| |
| |
| |
Negentiende hoofdstuk
‘Vrije boeren van de Friesche grond, over jelui hoofden luidt de doodsklok!’
Op het podium, zwelgend in een stroom van pathetische deklamaties, staat de christen-demokraat Van Houten.
Tienmaal minder gedokumenteerd, tienmaal minder zakelijk dan v.d. Sluys, de vorige spreker.
Tienmaal meer dan zijn voorganger weet hij de kleine hypotheekboertjes en landpachters onder den indruk van zijn woorden te brengen.
Zeldzame vergaderingbezoekers, veeleer gewend aan den preektoon van dominee, ondergaan zij de betoovering die, dertig jaar geleden, van een figuur als Domela tot de arbeiders uitging.
Het vertrouwde Friesch, anders dan 't stugge, volksvreemde Hollandsch van zooeven, schept de dorpsen marktsfeer der kameraadschap. De verweerde rimpelige gezichten der boeren knikken instemmend: - Je voelt dat hij het meent, dat het uit z'n hart komt, mompelt een oudje.
- De voornaamste zorg van den Frieschen boer, deklameert Van Houten, - is altijd geweest zijn zorg voor den ouden dag. Daarvoor wilde hij zwoegen en werken, van dat de morgen opging tot de avond daalde, om eens, later, aan zijn levensavond, van iedereen onafhankelijk, de rust te kunnen genieten die hem toekwam, en, mocht dit noodig zijn, zijn kinderen met het oververgaarde geld te kunnen steunen. Want niet tevergeefs zegt ons oude spreekwoord dat het een ouder lichter valt om te zorgen voor tien kinderen, dan tien kinderen voor één ouder.
Thans echter, is het reeds zoover gekomen dat duizenden ouden van dagen geen middel van bestaan
| |
| |
hebben en de kinderen, zelfs met de beste wil van de wereld, hen niet kunnen steunen.
Zelfs de kellners, achter in de zaal bij het buffet luisteren gespannen, ze hebben trouwens niets anders te doen, op de tientallen, rondom bezette tafeltjes der boeren staat nauwelijks een enkele kop koffie. Daarvoor reikt het geld niet.
Als het geld reikte, waarachtig, ze waren niet naar de stad gekomen, zooals nu, in kleeren waarvoor zelfs een boerenknecht zich vroeger op den Zondag geschaamd zou hebben!
- De vrije Friesche boer is geen boer meer. Terwijl zijn vrouw en kinderen op den hof het werk doen, beschouwt hij zelf het als een genade wanneer hij, om de andere week, vijf dagen in de werkverschaffing mag zwoegen. Is het dan nog te verwonderen dat het land vervuilt en verachtert?
Is het geen waarheid dat, wanneer op dit oogenblik zelf, alle hypotheekboertjes en kleine pachters van geheel Friesland zouden sterven, er bij 80% nog geen geld in hun beurzen gevonden zou worden om de eigen doodkist te betalen? En wanneer de regeering zoogenaamd helpt, door tarwewet en kunstmatige prijsverhooging, wat wordt er dan voor ons voor verbetering bereikt, behalve misschien dat wij voortaan de eigen doodkist wél kunnen betalen en een grooter gedeelte van de pacht aan den landheer? Alle maatregelen van de regeering in deze richting beteekenen slechts het scheppen van een garantie opdat het grondkapitaal en de bank, ook in de krisis, zijn geld krijgt! Slechts een redelijke pachtwet met executieverbod kan ons helpen. Niet een pachtwet als thans, waarbij de beschikking berust bij den kantonrechter die vaak genoeg zijn bijzitters kiest onder de groote grondbezitters zelf en hun pachters, zoodat men reeds
| |
| |
meent heel wat gedaan te hebben als de geleden schade voor de helft op het parasiteerende grondkapitaal en voor de helft op den werkenden boer wordt afgewenteld. Daarom vraag ik jelui nogmaals, boeren van Friesland, wat wilt gij, vechten, - of alsmaar lijdzaam afwachten? Daarom waarschuw ik jelui, opdat je luisteren zult naar de doodsklok die zijn nare galm reeds laat hooren ook over het hoofd van diengene, die misschien vandaag nog zijn brood heeft!
Sombere rimpels groeven zich in het magere gelaat van Siebesma. Zijn oogen, die den laatsten tijd slechter beginnen te worden, zoeken de getallen die hij, met een stompje potlood, op den rand van het programma genoteerd heeft!
- In '27-'28 wezen de cijfers van de coöp. landbouwboekhouding voor Friesland uit dat het totale inkomen door boeren en landarbeiders op den grond verdiend 3 millioen bedroeg en 600.000 guldens.
In dien zelfden tijd trok het grondkapitaal uit den bodem een inkomen van 3 millioen 700.000 gulden.
De waterschapslasten, opgedreven in den goeden tijd, bedragen in tal van deelen der provincie meer dan ƒ30 per H.A. De uitvoer naar Duitschland is tot nog geen 200 millioen ineengeschrompeld. De melk staat 4 cent de Liter en zelfs al zou er misschien een halve cent bijkomen, dan is die op zijn best voor den landheer.
Zoo zag je het nooit te voren.
Het is of je al dien tijd, met gebogen hoofd, voortgesjokt hebt over het smalle, moeilijk begaanbare paadje van je plichten. Plotseling houdt het pad op. Je heft het hoofd en je ziet, niet slechts je eigen akkers, maar rondom tot aan den versten horizon land en hofsteden der boeren waarboven de zwarte wolk van den nood zich steeds dreigender saampakt.
| |
| |
Maar waar is een uitweg?
Executieverbod? Als de verkoop van grond wegens schuld verboden wordt, zegt notaris Poutsma, zullen de kredieten bevriezen en is het voortaan onmogelijk voor den boer geld te leenen.
Een moratorium, natuurlijk, zou hem, Siebesma, voorloopig nog uit de moeilijkheden redden, maar de kleine boertjes in den Oosthoek, die reeds nu, ook zonder een cent pacht te betalen, verlies lijden op de exploitatie? En hoelang zal het nog duren eer het op den kleigrond even ver is?
Siebesma zoekt in den binnenzak van zijn jas naar sigaren, herinnert zich dan dat hij er dien morgen, uit zuinigheid, geen gekocht heeft, en verfrommelt slechts tusschen zijn vingers een strooibillet dat hem daarnet, bij het binnengaan van de vergadering, in zijn hand geduwd werd.
- De kommunisten?
In Rusland moeten zede boerderijen gekollektiviseerd hebben en de krant schrijft dat daar hongersnood heerscht. Maar de krant liegt zoo dikwijls. Dominee preekte er onlangs over hoe de kommunisten godsdienst en christendom in hun land uitgeroeid hebben. Maar waar blijft de Christelijkheid hier, als de boeren krepeeren, waar blijft God als hij, Siebesma, straks op z'n veertigste jaar als een werkelooze pauper uit zijn hof gezet wordt?
In Beets, herinnert Siebesma zich, hebben de kommunisten met veel volk de exekuties van een kleine hofstede verhinderd. Verzet tegen de overheid die uit God is, noemde dominee dat. Verzet dat op revolutie uitloopt. - Wie het zwaard trekt zal door het zwaard vergaan.
En wie het zwaard niét trekt?
Boukje, dat is duidelijk, verkommert heelemaal.
| |
| |
Auke, die jongen die ze op de bakken heeft geholpen laat niks meer van zich hooren. Misschien heeft hij gelijk ook. Wat moet de jongen straks verder beginnen als de dijk dicht ligt? Sietse beweert immers dat jongens die in '18 nog niet hun hoofdbedrijf in de Zuiderzee vonden, buiten den steun vallen.
Zoo in gedachten is Siebesma dat hij, als uit een droom, van het rondom losbarstend handengeklap opschrikt.
De boeren schuifelen de zaal uit.
In de garderobe twéé jassen.
Een journalist telt een dubbeltje voor den bewaarder neer op het witporceleinen schoteltje.
Buiten miesert de regen.
Regen op de kale, weldra doorweekte, afgedragen jasjes der boeren.
Regen op de geasfalteerde straten waar een voorbijrijdende auto een vuile fontein van modderig water opspat uit de plassen.
Regen langs de vensterruiten der winkels waar het licht hier en daar aanglimt.
- Najaarsuitverkoop.
Voor het raam van een modemagazijn blijft Siebesma stilstaan.
- Najaarsuitverkoop, - extra lage prijzen!
Met het zinken der koopkracht gaat het ook den winkelstand hoe langer hoe beroerder.
Maar het is waar dat de prijzen laag zijn:
Vier gulden voor een paar jongensschoenen, zes gulden voor een jasje.
Spotgoedkoop!
En de jonge Pieter heeft dringend een nieuw pak noodig voor den Zondag. De schoenen kan je desnoods laten vervallen. In zijn eigen jeugd liepen de jongens
| |
| |
van het dorp ook altijd op klompen.
Wiebren haalt z'n breede boerenknip voor den dag en telt zijn geld na. Daar moet straks ook nog het geld voor de autobus af en het nieuwe halster dat hij beslist noodig heeft voor de bruine.
Wat niet kan kan niet.
Als Sietse beslist wil dat de jongen behoorlijk naar de kerk gaat moet ze er zelf maar wat voor over hebben. Met een rekening van 80 à 90 gulden schuld bij den bakker is het niks als koppige boerentrots dat ze het gouden ijzer van moeder niet naar de lommerd wil brengen. Bovendien weet hij zeker dat ze haar Urker spullen nog bewaart in een gesloten kistje. Het gouden slot b.v. dat ze als jonge meid met garnalenpellen verdiend heeft.
In ieder geval wordt het nu tijd om door te drijven dat Boukje een dienst zoekt. Drie volwassen menschen en een kind kan de boerderij niet dragen. Misschien geeft die steun op de melk nog tijdelijk uitkomst?
Het eenige wat vast staat: je moet Minnema zeggen dat hij dit jaar geen pacht krijgt!
Minnema legt het blauwe boekje ‘fersen’ met de twee witte meeuwen op den omslag neer op de tafel. Zijn oogen dwalen door de kleine, in lood gevatte ruitjes, naar de kanselarij: symbool bedenkt hij der vreemde overheersching van Friesland, en weer terug naar den wand waar een schilderij van de Oldehove naast de blozende engeltjes van zijn oude klok hangt.
- De duivel zal hem halen, dien Fedde Schurer, mompelt hij ontevreden, - dat hij waarachtig zijn politiek nu ook al in de poësie haalt. Au fond heeft Minnema dien idealistischen dwarskop eigenlijk altijd wel mogen lijden. Zoo'n kerel die als het er op aankomt toch lie- | |
| |
ver zijn ontslag neemt dan dat hij met zijn pacifistische propaganda aan de christelijke school waar hij les geeft, ophoudt, is tenslotte toch wel een echte Friesche stijfkop. En wie is er, als fatsoendelijk mensch nu eigenlijk niet tegen den oorlog? Zoolang hij zich, buiten zijn dichtwerk, met dat vredesgedoe inliet, had niemand daar eigenlijk iets op tegen, maar dit hier....
Onwillig, als om zich te overtuigen dat het er werkelijk stond, slaat Minnema nogmaals het boekje open en leest: Lanarbeidzjersstaking.
Hij heeft altijd een hoog idee gehad van poësie, een veilig terrein der schoonheid ver boven den smerigen strijd van het dagelijksch leven, een geheime tuin waar je, na de zorgen van iederen dag uit kon rusten en in stilte genieten. Ook bij Schurer's gedichten was dat vroeger steeds zoo: de geur van een hooiland in den zomer, het wijde verschiet van de Wadden waarachter de zon schuil ging in den avond.
Dit gedicht echter, waarin zelfs de námen der werkwilligen genoemd worden, wat is het anders dan een vulgaire vergaderingsagitatie, een openlijke aansporing eigenlijk om de werkwilligen te molesteeren!
Minnema besluit het boekje met een brief van protest aan den uitgever terug te zenden, laten ze maar eens merken dat men in den toch reeds zoo kleinen kring dergenen die belangstellen in de Friesche literatuur niet van propaganda voor den klassenstrijd gediend is! Als hij aan zijn bureau gaat zitten en zijn vulpen zoekt om te schrijven stoot Minnema's hand tegen een ander boek dat pas van den drukker komt: Geertsema's ‘Signalen’. Ook een politikus, gaat het door zijn hoofd heen, al weet hij gelukkig de politiek buiten zijn werk te houden, deze jonge agitator voor een Friesch fascisme.
Met de neiging die hem eigen is om alles waartoe hij
| |
| |
besloten heeft zoo lang mogelijk uit te stellen, bladert Minnema in het boek en begint te lezen.
Uit 't eenigszins kunstmatige, aristokratische Friesch komt de geliefde, vertrouwde atmosfeer hem tegen van een eenzame hofstee. Ergens in een uithoek achter den dijk, waar nog geen weg of oprijlaan zelfs naar de boerderij voert. De postbode beklaagt zich dat hij zoo nu en dan met zijn zware brieventasch dwars door de modderige wei naar het huis moet. In het polderbestuur echter blijven de drie broers die de boerderij bewonen zich hardnekkig tegen het aanleggen van een weg verzetten. Ze zijn tevreden met hun eenzaamheid, kennen gezamenlijk geen andere verlangens dan het onderhouden en uitbreiden van hun bezitting. In den grond verworteld waarop hun geslacht sinds eeuwen gewoond heeft kennen zij onder het hooge dak van hun woning geen andere zorgen dan die voor het vee dat onder hun hoede opgroeit. 's Avonds wanneer de wind over het meer minder luid door het riet blaast genieten zij, op de stoep van hun huis hun pijpje rookend, onbewust de schoonheid der natuur waarmee zij vergroeid zijn.
Zoo volkomen is Minnema in de idyllische sfeer van het Friesche landleven verdiept dat hij, met een schok, als uit een droom ontwaakt wanneer het meisje aan de deur klopt.
- Boer Siebesma staat beneden in de gang, mijnheer, hij zegt dat hij u noodzakelijk moet spreken!
- Dus je betaalt niet?
Nijdig haalt Wiebren Siebesma de breede vierkante schouders omhoog, zijn kop, met het gefronsde voorhoofd boven de kwaadflonkerende oogen herinnert Minnema aan een stier dien hij nog onlangs op de veemarkt gezien heeft.
| |
| |
- Hoe kan ik betalen als ik mijnheer toch zeg dat ik zelfs geen geld meer heb om schoenen te koopen voor den jongen!
Langzaam en ieder woord wegende alsof het een beslissend vonnis beteekende over hun leven, antwoordt Minnema:
- Ik waarschuw je voor de laatste keer, Wiebren. Als ik de hypotheekrente niet betalen kan gaat de bank bijna automatisch over tot executie. Jelui aktie voor een verbod maakt alleen maar dat ze er des te haastiger bij zijn. De heeren wachten tegenwoordig niet meer tot de waarde van je land en inventaris beneden de hypotheekwaarde gedaald is!
Zonder de hand die hem, hoewel aarzelend, wordt toegestoken te grijpen, zet Siebesma zijn pet op.
- 't Kanton moet maar beslissen!
Met een smak valt de deur dicht. Het is of ze meteen dicht valt voor de liefelijke beelden, den geur der hooioppers, het verre geloei van een koebeest die Minnema nog zooeven de knellender en knellender greep van de krisis deden vergeten.
Vermoeid gaat hij zitten.
Wat schreef Geertsema hem ook weer, in dien brief van een week geleden dien hij destijds niet heeft beantwoord?
Zoekende onder zijn vele begonnen, meest half voleindigde manuskripten vindt Minnema het blaadje.
- De belangen van Holland en Friesland beginnen hoe langer hoe meer uiteen te loopen. Terwijl de banken van Amsterdam geïnteresseerd zijn bij een gaven gulden kan de uitvoer van Friesland uitsluitend gered worden door een scherpe inflatie. Anderzijds echter verbindt de gemeenschappelijke noodzaak om front te maken tegen de schandelijke eischen der arbeiders, de pogingen tot praktische onteigening en de veel te
| |
| |
hooge sociale lasten, ons met het opkomende fascisme. Wij zijn overtuigd dat gij, als Friesch nationaal schrijver de noodzakelijkheid van een eigen nationaal Friesch fascisme, met ons zult inzien....
Misschien heeft hij gelijk, wat helpt het tenslotte of je de politiek wilt buitensluiten als de politiek je, midden in het leven, naar den strot grijpt.
Met een dichtgeknepen keel is het onmogelijk zelfs van het beste boek of gedicht te genieten.
Voor Minnema op tafel ligt nog altijd het onbeschreven velletje postpapier met wapen dat voor den uitgever van Schurer's fersen bestemd was.
Minnema neemt de pen op.
- In antwoord op je interessanten brief deel ik je mede dat ik mij van heden af wil abonneeren op jelui blad, hopende op deze wijze eenigszins nader in kontakt te komen met een beweging van welker nut en belang ik door omstandigheden dagelijks meer overtuigd word. Het schijnt mij inderdaad tijd dat de dichters en schrijvers van Friesland hun ivoren torens eindelijk verlaten.
|
|