Zuiderzee
(1934)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 180]
| ||||
Vijftiende hoofdstukGrijze zee, grauwe lucht. Witte meeuwen zeilend tegen den wind in. Het eentonig geklots der golven tegen de bazalten helling. - Ergens, in de verte, de verlaten angstkreet van een sirene. De logge dijklichamen, - kleurlooze klei en zand nog, zonder begroeiing, kruipen naar elkander toe door het water. Zoo langzaam is hun beweging, dat ze nauwelijks merkbaar is voor de arbeiders zelf, zoo traag, dat hun tempo niet in staat is, ginds aan den wal, tusschen de jachtende vaart van gebeurtenissen en machines, ook maar één oogenblik de verstrooide aandacht van den krantenlezer te boeien. 675.000 M3. keileem 1.500.000 M3. zand. 30.000 Chineezen vermoord. Tsjang Kai Tsjek meester van Sjanghai. 12.000 heipalen voor de fundeering der Kornwerder sluizen. Suikerkrisis, rubberrestriktie, madame Hanou. 210.000 STGa naar voetnoot+ zuilen basalt, 210.000 ST basaltstortsteen. 955.000 ST steen in totaal. Het kabinet-Ruys de Beerenbrouck, faillissement van het Koninklijk Nederlandsch Tooneel, de postvlucht naar Indië, de wedstrijd Nederland-België. Het groote publiek leest de beursberichten, de ongelukken, de schandaaltjes, de huwelijken, de advertenties, het slaat nauwelijks een oog op de dorre cijferreeksen die nu en dan, als een bescheiden bericht der Zuiderzeewerken, een vergeten hoekje van de kranten vullen. Het kan onmooglijk aandacht hebben voor den tragen wedloop der dijklichamen die als groote, grauwe, | ||||
[pagina 181]
| ||||
koplooze wurmen, door het nog grauwer, modderige water naar elkander kruipen. Hoogstens de arbeiders van de bakken, die eens in de drie weken met verlof in De Lemmer of Urk of Medemblik komen, zeggen onverschillig, tusschen twee glazen bier door: - de geul komt dicht, alweer 100 Meter! Vijftien kilometer. - Twintig kilometer. - Vijfentwintig.... Eén jaar, twee jaar, tien jaar, twaalf maal driehonderd vijfenzestig dagen. Grijze dagen met grijze nachten, waarin de polderjongens zwaar en droomeloos slapen onder de voddige dekens van hun slordige kribben. Staalkoele ochtenden, waarop ieder haastig zijn handen wascht in het ééne metalen blikje waschwater en ze afdroogt aan den gemeenschappelijken handdoek. Sjouwen in de eenzame wildernis van zee en modder, waar de verlaten leege wind van de zee overheen waait. Avonden in de kale stoffige keten, als alle leden wegen van den verstompenden arbeid, als de gesprekken dof afbreken als een uitgebrand takje, - de kerels zwijgende zitten om de kleine hittekring van de kachel, waartegen de een na den ander, onverschillig en zwijgend zijn pruim spuwt. 6,75 millioen bossen Hollandsch rijshout, 1,35 millioen bossen Geldersch. De wind is Zuidwest of Noordwest of vrieskoud uit het Oosten. De zon brandt zweet uit de huid of gaat schuil achter de wolken. 30.000 ST Belgische bloksteen, 200.000 ST lichte Belgische stortsteen. Kraagstuk na kraagstuk vlechten de kerels, keien na | ||||
[pagina 182]
| ||||
keien plompen ze in het water, eindeloos vlechten hun vormelooze handen het riet van de schoeiing. Elke dag is eender, elke dag grauw van verveling en loodzwaar van arbeid. Langzamer dan de dijk kruipt de tijd door het water. Ongelezen blijven de kranten. Slechts een enkelen keer, zonder aanleiding vaak, vindt ergens in de keten een onverwacht feestje plaats. De voeten van den jazzdrummer trappelen hun jachtende maat op de pedalen. De bekkens klinken. Onder het gele licht van de petroleumlamp ziet men hoe het zweet den harmonikaspeler met stralen langs het gezicht druipt. De keetbaas sjouwt kisten en kisten vol bier aan. Ginder, in het donkerder gedeelte van de loods schuifelen de jonge kerels dicht tegen elkander gedrukt, met de lompe, onbeholpen bewegingen van dansende beren. Als het laatste bier op is, de harmonika zorgvuldig opgeborgen in zijn zwart houten kist, strompelen en zwaaien ze gearmd door zand en plassen en klei naar hun keten, soms vloekt er één bij het struikelen over een stuk rails dat dwars over den weg ligt, soms overstemt een stuk dronkemanslied het geluid van de golven en scheurt ongeëindigd en zinneloos af, alsof een deur plotseling dicht viel voor den zanger.
De ingenieurs zijn tevreden. Brolsma's nieuwe wagen rijdt over de lange brug die, achter het middeleeuwsch aandoende poortgebouw, toegang tot den dijk geeft. Voor hem liggen de klinkers van het wegvak, dat zich nog niet geheel gezet heeft. In de verte, juist daar waar, op het Friesche grondprofiel, de klinkerweg in een breede asfaltbaan overgaat, nadert een autobus. Als de twee wagens elkaar passeeren is door de ruitjes van de bus het witte | ||||
[pagina 183]
| ||||
papier van een krant even zichtbaar. Een passagier zit te lezen. De dividendcijfers misschien van Werkspoor, waar de deuren voor de sluiswerken aan den Oever worden vervaardigd, een artikel over het verbranden van één millioen mark waarde aan groente op de veiling in Venlo, of de stijging der grondprijzen van die terreinen, waarop men rijshout kan telen voor dijkbouw. De dijk zelf is een lineaal rechte lijn door het Amsteldiep, dat, grauw en verlaten als altijd, nauwelijks tot uitkijken aanlokt. Over hoogstens twee minuten zal de autobus trouwens den dijk verlaten en verder rijden door het bekende polderland van Noord-Holland naar de oude veilige stad Alkmaar, waar de lezende reiziger niet al te nadeelig een kontrakt voor de levering van Wieringsche schapenkaas af hoopt te sluiten.... 2 Minuten - 2,2 K.M. Een reiziger die het niet de moeite waard acht om uit te kijken....
In Mei 1920, weet Brolsma, is men met de beteugeling van het Amsteldiep begonnen. Na honderden en nogmaals honderden grondboringen met handboor en avegaar, na stroommetingen, peilingen, waterwaarneming, - na het tergende zenuwsloopende wachten op de talmende, bureaukratisch trage beschikking van Defensie. Brolsma weet zelfs nog heel precies dat het vijf minuten over twaalf was op zijn armbandhorloge, toen, 29 Juni 1920 de eerste bak grond in het water plofte.
Twee minuten nauwelijks doet de auto van ingenieur Brolsma over den afstand van den vasten wal naar het eiland. Een half uur had het zwoegende stoombootje noodig dat vroeger, in de dagen van den kroon- | ||||
[pagina 184]
| ||||
prins, vier maal per dag den veerdienst uitvoerde van Ewijcksluis naar de Haukes. Bijna vier jaar heeft het geduurd eer de, in hun jaskragen weggedoken passagiers op dat bootje, de visschertjes, die op de hellende kust van het eiland hun wier te drogen legden, of de verwaande boeren die Zondags hun roode hoofd met zijden pet boven den dijk uitstaken, iets anders te zien kregen dan de verveelde zee, waarop een steeds aangroeiende vloot van baggermolens, hoppers, sleepbooten, onderlossers en zolderschuiten schijnbaar volkomen nutteloos aan-en afvoer, Ondertusschen groeiden daar, 4 ½ M. onder N.A.P., door geulen van 7 en 12 M. diep die tij en stroomingen van eeuwen in den bodem geschuurd hadden, de drempels. Ondertusschen loste men, zonder dat iemand van de buitenwacht er naar taalde, het vraagstuk op om, zonder te verre en te kostbare sleepreizen, dicht bij den dijk aan zand te komen, toen de hopper radikaal den kop van zijn slurf door de dunne laag klei heenboorde die het zand bedekte
Ondertusschen vonden de ingenieurs de keileem. De man, daarginds in de autobus, die nu wellicht reeds aan het feuilleton van zijn krant is begonnen, weet niets van de ontzaglijke beteekenis dezer ontdekking. Hij weet niet hoe plastisch dit materiaal is tegen den golfslag, hoe het, beter dan de hardste steen, weerstand biedt ook aan de sterkste strooming; hij weet niet hoe het, eeuwen voor het begin onzer jaartelling, in bijna onuitputbare reservoirs juist hier gedeponeerd werd door de ontzaglijke gletschers van den ijstijd. Hij kan onmogelijk weten hoeveel hoofdbreken het Brolsma's kollega's gekost heeft voor zij het model | ||||
[pagina 185]
| ||||
der nieuwe onderlossers met schuinshellende wanden uitgedacht hadden, waardoor het lossen van 2 à 3000 M3. keileem per dag zonder het moeizame losspuiten uit de bakken eerst mogelijk gemaakt werd. 3000 M3. keileem per dag en 254.000 M3. klei in totaal. 236.000 M3. zand, 44.000 M2. zinkstuk alleen voor de drempels.... en toen stond het werk plotseling stil zooals op dit oogenblik de auto van Brolsma stilhoudt voor de villa, die Elsa's oom, juist aan de eerste bocht van den weg, tegen de helling van Westerland op, gebouwd heeft. De laarzen van Brolsma knerpen over het pas aangelegde schelpenpad. - Mijnheer is niet thuis, zegt het meisje en Brolsma geeft het pakje af dat hij, op verzoek van Van Wassenaar, voor diens zwager heeft meegenomen. Dan loopt hij nog even den tuin in om, van de hellende heuvelglooiing, eer de zon daarginds boven de Wadden bleekrood ondergaat, nog even een blik op den dijk, op zíjn dijk, te werpen.
College's in Delft. De pedel die je kent. Het zwarte bord en de hooge kolomkachel. Geologie, geometrie, waterbouwkunde. Eindelooze gesprekken op de kast. Tentamens, examens.... Vacanties met Minnema op de boerderij, of met het bottertje de Zuiderzee over, droomen van toekomst, geweldige dijken, bloeiende weilanden, 12e provincie.... Eindelijk, na honderden volgeschreven cahiers, nadat de zeurige hospita honderden keeren lijzig de thee klaargezet heeft die, onder je werken, vergeten koud werd, na jaren en jaren van theorie, blokken, berekenen, schrijven, - de bijna ongeloofelijke bevrijding in licht en ruimte, bij het knarsen van kettingen, zoe- | ||||
[pagina 186]
| ||||
mende motoren, scheppende handen. Het werk, dat onder je handen groeit, de gedachte die realiteit wordt, de drempel die het eeuwenoude geweld der zee beteugelt. Aan niets anders denk je dan perskaden en zandlichaam, kraagstukken, perkoenregel, smalspoor, je gunt je nauwelijks tijd om de krant te lezen, je wordt, als de eerste de beste polderwerker, voor kunst en politiek onverschillig, je zwoegt door de klei heen.... Ineens komt een order: Stopzetten! Een nietig groen papiertje, gebracht door een toevalligen, fluitenden fietsjongen van het telegraafkantoor, maakt dat het knarsen der baggermolens ophoudt, de polderjongens, met hun bundel werkgoed over den schouder hun keten verlaten, de kantoren gesloten worden, de teekeningen waaraan je jaren gewerkt hebt, insluimeren onder een laag van stof binnen de dichtgeschoven laden. Plotseling merk je dat boven de arbeiders, boven de ingenieurs, boven plannen en wetenschap, boven wet en regeering een andere, onzichtbare macht heerscht in laatste instantie, een macht waarover in je vele diktaatkahiers niets was te vinden, een macht die onmogelijk, noch in het waterbouwkundig laboratorium van professor Rehbock, noch op het kunstig ingerichte laboratorium te Delft valt te berekenen. Konjunktuur, - inflatie! Woorden waarmede je niets aan weet te vangen, maar die dreigender zijn dan de zwartstgebalde wolk waarin een Noordwester storm schuil gaat, onberekenbaarder dan zelfs de valschgeniepige bodem van het Amsteldiep, daar waar het verraderlijke weeke Hollandsche profiel bij den stevigen Frieschen bodem uit den ijstijd aansluit. Machten die je schemerig raadt in verre kantoren: | ||||
[pagina 187]
| ||||
Wall Street, de City, beursspekulanten, misschien de oude ingedroogde mummie van Rockefeller, politici in Berlijn, Parijs of Tokio, machten als drijfzand die in den spookachtigen baaierd der wereldoekonomie met den stevigen Hollandschen gulden ook de grondslagen van het Zuiderzeewerk omlaag trachten te zuigen. Ergens, als de stuurman op een schip in den mist, zie je de schim van Colijn worstelen voor het behoud van den gulden. Je voelt dat hij ook voor jou vecht, voor je werkmogelijkheid, je naam, je toekomst. Diepen weerzin gevoel je voor ieder benepen groepsbelang dat zich, als een gevaarlijke zandplaat, op den weg van zijn schip legt, afkeer voor de bekrompenheid van verpolitiekte arbeidersleiders, die van de grootheid en de beteekenis van een nationaal werk als de Zuiderzeedrooglegging niets schijnen te voelen, geen offer willen brengen. Die je verdoemen om twee kostbare jaren van je loopbaan werkeloos te verdoen met wachten en te konstateeren: In 1921: de dammen blijken iets gezakt door inklinking van het grondlichaam, er zijn kuilen ontstaan in de beteugelingsdammen die bijgevuld moeten worden. In 1922 nogmaals, diep ingeschuurde kuilen moeten bijgewerkt worden om het gedane werk voor algeheele vernietiging te bewaren. En verder.... wachten. Wachten tot in 1924 het gevaar eindelijk voorbij is en een fluitende jongen van het telegraafkantoor opnieuw bericht brengt: - ‘Voortzetten in versneld tempo!’
| ||||
[pagina 188]
| ||||
Tusschen de dunne perskaden van keileem wordt het zware zandlichaam opgespoten, nacht en dag door klinkt het piepende kreunen der kranen boven het geluid van den wind uit, - bruisender, woelender, stort zich het verbitterde water door de steeds smallere geul tusschen de dammen, dan zet de tegenstroom in, de kranen naderen elkander, vlak bij elkaar reeds openen en sluiten zich de machtige metalen bekken van hun grijpers, - de kranten melden: - ‘Op 31 Juli 1924 's avonds 8 uur, bereikten de keileemdammen elkander. Snel en bijna spelenderwijs is de sluiting van het Amsteldiep tot stand gekomen.’
‘Spelenderwijs’. Een woordje dat de een of andere redakteur op een redaktiebureau, die nog nooit een schop gezien heeft, klakkeloos neerschreef. ‘Spelenderwijs’. Zooals Elsa zich het bouwen van een dijk voorstelde eer hij haar op dien vervloekten stormachtigen Novemberdag mee naar het werk nam. Zooals de rustige rentenier het zich indenkt die, 's morgens aan de ontbijttafel, tevreden zijn warme kop koffie uitdrinkt en het berichtje in de krant aan zijn vrouw wijst. Brolsma echter weet, wat er op die ‘spelenderwijs’ verrichte afsluiting gevolgd is, eer de dijk klaar was. De kraagstukken werden gezonken, de perkoenregel geslagen, langs het smalspoor van den kipspoorweg loste treintje na treintje voor de ophooging zijn keileem. Het was November en zoo koud dat 's morgens, na | ||||
[pagina 189]
| ||||
een nachtvorst, zelfs onder de zware werkschoenen der polderjongens de spade nauwelijks doordrong in de kleilaag. De arbeiders aan de steenglooiing trachtten tevergeefs hun handen met dikke wollen wanten tegen den wind te beschermen. Zij die de kipwagens met zand moesten vullen, kropen, in de zeldzame rustpauzen, aan de beschuttende lij van den dijk weg en warmden zich, zoo goed als het ging, door het felle zwaaien van hun armen voor de borst en het trappelen der voeten. 12 December. Na eindelooze verzakkingen van het dijklichaam, nadat de grond, onder water telkens opnieuw opstort om verder, op de modderig brakke gronden voor de Hollandsche kust, tergend omhoog weer te spuiten, wordt de verbindingsdijk eindelijk opgeleverd. Nog geen vier dagen later, alsof een zeebeving haar geteisterd had, vindt een nieuwe grondstorting plaats die een bijna volledige ontgraving noodig maakte der over Meters en Meters verschoven grondmassaas. 252% van de berekende hoeveelheid grond, weet Brolsma, heeft deze betrekkelijk korte dijk van nog geen 2,2 K.M. vereischt eer het boertje van zooeven rustig achter de glazen van de autobus, zijn krantje kon zitten lezen.
Hij loopt naar zijn auto. Starter, gas, débraillage. Verder glijdt de wagen, thans over den gladgelegden, asfaltweg van het eiland. - Dat was het voorspel, bromt Brolsma, fronst het voorhoofd en denkt aan de bouwputten midden in zee, de storm van '28, de kosten die, buiten iedere verhouding tot de raming, blijven stijgen. Denkt vooral aan de donkerder en donkerder wolken | ||||
[pagina 190]
| ||||
van de krisis, aan spookachtige verre gestalten ergens in Wall Street, aan het verzet in de Kamer. Een reflexbeweging naar hand- en voetrem. De wielen knerpen. - Stom kind, vloekt ie, - onverantwoordelijk, een moeder die zoo'n blaag langs den weg laat scharrelen. Langzamer rijdt hij de smalle straat door van Den Oever. Bij de nieuw aangelegde werkhaven zwenkt zijn auto links af, naar de moderne villa waar hij, samen met Warmond, een kamer heeft die over zee uitziet. |
|