Zuiderzee
(1934)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
Achtste hoofdstukMat gekleurd zonlicht door gebrandschilderde wapens, ingezet op de vierkante groene ruitjes der vensters. Op de eiken balustrade brandt het licht, op de koperen roeden der tegelschouw, de massieve tafel en het wijnroode vloerkleed. Op de breede gestalte van Siebesma, wegleunend in den leeren armstoel en op de donzige huid van het haas dat over zijn knie ligt. - Bello joeg hem op uit zijn leger, recht op de knecht aan. Niet gejaagd en niet gestroopt. Ik dacht, daar doe ik misschien mijnheer een pleizier mee. Minnema, onder de blozende engeltjes van zijn oude hangklok, bekijkt met gefascineerden afkeer het slap neerhangende hazenlichaam dat, dichtbij den hals, drie donker gestolde bloedplekken op z'n zachte vacht toont. Het eene oog, waar de knecht blijkbaar met zijn knuppel geraakt heeft, puilt bloedig naar buiten. - Dank je wel, zegt hij geforceerd vrindelijk, - heel aardig, ik zal zorgen dat het meisje hem klaarmaakt. Een kistje sigaren schuift over de tafel, Minnema's ranke hand met den gulden zegelring sluit om de koperen schel, die een afgemeten, deftig geluid geeft. Bijna onhoorbaar, wit neepjes mutsje op het kokette krulhaar, komt de lytsfaemGa naar voetnoot+ binnen en neemt het haas mee. De lichtblauwe rookkringen van Siebesma's sigaar zweven naar de balken. - Omdat ik toch in de stad zijn moest voor de herfstkeuring, wou ik eens komen praten. Kennelijk onrustig gaat de boer verzitten. - Zou het over de pacht zijn? denkt Minnema. Hij heeft een instinktieven afkeer van alle geldzaken en doet of hij Siebesma niet gehoord heeft. | |
[pagina 92]
| |
- Denk je dat je stierkalf een prijs krijgt? Dadelijk is Wiebren geruster. Zijn breede boerenhanden klappen op de dijen: - Hoho, lacht hij, - nog niet dat hij op tal komt! Voor een prijs te halen moet ie zelf er toch bij zijn? Maar ie staat rustig in 't weiland. Een best beest, al zeg ik 't zelf, 72 punten van 't zomer, dat's twee meer dan noodig en een schrijven van 't stamboek, dat ze 'm nog eens zien willen. Maar ziet u, - Wiebren's scherpoolijke kop buigt naar voren, - 't beest heeft te weinig vleesch nog om mooi te wezen. Oliekoeken, warme melk, 't wil niet annemen. Als ie nou van de winter op stal komt en breekt, denk ik dat ie beter vleesch aanneemt. Met de lente reken ik dan op een 75 punten, zoo'n mooie lijn heeft ie, zonder gaten, en de staart net zoo gladweg als ie zijn moet. Alleen z'n voorpooten had ik graag nog een beetje flinker. - Je zorgt maar, schertst Minnema, - dat hij de 78 haalt: eervol-premiewaardig, dat m'n hofstee beroemd wordt. Niets is mooier, denkt hij, dan zoo'n Friesche greidboer die over z'n vee spreekt, je zou zin hebben ieder van z'n bewegingen, iedere zinswending op een notitieblok vast te leggen voor 'n novelle. Siebesma zit op z'n praatstoel. - 't Zal aan mij niet liggen, vervolgt hij, - maar van die jurie heb ik tegenwoordig geen verstand meer. Daar heb je nou die beroemde Achilles van Tjalling Wijkstra, die ze met een eerste prijs bekroond hebben. Kind van een vader die preferent A is, dus je kunt begrijpen wat dat dier waard wordt. En toch zou ik hem zelfs voor geen 500 gulden willen koopen, mijnheer, zoo platribbig. Wel diep, maar niet gewelfd, begrijpt u, dat mag ik niet lijen. En die van Jetse's daarentegen, een prachtig dier zou je zeggen, net een | |
[pagina 93]
| |
bison, maar niet fijn van vorm genoeg voor de heeren. Minnema knikt maar. Het amuseert hem zoo naar het technisch argot van zijn pachter te luisteren, dat hij slechts half kan volgen. - Nu hebben ze Herkules bijvoorbeeld weer bekroond met een premie, zegt Siebesma verontwaardigd, en 't beest heeft een zwarte patroontasch. Ik weet wel dat 't niks geeft voor de produktie, maar zooiets is erfelijk, net als die blauwe plekken onder de huid, waar ze tegenwoordig ook niet meer op letten. En nou kan je zoo'n beest bekronen zooveel als je wilt, maar d'r is geen buitenlander die hem zal koopen. En daar zit toch de winst in! - De heeren van 't stamboek weten anders best wat ze doen, baas! Dadelijk krabbelt Siebesma terug. - Natuurlijk, natuurlijk. Onpartijdig zijn ze, en verstand hebben ze er ook van. Zooals die konsulent uit Alkmaar bijvoorbeeld, als ie op de boerderij opgegroeid was kon ie er niet weer van weten. 't Eenige wat ik zeggen wou: de heeren kijken wel eens een beetje te veel alleen maar naar 't exterieur. Als je een vrouw zoekt let je toch ook niet alleen op het uiterlijk, hè, maar eerst op karakter. Minnema slikt de opmerking in dat Wiebren Siebesma wel de laatste mocht zijn om zooiets te zeggen. Al een oogenblik geleden heeft zijn hand aarzelend een boekje opgepakt van het leestafeltje naast hem. Schijnbaar onverschillig reikt hij het zijn pachter. - Ik heb juist wat geschreven over het boerenleven. Siebesma pakt het boekje voorzichtig beet, of het van porselein was, en bekijkt den omslag. - Dat's aardig, zegt hij, dat's drommels aardig, met die zon en dat kerkje. Maar ik hoop toch dat mijnheer het boerenleven niet alleen bij den zomerdag heeft beschreven? Zoo's bij den winter, als de hagel over | |
[pagina 94]
| |
het veld struunt, dat hoort er ook bij! Hij vraagt zich af waar Minnema het boerenleven heeft leeren kennen. Of die ooit bij dag en dauw in een neerplassende regenbui onder de koe zat? Minnema doet ongedwongen: - Hou het maar, en lees het! - Is 't Friesch? - Natuurlijk! - Mijnheer weet wel dat ik met die rare spelling slecht overweg ken. Over het gezicht van zijn landheer fronst een donkere schaduw. Haastig voegt de boer eraan toe: - 't Is net wat voor Boukje! Minnema haalt de schouders op. Hij weet bij ondervinding dat het nutteloos is met Siebesma te spreken over de schande, dat een Friesche boer zijn eigen taal niet kan lezen. Kleine pachter uit een gezin, dat zich van landarbeiders omhoog heeft geworsteld. Sjouwen van ochtend tot avond. Waar zouden ze de kennis ook vandaan halen zoolang de school hun.... Even moet hij een gevoel van wrevel en verbittering onderdrukken eer hij den gemoedelijken toon terugvindt van zooeven. - Maakt Boukje het goed? Nog altijd geen vrijer? Argwanend kijkt Siebesma op. Zou mijnheer Minnema nu werkelijk vorige zomer niks gemerkt hebben met ingenieur Brolsma? Als om de vraag te ontwijken zegt hij: - Bouk is een rare. Soms denk ik warachtig dat ze zich voor een gewone boerenjongen te groots voelt. Tusschen de twee valt een gegeneerd zwijgen. De klok aan den wand tikt drie droge slagen, als het doorbreken van een houtje. De handen van Minnema spelen met een vouwbeen. Hij overlegt of het misschien goed zou zijn Siebesma | |
[pagina 95]
| |
dat kiekje te laten zien van Brolsma met freule van Wassenaar. Een snapshot op de tennisbaan. - Ze is zoo teer, dat je soms zou denken: van een buitje regen moet ze smelten. Stomme kerel! Een dametje dat er nu al voor terug schrikt haar luxe nestje in Den Haag ooit te moeten verlaten. - Als de kroonprins nog op Wieringen woonde, schrijft Brolsma schertsend, - zou ze er misschien nog over denken, maar zonder dat krijg ik haar met geen sleepkraan naar onze Wild-West toe. - Wat de vent in hemelsnaam in zoo'n Haagsch nufje gezien heeft? Friesch bloed was beter! Hij besluit niets over het fototje te zeggen. Brolsma heeft van die vlagen. Je weet nooit hoe het afloopt. Siebesma breekt de stilte. Op den man af vraagt hij: - Hoe dacht mijnheer, met Mei, als de huur afloopt, weer te verpachten? In 't openbaar, bij vrije inschrijving of....? - Niet als wij samen tot een akkoord kunnen komen. Ik houd mij aan de oue goeie gewoonte. Landheer en pachter, als 't kan, voor het leven. Strijkgeldjagers hebben we niet noodig. Verlicht haalt de boer adem. Hij weet veel te goed hoe de landhonger de pachten opjaagt. - Meneer weet natuurlijk dat 't een paar slechte jaren geweest zijn? 't Vorig jaar kon de molen 't water niet verwerken en verzopen we bijna. 't Heele zomer hebben de koeien op stal gestaan. Een paard in de wei zakte weg tot z'n knieën. Nog geen 20 schapen hadden de gaten weg kunnen werken. Dit jaar, of 't zoo zijn moet, het omgekeerde. - Zoo droog, dat je de beesten met pulp in het leven moet houden. 't Water in de vaart te brak om in de slooten te laten. Gisteren nog heeft een kalf in zoo'n wed dat | |
[pagina 96]
| |
we groeven z'n pooten gebroken. - Dat wordt allemaal beter, schertst Minnema, als mijnheer Brolsma maar een keer z'n dijkje klaar heeft! - 'k Mag lijen dat 't gauw is, zucht de pachter, maar dat mijnheer Brolsma ook iets kan doen tegen 't vallen van de prijzen, zou ik niet gelooven. Als U nu rekent, toen ik van U huurde, dat de melk 12 cent was, tegen 7 in dit jaar! D'r zijn koeien die ik voor 'n 800 à 1000 gulden gekocht heb, waar ik nog geen 400 voor krijg als ik ze weg doe. Een paard van 1000 gulden kan je tegenwoordig nog voor geen 500 verkoopen. Dan kunt u zelf narekenen dat de waarde van m'n inventaris met de helft is gekelderd. - Een fiktieve waardevermindering, merkt Minnema op, die volkomen wordt opgeheven als de prijzen weer stijgen. Rechtop zit hij nu en onaangenaam op zijn qui-vive. Geldzaken heeft hij altijd slechts met den grootsten tegenzin behandeld. Ineens sta je niet meer als menschen tegenover elkander, maar als veekoopers, die elkaar in de handen klappen wat een koe waard is. Belazert zoo'n Siebesma me nu, denkt hij onzeker, of haal ik hem werkelijk het vel over de ooren? Van een boerenhuishouding heeft Minnema weinig verstand, hij weet alleen dat hij het land destijds zelfveel te duur gekocht heeft. Zijn pachter heeft er waarschijnlijk geen idee van hoeveel hypotheeklasten op die Hektaren drukken. - Mijnheer weet, gaat Siebesma door, - dat ik m'n pacht altijd trouw betaald heb. Kontrakt is kontrakt, 't risiko neem je op je. Maar als ik nu weer voor 6 jaar moet inhuren, zal mijnheer zelf begrijpen dat 't niet tegen dezelfde pacht kan. Minnema zegt strak: - Notaris Van der Woude | |
[pagina 97]
| |
heeft me verteld dat je buurman met Mei weer voor 65 gulden de pondemaat ingehuurd heeft! Siebesma antwoordt: - Als 't boelhuis geworden was had ie er nog veel meer bij verloren. Aan zijn jongens heeft ie 'n paar goedkoope knechten. Een ander stuk land was nergens te vinden. Met zoo'n pacht boer ik achteruit. Ik had gedacht 50 gulden de pondemaat en niet hooger. - 15 gulden de pondemaat minder? En als de prijzen omhoog gaan? - Stug zegt Siebesma: - Het laat zich eerder aanzien of ze nog verder gaan zakken. Minnema's smalle vingers trommelen een nerveuse marsch op de tafel. Siebesma is ongetwijfeld een goeie boer die het land niet laat vervuilen. Een vriendschapsverhouding met z'n pachters is altijd een van de voornaamste dingen die hij als landheer nagestreefd heeft. Zeker wat de pachter van de Reinshoeve aangaat, waar hij ieder jaar met Brolsma zijn vakantie doorbrengt. Aan de andere kant is de prijs die Siebesma noemt onmogelijk laag, zoo, dat ze nu de suiker-aandeelen ook al gaan kelderen, zijn heele begrooting in de war stuurt. - 55 gulden de pondemaat, beslist hij, - als dat niet kan zal ik het met een inschrijving moeten probeeren. Siebesma staat op. - Vooruit dan maar! zegt hij gelaten. - Zonder notaris? - Zonder notaris natuurlijk, als man tegen man, op goed vertrouwen. Zijn smalle heerenhand in de breede van den pachter. Een deur die dichtslaat. Peinzend blijft Minnema een oogenblik werkloos zitten. Evengoed als Siebesma weet hij, dat de grond voor den oorlog nauwelijks 20 à 30 gulden de pondemaat opbracht. | |
[pagina 98]
| |
Waar moet het heen als de prijzen der landbouwprodukten in hetzelfde tempo blijven dalen? Minnema tracht de onaangename gedachte van zich af te zetten aan een financieele katastrofe. Op het blanke papier, aan de schrijftafel voor hem, schrijft hij zijn artikel voor It HeitelanGa naar voetnoot+: - Ienris it bisit fen de treflike, adellike stagen fen fryske reginten, dy 't hjar skreauwen mei swide en forneamde skaeinammen, is nou de fryske groun mar for in diel maar fen inkele fen hjar neisieten; it oare en fierwei greatste part is yn hannen forfallen fen in soarte fen maetskiplik ofeart, forlike altiid by hwa 't der iensis oergiene....Ga naar voetnoot+
Hotel Friesch Stamboek. Onder den blauwen tabakswalm boven de vierkante tafeltjes met bier of borrels en de stijllooze Thonet-stoelen gonzen gesprekken: - de helft van de prijzen, maar nog geen 10% van de pacht af! - Voor de hypotheekboeren wordt het nog erger, die verliezen d'r land, d'r duiten en d'r inventaris op de koop toe! - 't Ligt aan de grondprijs. Naar beneden is er een grens aan, naar boven nergens. Op de klei hebben ze onlangs ƒ2000 betaald voor een H.A.! - In het Westland 9000. - In Aalsmeer 30.000. - Dat moet toch spaak loopen! - 't Zou niet spaak loopen als die beroerde arbeiders in de stad niet zooveel verdienden. Moet je maar eens lezen wat Smit schrijft over de verhouding van tarween broodprijs. | |
[pagina 99]
| |
- De staat vilt ons. - De sociale lasten.... - Als ze tenminste die Zuiderzee maar gauw dichtgooien! 't Eenige middel dat de grond weer goedkoop wordt! - Hoe kan die goedkoop worden als ze zulke kapitalen weggooien aan de dijken? - Ligt ook weer aan de loonen. Met een duizelig gevoel in zijn hoofd staat Siebesma op, hij kan het merken dat het, na bijna een half jaar, weer zijn eerste borrels zijn. Gure herfstwind waait door de geknotte toppen der iepen. Bladeren dwarrelen neer, waaien op en wervelen weg voor zijn voeten. Door de poort van de veemarkt komen de laatste stieren naar buiten, machtige beesten met wit vel, dat in breede plooien tusschen de voorpooten neerhangt. Boerenknechts, zwarte sokken over de pijpen van hun broek heen, leiden hen aan de neusring voorzichtig de schuine plankjes op naar de wagens. Onwillekeurig blijft Siebesma staan. - Slecht model, denkt hij, de kont afhangend en rond, begrijp niet dat De Boer met zoo'n beest voor den dag komt. Dan loopt hij verder. Brug over, korenbeurs langs en voorbij het standbeeld van Waling Dijkstra. Uitgestorven in den druilerigen middag ligt de Weaze daar. Hij drentelt het grachtje langs en blijft, voor het kafé van Paardekamp, besluiteloos stilstaan. - Nog een uur eer de bus wegrijdt. Zijn hand heeft de klink van de deur reeds gegrepen. Siebesma stapt binnen. Een verveelde kellner hangt over de tapkast. | |
[pagina 100]
| |
Dof tusschen de nagemaakte blaadjes der klimop hangen lichteloos de blauw en roode lampjes der feestversiering. Op het leege podium staan de ingepakte instrumenten der muzikanten. Wiebren drinkt zijn glas leeg: een man die geen haast heeft. De dagen dat het ééne rondje na het andere nauwelijks zoo snel kon worden neergezet als uitgedronken, liggen ver in het verleden. Avonden, na de veemarkt, als de jonge meiden hier in het lokaal zich hartstochtelijk achter de ruggen der jonge boeren verdrongen om, op tafel, het klinkende neerkletsen te hooren van de rijksdaalders. Hoog uit haalden de harmonika's. Met verhitte gezichten zweefden de paren dicht op een over den dansvloer, wanden en lichten en de blozende gezichten der boerenmeiden wentelden een wilden rondedans voor je oogen. De koele verfrissching der nachtlucht als de deur achter je dichtsloeg. Nieuwe hitte, nieuw stemmengeroes en beweging in Eden, waar de tamboer van het kabaret de binnenkomende boeren begroette met een ratelenden knetterslag van de bekkens. Later nog, zingende in de menschleege steegjes, zakten ze gearmd af naar de Put, kleinere, barstensgevulde, fel kleurige danskamers voor knechten en stadsvolk, waar, op het rauwe gebonk van een draaiorgel, hittig gezang naar het dak joeg. Dolle uren van roes waar het jonge bloed in opjachtte als een paard dat op hol slaat. Vuisten die de zakken uitvlogen. Brekende glazen. En het gevoel tegelijk alle breidels, alle banden, alle verplichtingen een avond te hebben afgeworpen in de dolle gemeenschap der dwazen. En nóg is zijn bloed jong. | |
[pagina 101]
| |
Nog stroomt vanavond, op den dag van de najaarskeuring, het zaaltje van Paardekamp om een uur of negen, als vroeger, met volk vol. Nog is het mogelijk de bus te verzuimen en morgen om half twaalf met de eerste tram aan te komen in Lemmer. Achter den stoel van Siebesma staat al een poosje onopvallend de kellner. Nogmaals heft de boer het goudglanzende glas tegen het licht en drinkt in één teug het restje hier uit. Hij weet hoe Sietse precies om zeven uur met het avondeten op hem zal wachten en hij ziet hoe een mildere lach over haar strenge gezicht glijdt als ze de kleine in bed legt. Zwaar zet hij het leege glas op de tafel en betaalt den kellner. Morgen, na 't melken, overweegt hij: slooten uitbaggeren, modder rijen, terpgrond afgraven. Het billet van de personeele belasting moet ingevuld en tegen den middag zal Jetse de veekooper komen praten over den prijs van zijn varkens. Tegenover hem, als hij de gracht weer opstapt, staat de dreigende hooge muur der gevangenis. Siebesma zet de kraag van zijn jas op tegen den neerdruilenden motregen en loopt, zwaarder van pas en lichtelijk voorover gebogen, naar de bus toe. |
|