstuk- Afgesproken? - Afgesproken! - Ik berg de billetten in het bed van den jongen. Bij een ziek kind zullen ze toch zeker 't hart niet hebben om te zoeken! Wiebren staat op, het is hem nog niet goed duidelijk of de zaak hiermee werkelijk af is, zooveel tegenstrijdige gedachten, vragen en moeilijkheden spoken nog door zijn hoofd heen. Hij kijkt naar het magere vogelgezicht van den voorzitter boven diens gelapte truin, maar Geel heeft ondertusschen al weer een ander stuk te voorschijn gehaald uit zijn mappe vol papieren. Helder, breed joviaal onder zijn verregenden vilthoed begint met zijn buurman een gesprek over het een of ander kongres in Alkmaar dat Wiebren niets aangaat. Tusschen de stoelen der anderen doorwringend de gang in, waar een fiets met afgenomen banden en een oude kinderwagen den weg versperren. Om de gele geschrobde steentjes van de stoep vormen de zwarte klompen een ordeloozen cirkel. Pas halfweg de steeg beseft Wiebren ineens dat hij nog naast zijn fiets loopt, voorzichtig, met den eenen voet op de steppe stapt hij op, een oude heerenmanier die hij zich pas den laatsten tijd aangewend heeft. Op de hoofdstraat groet hij automatisch kruidenier Terpstra voor diens winkel. Hij is zich onaangenaam bewust dat de ouderling hem nakijkt. Of die weet waar hij geweest is?
Trap na trap stuwen de lompe klompen van Siebesma zijn fiets tegen den wind in. De weg is stil en het ontbladerde land leeg tot den einder, slechts hier en daar baggert een boerenknecht aan den rand van de sloot | |
[pagina 248]
| |
de vette, zwartglibberige modder tegen den berm op. Siebesma ziet niet den boerenknecht en niet de naderende regenbui die ginds, bij het dorp, reeds als een fijne sluier waast over den toren, - Siebesma ziet in gedachten de kamer waar hij zooeven uitkomt en de gezichten der mannen. Kamer van een daglooner, zoo vol met het bezoek dat de vrouw nauwelijks ruimte heeft, ergens in een hoek, op een paar oude petroleumstellen het eten te koken, gestopte wollen kousen aan een lijn tegen den zolder, kinderen die, stilletjes, om de ouderen niet te storen, spelen naast de met turf gestookte kachel. En de mannen zelf, met hun gelapte jassen en verweerde gezichten: - kerels zooals je ze vroeger met neerbuigend medelijden voor het stempelhok staan zag, - landarbeiders die eertijds, op kousevoeten, met de pet in hun handen, nauwelijks een woord durfden stamelen als vader hen, met nieuwjaarsdag, in de pronkkamer toeliet. Hij, - Siebesma, - boer en boerenzoon, nu reeds bijna drie maanden tusschen z'n knechten van vroeger in de werkverschaffing. En Terpstra daarnet, voor de deur van z'n winkel, die zich verwonderd afvraagt hoe het Gods mogelijk is dat een zoon van Tjeerd Siebesma, lid van de gemeenteraad in z'n goeie dagen, bij die kerels van het boerenkomitee om hulp komt! Dieper, tegen de eerste druppels van den neerstriemenden regen, buigt Wiebren zich over het stuur heen, met zware afwisselende stooten van zijn klompen duwt hij de fiets voort zonder zijn vaart te versnellen. Wat dondert die regen! Nog 15 K.M. naar huis en je zoudt bijna willen dat die K.M.'s vijftien uren duurden. Thuis, in het oude kabinet van moeder, tusschen de | |
[pagina 249]
| |
vergeelde papieren: zijn diploma als melker, bewijs van lidmaatschap der coöperatie, het brevet dat hij eens bij het winnen van een kaatswedstrijd heeft ontvangen - ligt de brief die hij gisteren heeft gekregen van Boukje: - Met Auke die ik nog één keer, en dronken, ontmoet heb, is het voorgoed uit. Mijnheer Brolsma zou je nauwelijks herkennen, zoo wordt hij soms gedrukt door zijn zorgen. Het schijnt dat zijn berekeningen niet uitkomen en de grond, door het spuiwater, wegspoelt achter de sluizen. Soms krijg ik in dagen nauwelijks een goeie morgen te hooren. Hij behandelt mij als een meid voor alle werk, in de volste beteekenis die je er aan kunt geven.... Wiebren heeft den brief dadelijk in de la gestopt, zonder hem aan Sietse te laten lezen. Sietse is immers alleen maar blij dat Boukje weg is. Het eenige waar zij zich voor interesseert is de boerderij en de jongen. En wat de boerderij aangaat heeft hij soms het stille gevoel alsof ze in haar hart alle schuld op hem gooit. Gods straf voor zijn gebrek aan vroomheid. Als ze aan de weet komt dat hij met die kommunisten.... Ze móet het maar weten! Ze moet het maar hooren, ook al geeft ze hem weer, zooals gewoonlijk, geen antwoord, - dat hij er eindelijk genoeg van heeft zich te laten trappen, zich af te beulen, zijn eigen zuster ongelukkig te maken voor - ja voor wat eigenlijk? Voor de jongen misschien, die de laatste jaren hoe langer hoe meer aan het sukkelen geraakt is en waarvan het een open vraag blijft of hij ooit een goeie boer wordt? Voor Minnema, de landheer met z'n boekjes en praatjes, die nou de grond onder den hamer brengt | |
[pagina 250]
| |
omdat híj, Siebesma, met al z'n zwoegen toch de pacht niet voldoen kan? Of voor het vee soms: - Gepke die zoo opperbest melk geeft, - de roodbonte waarvan je dacht dat ze zou krepeeren bij 't kalven en die het toch nog gehaald heeft, de jonge hokkelingen die met lijnkoeken grootgebracht zijn, de zeug met haar negen biggen die zoo lekker in 't vleesch beginnen te komen? Feikema, van den bond van landpachters, zegt: - Verkoop de boel toch, dat je uit alle zorgen weg bent. Of je nou voorgoed in de werkverschaffing komt of zooals nou om de 14 dagen met de boerderij erbij op je hals, dat blijft toch eender! Feikema heeft niet, zooals jij, heele nachten opgezeten bij de beesten als er één moest kalven, niet zelf, als een vroedvrouw over de merrie gebogen gestaan als het bloedige jonge veulen moest worden geworpen, Feikema weet niet wat het beteekent de melkmachine weer te verkoopen waar je het vorig jaar nog zooveel van verwacht hebt omdat je dacht, toen Boukje van huis ging, dat het met één eter minder en de centen van de regeering voor de melk er bij, misschien toch nog gaan zou. Als je nou misschien een tien koeien kon houden, mét Gepke bijvoorbeeld en de melkmachine, als je het paard er dan nog bij had en de helft van de inventaris, zou je allicht op een kleinere plaats, ergens op de Veluwe, weer kunnen beginnen, - Boukje terug laten komen, alle krachten inspannen. - Wie weet, al zegt Geel van niet, of de prijzen met al die nieuwe regeeringsmaatregelen toch niet weer omhoog gaan? Maar de beesten moet je houden. En oom Dorpsrechter heeft zich immers bereid verklaard om te bieden als de prijs niet te hoog wordt! Wie anders dan het boe- | |
[pagina 251]
| |
renkommitee kan er in werkelijkheid voor zorgen dat geen ander een bod doet? Tenslotte, paait Wiebren zichzelf, is het immers niet eens waar, wat men beweert, dat het allemaal daglooners zijn en werkeloozen, proletariërs van geboorte. Geel en Helder hebben zelf een flinke boerenplaats gehad vóór de krisis, Douma een garage. En van Helder vertellen ze trouwens bovendien dat hij altijd een geloovig Christen geweest is die trouw naar de kerk ging. En al wáren ze zelfs kommunisten, zooals gezegd wordt, dan nog strijden ze immers voor hetzelfde waar Wiebren's vader en grootvader al voor hebben gevochten: - dat de boer op z'n grond blijft! Harder dan zooeven vlaagt de regen over het matgrijze land aan en doorweekt Siebesma's broek bij de knieën die buiten de panden van zijn verschoten jas te voorschijn komen. Wiebren voelt achter zich op den bagagedrager of het dikke kartonpapier niet doorlekt om het stapeltje pasgedrukte manifesten. Hij stapt af van z'n fiets en duwt het witte hek open dat, dwars over de brug heen, toegang tot de laan geeft. In de keuken vindt hij Sietse. - Geef me 'n bak koffie, zegt Wiebren, - m'n handen vriezen van mijn lijf van dat fietsen tegen de regen. Dan roert hij lang in het kopje, waarin Sietse, met haar gewone zuinigheid, te weinig suiker gedaan heeft. - Hoe is 't met de jongen? Het strakke, uit hout gesneden gezicht van de boerin ontspant zich: - Het zelfde. Ik geloof dat hij vandaag een beetje meer eetlust heeft als gisteren, maar de koorts is nog niet lager. | |
[pagina 252]
| |
- Hier, zegt Wiebren, en reikt haar, met het bevelende gebaar dat hij vroeger had tegenover zijn knechten, het stapeltje strooibilletten. - Hier, pak beet, en zorg er voor dat je het goed onder z'n matras stopt!
Welhaast tien keer heeft Wiebren op den dag van de verkooping heen en weer geloopen naar de pronkkamer waar hij, met de vingers trommelend tegen de ruiten, over den weg uitkijkt, eer het kleine poortje in de banderdeurGa naar voetnoot+ opengaat en, toch nog onverwacht, Helder binnenkomt, kalmpjes alsof er niets bijzonders aan de hand was. - Kon je niet vroeger komen? - Me dunkt dat het mooi genoeg is, vier uur van huis af. Het duurt toch zeker nog meer dan een half uur eer het spul gaat beginnen? - Ik was bang, met al die marechausseés, dat ze je er niet door zouden laten! Wiebren, in z'n nerveusiteit, ergert en verbaast zich over den onbekommerden breeden glimlach van Helder. Een vent zonder zenuwen! En toch eentje die ze geknauwd hebben zooveel ze maar konden, vroeger zelf boer, nu woont ie met z'n gezin in een dagloonershuisje op de heide en mag blij zijn als er op het eind van de week nog centen over zijn voor vet over de aardappels en suiker in de koffie. Onverschillig kijkt Helder door het kleine ruitje van de keuken naar de vier marechaussées die, op het erf, doende zijn met hun paarden. - Dat ze er anders vroeg bij zijn moet ik zeggen, maar om mij te vangen zullen ze nog een uurtje eerder uit 'r nest moeten komen! Met die haring op m'n bakfiets houden ze me voor een koopman, de veldwachter is de eenige die me kent en die doet, als 't moet, wel een oog toe. Tusschen twee haakjes, ik ben | |
[pagina 253]
| |
stijf van 't trappen, heeft de vrouw nog koffie? Sietse, de handen nog rood en vochtig van het schrobben der melkbussen, zet het stel op tafel. Al haar bewegingen zijn langzaam en stroef, toch merkt Wiebren, als ze het trommeltje met koekjes voor Helder neerzet, in haar gedrag een zekere eerbiedige beleefdheid tegen den gast op. Komt dat nu alleen omdat Helder haar den vorigen keer, toen ze zich ineens niet meer inhouden kon en over zondig verzet begon tegen het gezag dat uit God is, op haar eigen terrein heeft verslagen met bijbelteksten? - Hij mag wezen wie ie wil, heeft ze later in bed gezegd, - maar jou kunnen nog 'n voorbeeld aan hem nemen, want die man kent z'n bijbel! Ook nu schuift ze, zonder zelfs aan Wiebren te denken, reeds voor den tweeden keer het trommeltje koekjes in Helders richting en er komt datzelfde donkere floers over haar oogen van wanneer ze met dominee spreekt als ze zegt: - Waar u het de vorige keer over had, die tekst: ‘de arbeider is zijn brood waardig’, daar heb ik over na moeten denken.... Helder veegt de bruine druppels uit z'n neerhangende snor, doet een laatste hap in de janhagel en weert lachend af: - Een andere keer, als 't boelgoed voorbij is. Je weet toch wel dat er geschreven staat: - God helpt degenen die zichzelven helpen! Laat Wiebren nu de billetten nemen, maar niet allemaal tegelijk, 't volk komt al 't heem op. Aarzelend staat Wiebren op: - Moet ik 't erf op? - Niet noodig, daar zorgt Wietse wel voor met z'n makkers. Blijf maar in de stallen!
Fietsen tegen den baksteenmuur van het bûthús, fietsen tegen de stallen. | |
[pagina 254]
| |
Kleine boertjes in Zondagsch laken, pijnlijk stroef van rheumatiek of spit in de ruggen, - veekoopers, landarbeiders op klompen met de wollen sokken over hun gelapte broek heen. Argwanend stappen de marechaussées tusschen de menigte, hun blanke sporen weerkaatsen in het gepoetste leder der beenkappen. ‘Alleen een onverbiddelijke afweerstrijd van de werkende massa kan het snood bedrijf verhinderen. Boeren, arbeiders, kameraden, alleen uw solidariteit kan uitkomst brengen voor den kameraad. Zorgt dat, wanneer er door een der aanwezigen geboden wordt, niemand anders biedt! Wanneer gij biedt, dient gij het kapitaal. Biedt niet en gij helpt een kameraad. Laat uw solidariteit niet koopen, maar geeft spontaan uw medewerking, strijdt tegen....’ De hakkelende stem van den voorlezer wordt door het barsche geluid van een marechaussée onderbroken: - Wat heb jij daar? - Dat gaat je niks aan. - Geef op dat papiertje! - Dat verrek ik, dan verscheur ik 't nog liever! - Pak beet die kerel, doorzoek zijn zakken. Twee paar geuniformeerde armen strekken zich naar den jongen Wietse Helder uit; eer ze het verhinderen kunnen heeft hij het stapeltje strooibilletten omhoog gegooid waar het, door den wind, verspreid wordt. Rondom hollen de jongere boeren toe om 'n billet te pakken. Fluitje, - gummiknuppel. - Er af! Er af! Direkt naar de straatweg! De billetten worden in de modder vertrapt of haastig, onder het loopen, weggefrommeld in de zakken, - marechaussées hollen over het terrein heen, - | |
[pagina 255]
| |
drie jonge kerels en een boertje dat juist voorzichtig z'n bril op den neus gezet had, worden bij den kraag gepakt en met een looppas naar den straatweg gedrongen. Verschrikt over het plotselinge geweld, dat ze niet gewoon zijn, mompelen de boeren: - mot dat dan sa? - Hebben ze daar recht toe? - Doorloopen! Doorloopen! schreeuwt de politie. Nu hebben ze ook Wiebren in de gaten gekregen die, in den stal, aarzelend alsof hij er zichzelf aan brandde, de biljetjes uitdeelt. Een wachtmeester rukt ze hem driftig uit de handen: - Geef hier die papiertjes! Binnen, in de huiskamer waar hij met oomke Dorpsrechter de laatste afspraken maakt, verkneutert zich Helder. Lachend tegen Sietse terwijl hij op het venster wijst waar juist op dit oogenblik een marechaussée met getrokken sabel voorbijstuift: - Je ziet het geweld? Maar wie het zwaard trekt zal door het zwaard vergaan! Hij klopt oom Dorpsrechter nog eens bemoedigend op den schouder, drukt den verfomfaaiden vilthoed diep in z'n oogen en zegt, terwijl hij zich zelfvoldaan in de handen wrijft: - Het gaat goed zoo. Ze nemen de menschen tegen zich in. Nou ik naar de stal toe! Onder de veekoopers die, in het blauwe schemerlicht der lage stalvensters, langzaam en onder elkander druk pratend van de schuurdeur terugkomen om opnieuw de uiers en flanken te betasten van de koeien, verdeelt hij vlug en handig de overgebleven papiertjes. - Hierzoo, stop vlug weg, verboden vruchten! En tegen de boertjes: - Jelui moeten de kooplui duidelijk maken dat ze geen stuk vee bij jelui meer koopen kunnen als ze hier straks een bod doen. Wat vandaag gebeurt met Wie- | |
[pagina 256]
| |
bren Siebesma kan morgen jelui lot zijn! - Gelijk heeft ie. In groepjes van twee of drie man scholen de boeren samen. - Met de melk op 5 centen! In Beets alleen, heb ik gehoord, dat er acht boerderijen op één dag verkocht zullen worden. Bij Hendrik van Stoffeltje hebben ze van 't boerenkommitée de verkooping verhinderd. - Als we maar solidair zijn. Kijk nou toch eens even, wat een volk op de straatweg! Hei je gezien hoe ze ouwe Geertsen de dijk opdrongen? D'r bestaat geen recht meer! Is het waar dat oomke Dorpsrechter voor de boer zal bieden? - Alweer zoo'n blauwe. Kijk nou toch eens effentjes hoe die marechaussées weer rennen! Daar komt de notaris!
In de gang naast de pronkkamer slepen Sietse en Wiebren de groote huistafel voor de deur die sinds de begrafenis van moeder niet meer werd geopend. Als de veldwachter met een paar tikken van zijn hamer de verroeste grendels losslaat moet Wiebren onwillekeurig denken aan het vastschroeven van moeders doodkist. Eén geluk tenminste, dat het oude mensch deze dag niet meer beleefd heeft! Automatisch neemt Wiebren de langzaam uitgetrokken jas aan van den notaris wiens bleek aristokratisch gezicht mager en onbewogen is als dat van een Japanschen afgod. Sietse zet een glas water voor hem neer op de tafel en de notaris drinkt twee voorzichtige teugjes terwijl de oproeper, breed en goedmoedig, met het kwasi welwillende gezicht van een Engelschen butler, naar buiten treedt om de voorwaarden der verkooping bekend te maken. - Zulke verkoopingen, denkt notaris van Ulfen, - wat het dan ook opbrengt, zijn een nagel aan je doodkist. Je zult zien | |
[pagina 257]
| |
dat er vanmiddag zelfs geen strijkgeldjagers te vinden zijn om de inzet omhoog te drijven. Hij bladert gedachteloos in de papieren van den klerk naast hem en herinnert zich, terwijl het geraffelde voorlezen van den oproeper over hem heen gaat, vroegere verkoopingen met tevreden gezichten, borrels op tafel en een maaltijd achterna in de mooie kamer waar zelfs een Timmermans vreugde in de beschrijving zou hebben gevonden. - En bepaalt de notaris voornoemd, dat ten tijde en op het boelgoed door niemand gesproken mag worden.... - Mooi zoo! - Breng weg dien kerel! Zenuwachtig knipperen de oogen van den notaris als de marechaussées opnieuw een van de boertjes uit de onwillig luisterende menigte vóór hem, den weg opdringen. - Zoodat we thans inzetten koe no. 1, met drie gulden per honderd - twee honderd gulden, - honderd staat vast, tachtig, zeventig, vijftig, veertig, dertig, twintig.... - Míjn, roept Dorpsrechter. - Niemand meer dan twintig? Eenmaal, andermaal, ten derde male! Zelfs de oproeper heeft moeite den gedwongen glimlach die bij een verkooping past, op z'n gezicht te handhaven. Hij kijkt om naar de tafel, waar de notaris opnieuw een voorzichtige teug neemt van het voor hem staande water. Hulpeloos veegt hij met zijn zakdoek langs het, ondanks de koude, bezweete voorhoofd: - Ingezet 10 centen per melkbus. ƒ20.- voor een gloednieuwe wagen. De nummers 2, 3, 4, 5 en 6 komen nu nog eens gekombineerd onder den hamer! | |
[pagina 258]
| |
- Eenmaal, andermaal, ten derde male! - We gaan over tot den palmslag! In de korte pauze, waarin een gezoem uit de wachtende boeren opstijgt als uit een nijdige zwerm bijen, steken de drie mannen achter de tafel de hoofden bij elkander. De oproeper neemt opnieuw zijn post in. - Een paard van nog geen vier jaar, mak en bij alles vertrouwd, - ingezet voor ƒ15, 40 is geboden, - wie biedt er hooger? Tusschen de boeren een onrustige beweging of een bries over 't meer strijkt, de marechaussées verspreiden een groepje landarbeiders dat om één van de veekoopers te dreigend saamdringt. Van zijn stoel af bemerkt de oproeper zijn aarzeling en houdt den koop op: - Niets voor jou, Dirksen? Dirksen, met de hooge gestalte van den wachtmeester naast zich, voelt in z'n rug de stekende, hatende blikken der landarbeiders. - Ik doe geen bod, beslist hij eindelijk, - op een beest dat de boer zelf geeneens afgedraafd heeft. Goedkeurend gemompel. - Ten derde male! Voor veertig gulden is notaris van Ulfen eigenaar van het paard geworden. Op de veemarkt in Leeuwarden zal hij het zeker voor een gulden of honderdveertig weer kunnen verkoopen, een aardig winstje. Maar het staat te bezien of hij daarmee tenslotte niet z'n populariteit verspeelt onder de boeren. Als de oproeper omkijkt schudt hij het hoofd. Het heeft geen zin nog een bod te doen op de koeien als niemand met hem meebiedt. Wiebren herademt. Binnen het kwartier komt nu, in snel tempo, het eene nummer na het andere onder den hamer: | |
[pagina 259]
| |
- Dorpsrechter. - Dorpsrechter. Bijna automatisch schrijft de klerk telkens opnieuw denzelfden naam onder elkander. Even slechts ontstaat er spanning als een later gekomen landarbeider plotseling op een schaap begint te bieden. Ook de notaris zet nu weer in. Dreigende kerels worden door de marechaussée van het terrein verwijderd. De arbeider wordt eigenaar van het schaap voor veertien gulden, maar sissend gemompelde verwenschingen maken het hem duidelijk dat hij er beter aan doet geen nieuw bod te wagen op de kippens of varkens. - Ten laatste male! Stijf en gesloten laat notaris van Ulfen zich door den omroeper zijn pelsjas aantrekken, eerbiedig nemen de boeren hun pet af als hij, met een kort knikje, het glimmend gelakte portier van zijn auto achter zich dicht trekt. Toeterend baant de wagen zich een weg door het volk op den dijk. De boeren nemen hun fietsen. Luide, hoonende hoera's gaan op als de arbeider onder bewaking van twee agenten zijn schaap naar huis drijft. - Reken maar Jetse, dat je daar niet lang pleizier van zult hebben! Stop het maar in de soep, eer het beest een poot breekt! Marechaussées op den straatweg verspreiden met getrokken sabels de morrende jongens. Een steen, van achter een boom geworpen, scheert vlak langs hun hoofd heen.
- Ben je tevreden? Zwijgend steekt Wiebren Siebesma Helder de hand toe. Voor nauwelijks tweehonderd gulden is hij eigenaar gebleven van zijn inventaris en het meeste melk- | |
[pagina 260]
| |
vee. Voor die tweehonderd gulden zal hij Gepke en een paar vaarzen af moeten staan aan Dorpsrechter. Als hij de melkmachine van de hand doet zal het mogelijk zijn daarvoor een nieuw paard te koopen of z'n oude terug van den notaris. Twee weken heeft hij den tijd om een nieuwe boerderij te zoeken. Er is kans dat hij een boeltje kan overnemen van twee oude menschen op den zandgrond. Eigenlijk heeft hij alle reden tot tevredenheid, tenslotte is hij er toch niet aan toe als Helder zelf na diens executie, toen die met z'n heele gezin twee weken in een schuur woonde, terwijl Wietse de twee koeien die ze gehouden hadden daags langs de berm dreef. Sietse is bij den jongen. Wiebren weet hoe de dokter gezegd heeft dat andere, drogere lucht, voor den jongen goed is. Misschien dat hij daar op de zandstreek gauw opknapt. Misschien ook dat ze het er niet houden, de grond is daar immers in de Walden nog zooveel slechter. Wat zal ie dan later worden? Knecht bij een boer, met werken van 4 uur 's morgens tot 10 uur 's avonds voor 15 gulden in de maand en een goeie baas als hij eens in de vier weken Zondagmiddags vrij geeft? Of landarbeider? Landarbeiders worden hoe langer hoe meer overbodig door de nieuwe machines. Het waarschijnlijkste is tenslotte dat hij z'n jongen groot brengt voor de werkverschaffing. In de donkerder geworden kamer komt Sietse terug van het ziekbed: - Wiebren - tijd voor melken! |
|