Zuiderzee
(1934)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 63]
| |
Vijfde hoofdstuk- Dus toch op de logger? Brolsma fronst het voorhoofd. Jammer van den jongen, denkt hij. Destijds, bij Woudenberg, toen ze hem beter leerden kennen na dien stormdag, leek het of er wat in zat. Als hij daar, zoo met hun tweeën in de hotelkamer, eenmaal op zijn gemak was, kon 't gebeuren dat ieder antwoord telkens opnieuw een nieuwe vraag losmaakte. Minnema knipoogde hem dan wel eens toe met een half oogje naar de klok, waarvan de uurwijzer al voor den vierden keer rondging zonder dat de jongen het merkte. Zooals ie dan met een gloeiende kleur in hun platenboeken verdiept zat! Een onmiskenbare honger naar weten. Koersend naar Harderwijk is het motorbootje van de Zuiderzeewerken voor een uurtje de haven van Urk binnengeloopen, waar Brolsma's kollega, ingenieur Warmond, een kort onderhoud met den inspekteur moet hebben over de grondmonsters. Wat zal je anders doen dan de straten van het dorp nog eens doorloopen, daarbij opmerkende, dat de schilderachtige maar vieze grachtjes van vroeger door een keurige rioleering en trottoir zijn vervangen, en dan verder maar even aanstappen bij Theun met de pukkels, om de groeten over te brengen van Sietse? - Handige meid toch, dat ze dat Friesche boertje zoo netjes aan den haak heeft geslagen! Trouwens, de vrouwen hier zijn over 't algemeen heel wat haaibaaieriger dan de mannen. Zeker omdat ze allemaal een paar jaar aan de wal moeten dienen. - Hij wou 't zelf zoo, met z'n vrind, zegt Theun van Lubbetje, - en ik gaf m'n zegen. ‘Nederigheid gaat voor de eere!’ | |
[pagina 64]
| |
Ontevreden kijkt Brolsma naar de, over het straatje gespannen, guirlande van rood, wit en blauw wasch-goed. Een baaien hemd dat hard als een plank in de lucht staat en een dichtgebonden onderbroek, door den wind opgezwollen of het onderlijf er nog in zat. - Altijd weer teksten, denkt hij wrevelig, en herinnert zich een bord dat Minnema destijds op Marken gekocht heeft: - ‘Geld is de loosGa naar voetnoot+’, stond erop. - Daar zijn ze tenminste eerlijk! Hij zegt: - Als je gewild had, kon je de jongen toch voor de steun wel een vak laten leeren! In de anders zoo gemoedelijke oogen van Theun met de pukkels glanzen een paar verraderlijke vonkjes: - Sigarenmaker zeker? Op 't mooie fabriek, daar de bazen en de Kampers met 't subsidie van de regeering schoot gaan halen! Ken je nou nog minder vak uitzoeken dan waar ze die jongens ongelukkig mee maken? Dat's 'n miese bedoening, meneer! M'n geest zou 't niet toelaten dat 'k m'n jongen daar naar toe liet. - D'r zijn andere vakken! Kantig en breed, de struisch bloote armen op den wijden boezel gesteund, komt moeder Grietje tusschen beide. - Meneer vatten dat zoo niet, taote, je moeten precies vertellen waar 't op staat, dan komt 't goed. Meneer denken dat 500 gulden van 't subsidie 'n heele som is. Jie kunnen rekenen dat daar glad nog de hellefte bij komt van kost en kleeren. En de verdiensten bennen dan ook weg. Maar al ging 't. Hoeveel jongens bennen d'r niet op de schipperscholen geweest, die nou met d'r diploma in der diezakGa naar voetnoot+ loopen en ze hebben d'r niks an. En asse ze een keer 't avontuur van 't visschen gewend benne dan zitten ze veels te vast ook. De jongens bennen 't | |
[pagina 65]
| |
vrij leven gewend, moeten jie denken, die kunnen zoo maar in 'n vast baantje aan de wal zich niet schikken! - 't Laatste kan waar zijn. Maar dat van de centen, kom, kom Griet, we weten te goed wat de visschertjes verdiend hebben tijdens den oorlog! - Verdiend en verloren, zucht moeder Griet, zoo's Auke m'n jongen, en draait zich ineens om of ze noodig iets achter zich in de mand met breiwerk op den grond moest zoeken. Stilte valt in de kamer. Dan steekt schipper Theun voorzichtig aan de vlam van het theelichtje zijn pijp op, trekt een paar lange halen, en zegt, terwijl hij voor zich uitkijkt door het venster, alsof zijn woorden heel niet voor de vrouw die naast hem zit bedoeld waren: - 't Past den mensch niet, tegen Gods raadsbesluit te murmureeren. Wie wijs is doet als Job en legt de hand op zijnen mond, want de wegen des Heeren zijn onbegrijpelijk, maar Hij is de Herder. Hij zwijgt even en het is of zijn woorden daarna weer milder en menschelijker door den zoetblauwen tabakswalm van de pijp heendrijven: - Meneer heb gelijk. ‘Ik zal zijne kost rijkelijk zegenen, zijne nooddruftigen zal ik met brood verzadigen’, zoo sprak de Heere. 'k Zal niet zeggen dat ie Zijn zegenende hand niet op ons liet rusten. Maar heeft meneer ooit uitgerekend wat 'n zeiltje of 'n net, of 't onderhoud van 'n vaartuigie kostte in die dagen? 'k Heb d'r dit huisie van overgehouden en 'n motor voor 't bolletje. Wat die zoo an reparatie gekost heb zal 'k juu maar niet vertellen. En nou tegenwoordig een 40 P.K. al weer niks meer waard is, nou heb ik niks meer en is 't huisie verhypeteekt en alles. Nou | |
[pagina 66]
| |
ken ik afwachten of ik 'n 5000 gulden van de regeering krijge voor 'n nieuwe botter, as ze 't geve willen en dan geven ze nog niks, want daar moet je rente van betalen en aflossing. ‘Zelf wat, hoe mooi is dat’, zegt 't spreekwoord maar als 't jaar nou maar 'n klein beetje tegen loopt dan wordt 't poffen en varen voor Kromhout en 't hypeteekje, met op slot vrij man af, als je boeltje voor schuld verkocht worde en jie benne failliet! Gemelijk neemt Brolsma afscheid. - Al net als de boeren, denkt hij, klagen en klagen. En toch, wat 'n prachtig ras, zooals ze daar voortstappen met hun gouden halsknoopen en de ouderwetsche gedreven zilveren gespen op hun wijde pofbroek. ‘Geuzenkoppen’, schrijven ze in de boeken, ‘kerels van Piet Hein en De Ruyter’. Kan 't waar zijn, wat dr. Van Tijen beweert, dat de mot er van binnen in zit? Degeneratie door inteelt, een maximum aantal gedegenereerden, idioten, drankzuchtigen en tuberkulozen? In het bedrijvige haventje staat, aan dek van de gloednieuwe motorboot, Warmond reeds te wachten. - Gevangen in de betooverde veste? lacht hij. Pas maar op dat je niet binnen haar muren bent, wanneer ze straks weer voor honderd jaar naar den bodem der zee zinkt. Dan ernstiger: - 'n Raar wereldje, hè? Zoo'n gemeenschap uit de 17e eeuw gekonserveerd als onder 'n glazen stulpje. En dat 't uitgezocht precies onze konservatieve Colijn zijn moet die haar zal verstoren! De gezalfde Gods, uitverkoren om het volk Gods met eigen hand naar den ondergang te voeren! Want die gouden bergen die ze hier nu nog met arme-visscher spelen aan steun verwachten, - hij fluit veelbeteekenend, - 't zal mij verwonderen, wat daarvan terecht komt als de nieu- | |
[pagina 67]
| |
we raming van de kommissie-Lovink straks eens op tafel gelegd wordt. Scherper dan eigenlijk z'n bedoeling was antwoordt Brolsma: - Je weet zelf het beste wat een armoezaaierij de Zuiderzeevisscherij steeds geweest is. Daar gaat geen bliksem aan verloren. Inwendig ergert hij zich over de scherts op Colijn. Een vent waar je van denken mag wat je wil, maar zonder iemand als hij, die de durf van den officier met het wijde inzicht van den captain of industryGa naar voetnoot+ vereenigt, waren alleen die tegenslagen in het Amsteldiep al voldoende geweest om het hart bij de Hollandsche duitendieven in de schoenen te laten zinken. Ingenieur Warmond kijkt zijn kollega verbaasd aan. Zou hij toch de pest in hebben dat hij dat zaakje in Harderwijk op moet knappen? Droogjes merkt hij op: - Dat wás zoo. De laatste jaren is het of de zee met onze plannen de gek scheert door 'n steeds grooter opbrengst. Autobussen die de visch het land inbrengen, stijgende prijzen en grootere vangsten. En trouwens, het is dwaasheid om je op 't totaal van de besommingen blind te staren. - De visscherman is 't slijpsteentje!, zeggen ze op Marken. Dat beteekent, dat anderen dan hij zelf er rijk van worden. Je moet aan de werven denken, de zeilenmakers, touwslagers, aan de taanderijen, rookerijen, pellerijen, vischmeel-fabrieken, de venters, het transport, weet ik al. De vorige week ging er uit Enkhuizen weer een vloot met mosselzaad naar Zeeland. 300 millioen lijkt me voor 'n gekapitaliseerde waarde van die heele bedoening een lage schatting. Brolsma haalt zijn cigarettenkoker voor den dag en presenteert haar aan Warmond. | |
[pagina 68]
| |
- Neem er een, zegt hij ruw gemoedelijk, - en spaar me in Godsnaam al die praatjes die ik straks natuurlijk dubbel en driewerf van meneer Herder krijg te hooren. Warmond steekt een cigaret op en beschermt met de hand het vlammetje van den aansteker tegen den zeewind. - Jouw naam is in ieder geval vast gemaakt, met dat nieuwe profiel van den zeedijk. Een eerlijke bewondering klinkt door zijn woorden. - Verdomd kranig, denkt hij, - wat de vent met z'n betonkonstrukties klaar speelt. Geen wonder, dat ie z'n salaris in twee jaar verdubbeld heeft. Zonder te antwoorden kijkt Brolsma over zee uit, gedachteloos turende naar een paar Volendammer bottertjes in de verte. Hij ziet Grietje weer voor zich. Als Sietse, daarginds op de boerderij ook zoo wordt, zoo steil en zuinig, kan Boukje als zuster van den boer ook verder haar pret op. Even is het of hij iets bitters moet wegslikken. - Je zou haar immers daarginds kunnen weghalen, je verdient genoeg tegenwoordig. Hij hoort, door het geluid van den motor heen, de joviale stem van Warmond: - Wat jou soms mankeert, met je stuursche buien, ik snap het bij God niet. Man, je kost is gekocht als de afsluitdijk door gaat! De toekomst ligt voor je! - 't Is waar, denkt Brolsma, - de toekomst ligt voor me. Het zou louter krankzinnigheid zijn me op dit oogenblik van m'n loopbaan aan een boerenmeisje te binden.
De stappen van ingenieur Brolsma en zijn geleider klinken hol door de vischpoort. Binnen den zwaren zeemuur, waarvan de gaten, die de storm van 1916 | |
[pagina 69]
| |
sloeg, nog niet allen gedicht zijn, branden de pannendaken der witte visscherhuisjes rood in het zonlicht. Een groepje rekruten verveelt zich voor de poort der kazerne. Een boerenwagen hobbelt zwaar over de keien. Brolsma slaat ongemerkt een blik op den man naast hem: korte, breede gestalte, een gebruind gezicht, onder de manchetten uit breede handen, die den vroegeren visscher nog verraden. Niet de querulant die hij zich voorgesteld had. Blijkbaar spreekt de man waarheid als hij zegt, dat hij liever den helmstok dan de pen ter hand neemt. Tweemaal gaat het spichtig rinkelende belletje van het ingedommelde huis over, eer de koster kalmpjes op z'n afgetrapte vilten pantoffels naar de deur sloft. Gedrieën stappen ze de straat over naar den kerkmuur. Een stugge stilte van stoffige orthodoxie geeuwt van den banalen gevel. Onder de breede ramen van het nuchtere kerkgebouw zijn, vlak boven elkander, twee verweerde steenen aangebracht met groenigen uitslag. Met een stug gebaar van zijn hand, waar het eelt nog inzit, wijst Herder er naar: - U ziet het! Er is geen twijfel. 4.40 M. boven A.P.: ‘Doe men schreef anno 1570 geweest den 1 November hyer soo hoog het er - De drie eerste letters van het woordje water zijn uitgesleten, merkt Herder op. Brolsma knikt. - Verplaatst? vraagt hij. - Verplaatst, zegt de koster, maar er zijn zes levende getuigen die u zeggen kunnen, dat ze op dezelfde plaats weer aangebracht is. | |
[pagina 70]
| |
Brolsma krabbelt een paar korte aanteekeningen in zijn notitieboekje. Door zijn hoofd flitsen gedachten en cijfers: - 4 Meter 40, dat is 1.70 boven het vloedpeil van 1825, dat de kommissie-Lely als hoogste aannam. Dan is ook 5 M. niet voldoende, maar moet de hoogte van den afsluitdijk minstens op 7 Meter gebracht worden. Maar dan moeten ook de Friesche dijk van Caspar de Robles de hoogte in en de dijken van Holland. Het is of de potloodcijfers in zijn boekje een tergende millioenendans uitvoeren voor z'n oogen. Nauwelijks let hij, bij het afscheid, op de neerbuigende beleefdheid van den koster. Pas in de buurt van de haven veert hij op door een plotseling invallende gedachte: - U schijnt zelf toch ook geen al te groot vertrouwen in de steenen gehad te hebben, mijnheer Herder, anders had u, na den vloed van '16, den vloer van uw fabriek meer dan een Meter hooger moeten leggen! Herder schudt het hoofd. - Beperktheid van blik, omdat ik de steenen toen nog niet kende en het vraagstuk nauwelijks bestudeerd had. Je denkt dan eenvoudig: - zooiets zal mij niet meer overkomen, en houdt alleen rekening met het ergste wat je zelf beleefd hebt. Daarom hebben de menschen in alle tijden telkens hun vloedkamers op verschillende hoogte laten bouwen. Maar de hoogste vloedkamers, zooals die van Flevo Rama, liggen meer dan 5 M. boven peil. Dat is wat anders dan 10 Meter er onder, zooals de bodem van uw nieuwe polders. Brolsma weert af: - Vloedstanden zooals bij Harderwijk zullen achter den afsluitdijk nooit meer voorkomen, mijnheer Herder. - En ik voorspel u, dat de vloed op de Wadden veel hooger zal rijzen. Het verschil tusschen den stand van | |
[pagina 71]
| |
2 M. 70, dat Lely aanneemt, en den steen van 3 M. 75 van 1825 kan alleen door opstopping verklaard worden. Natuurlijk moet die opstopping voor den dijk hooger zijn als het heele bassin van de Zuiderzee als reserve wegvalt. Het is alsof je de veiligheidsklep wegneemt van een ketel! Omdat de gaten tusschen de eilanden smaller waren dan dat tusschen Stavoren en Enkhuizen waaide het water vlugger de Zuiderzee in dan het binnenstroomde. Het water in de Waddenzee stond daardoor altijd lager dan in de Noordzee, want de Zuiderzee kwam nooit vol. Als de dijk er ligt zal het water op de Waddenzee, door de opstopping, nog hooger komen dan in de Noordzee. - Over dat punt, mijnheer Herder, zegt Brolsma, zullen wij het vandaag niet meer eens worden. Het verschil tusschen dien stand van 1825 en 1670 is al erg genoeg. Ik begrijp uw pessimisme en zal mijn rapport erover uitbrengen aan den minister. Stroef nemen ze afscheid. Brolsma zinkt weg in een rieten stoel, die de dek-knecht achter op de boot voor hem neerzet. Pas wanneer de Veluwekust blauw achter hem wegvaagt, zegt hij, als in zichzelf sprekend, tegen Warmond: - Die vent zou je er haast toe brengen om aan den minister te seinen: stop de heele boel maar. Een mooie historie! De half opgerookte sigaar die Herder hem zoo straks presenteerde, werpt hij met een vies gebaar over de reeling, staat op en loopt met de handen op zijn rug heen en weer over het dek. - Natuurlijk is het allemaal kletskoek. Godweet hebben ze die steenen een paar decimeter te hoog ingemetseld bij het verplaatsen. Bovendien, hoeveel korter wordt de dijk niet dan die lange kromme bocht van de Veluwe! En de werkweg van de golven. De af- | |
[pagina 72]
| |
stand van de Noordzee tot den dijk is nog geen derde van den afstand, waarover de opwaaiing tot Harderwijk plaats vindt. Het is of hij zich met zijn argumenten tegen een diep in hemzelf opstaanden twijfel tracht te verdedigen. Zakelijk zegt Warmond: - Er zit in deze zaak nog heel wat meer dan onze ingenieursreputatie. Voorloopig is dit het eenige groote werk waarbij een water-bouwkundige een kans heeft. Denk niet dat onze groote aannemers in het buitenland zoo gauw weer een opdracht krijgen, verarmd als het is door den oorlog. Ze kunnen hun baggermolens en verder kapitaal wel laten zinken als de dijk niet doorgaat. Maar dan moet er ook voor gezorgd worden dat men menschen als die Herder voorgoed den mond snoert. Grimmig antwoordt Brolsma: - Bij de groote kranten krijgt hij voorloopig geen voet aan den grond. En wat z'n verdere praatjes aangaat, ik ga met de direktie spreken over een brochure. We zullen zorgen, dat die mijnheer op z'n wenken bediend wordt! Beiden zwijgen. Dan zegt Brolsma zachtjes: - En toch zal het onvermijdelijk zijn dat er een extra kop van een goeie 2 Meter op den dijk komt. Ongerust vraagt Warmond: Is de basis daarop dan berekend? |