| |
XV
Gongslag.
Bekken.
Nog eenmaal, als in de dagen van Napoleon, steeg uit het hart van Rusland een vuurkolom op, die als een zuil over het land stond. Niet huizen, stallen, voorraadschuren, meubelen en kunstvoorwerpen gingen in de vlammen op. Haat en liefde vormden de brandstof. De zwaar geladen mijn der volksellende ontplofte tegen den stalen wand van kapitalistische winzucht en in een zwarte massa van rook vlogen de lucht in: vooroordeel, onderdanigheid, slaafschheid en democratische illusies, tegelijk met de verminkte lijken der heerschers.
Aurora, Winterpaleis, Métropole, Kremlin, andermaal de Putilowfabrieken, andermaal tienduizenden marcheerende voeten op de Newski, opnieuw schrijft de massa met brandende letters Lenin's naam op den wand der historie.
Vonken van het groote vuur dwarrelen over de steppe, over Polen, over de steden van Duitschland, die 's nachts tegen luchtaanvallen in donker gehuld zijn, over woestijnen en oceanen, over loopgraven, over de lage polders van Holland.
Vonken van het groote vuur dwarrelen neer in menschenharten, achter kerkertralies, in betononderstanden, menschen in de eindelooze rijen voor brood en olie, menschen in het stookhol, in hospitalen, en
| |
| |
scheepsvooronders. Menschenharten, die kil en vochtig van vertwijfeling werden, schimmelden onder een laag verraad en leugens, harten die lucht ontbeerden in de vunzige sfeer van godsvrede en officieel patriotisme.
Langzaam smeulen de vonken in menschenharten, nog legt een Duitsche generaal in Brest-Litowsk het zwaard op tafel, nog gaan de jonge Yankee troepen: hinkey pinkey parlez-vous, zingende naar het front toe, nog verklinkt de radio oproep: ‘aan allen, aan allen’ onbeantwoord in den aether.
Wind van ontbering, gloed van verachting teistert de harten.
Vonken smeulen, gloeien aan, branden gaten in muren van leugens, woorden en gedachten strijken als tochtlucht door de zielen, plotseling slaat een vlam uit, in Cattaro, in Kiel, in Berlijn, in Essen.
Binnen de 14 dagen rollen de kronen van 22 vorstendommen als een zwerm dorre herfstbladeren over de keien, vluchten oberster Kriegsherr en Kronprinz dapper over de grenzen van het gesmade Holland, krijgt de polsslag van den tijd plotseling vat, zelfs op het bijna verkalkte bloed der liberalen, hoort het proletariaat voor de laatste maal de machtige stemmen van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg. Binnen de 14 dagen roept Cantecleer's klaroenstoot de massa's wakker uit één lange nachtmerrie van vier brandende jaren, dan - eer de haan ten tweeden maal gekraaid heeft, hebben Ebert en zijn partijgenooten hun meester reeds meer dan tienmaal verraden.
In November '18 brengt de Notenkraker een plaat, waarop Troelstra de zweep zwaait tegen Hare Majes- | |
| |
teit achter wier rokken de opperbevelhebber van leger en vloot schuil gaat.
In November '18 dragen de schouders van arbeiders en soldaten Louis de Visser door de straten van Den Haag heen.
In November '18 laat burgemeester Zimmermann de leiders der Rotterdamsche sociaal-democratie bij zich op het stadhuis komen om te vragen, of zij in willen staan voor de rust en orde als de revolutie niet voor den tolboom van Emmerik stand houdt.
In November '18 beramen Sjeng en zijn makkers samen met de kameraden uit Aken aan één tafel in het Heerlensche volkhuis de bezetting der mijnen. Reeds heeft St. Josef, met de ervaring achter zich der hongerdemonstraties in Januari, aan de regeering geseind: ‘Bevolking onrustig in hooge mate’. Slechts met moeite gelukt het den sociaal-democratischen leiders Grabal en Paris, Sjeng en zijn makkers voorloopig te bewegen tot wachten.
Uit Oost Groningen, de streek waar eens Hannes en zijn makkers de kogels der commiezen tartten, dezelfde berichten. ‘De commissie van actie begroet met hartstocht de sociale revolutie.’
Uit Utrecht bericht de Commandant dat de troepen ieder oogenblik bereid zijn het voorbeeld van hun makkers in de Harskamp te volgen.
In Amsterdam loopt luitenant Kiès, met de hand aan het foudraal van zijn revolver door de leege zalen van het paleis heen en vraagt zich af of de manschappen van zijn paleiswacht bereid zullen zijn tot schieten als de massa aanvalt.
In Den Helder....
| |
| |
In Den Helder wordt een ingewikkeld dubbelspel gespeeld, een spel waarvan Arie alleen de kaarten ziet die voor ieders oogen op tafel liggen.
Arie leest in de krant de Rotterdamsche redevoeringen van Troelstra en Heykoop en in zijn geestdrift daarvoor vergeet hij het kleine artikeltje in het Anker, dat de beweging in de Harskamp laakt en de soldatenraden voor Holland afkeurt.
Hij kan niet weten dat het H.B. een telegram gezonden heeft naar Indië, aan de Hertog Hendrik, met een waarschuwing in geen geval deel te nemen aan de protestactie.
Arie ziet dat de grendels uit de geweren genomen worden, adelborsten en officieren op wacht staan, de commandant de bestuurders der bonden bij zich roept voor een bespreking.
Ze zijn bang voor ons, denkt Arie, en met instemming herhaalt hij wat een van de bestuurders geantwoord moet hebben: ‘Wij zullen staan aan dien kant, waar men altijd een open oog heeft gehad voor onze belangen.’ Dat de meerderheid van het bestuur geen antwoord gegeven heeft, dat is in orde. Men verraadt toch niet aan den vijand zijn plannen? Bovendien, Arie is gewend om te gehoorzamen wat van hoogerhand gelast wordt. Als er revolutie moet komen, spreekt het dan niet vanzelf dat ook daarvoor de order van hoogerhand moet worden gegeven?
Arie is een van de duizendtallen die gelooft in zijn leiders, in de verbeteringen die zij hem zullen brengen, de ruimere kooi en de vergulde tralies. Als de regeering niet wil, denkt Arie, zullen wij achter onze leiders staan en haar dwingen. Zijn de jongens aan
| |
| |
boord niet klaar om er direct met de schuiten vandoor te trekken, als het noodig is de kameraden in Rotterdam en Amsterdam te steunen? Hebben ze soms niet alles reeds onder elkaar besproken, in het tusschendek, op de bak, in het gebouw van de bond en het marinecasino?
Ze zijn klaar en ze wachten.
Op het teeken wachten ze. Misschien komt het vanavond, hier in Tivoli. Hoogop laait de geestdrift. Hooger dan ooit zelfs in het gebouw, als thuisvaarders uit Indië repatrieeren wien men bewijzen moet dat het in Holland geen dooie boel is - Borkert op een tafel springt en de Internationale over het plein klinkt. Hier, dit is hooger. Stampvol is Tivoli. Voor de deuren verdringen ze zich, op de gangen, de trappen, tot buiten op straat staan ze te wachten. - Makkers ten laatsten male! Ten laatsten male.... klaar staan ze, het wachten is op den horen: - attakeeren - aanval op de tralies - daarna? Niemand denkt aan daarna, er zijn geen gehuwden meer en ongehuwden, geen huisjes met voor- en achtertuintjes, geen zijden lampekappen en theetafels van palissander, er is geen Jan meer, geen Piet, Klaas of Arie, er is, hier in Tivoli, vanavond, niets anders dan massa, klaar tot den aanval. Blaast de horen?
De horen blaast niet.
Internationale - Mariannelied - motie.
‘Jongens, vanavond gaan we naar boord met de vaste wil tot de overwinning, ieder blijft op de schepen, geen onberaden acties, geen provocaties, de roode vloot blijft alarmbereid tot het Hoofdbestuur haar tot een daad oproept.’
| |
| |
Tivoli stroomt leeg.
Vandaag niet, denkt Arie. Nog niet, maar morgen....
Morgen zit Arie in het Concertgebouw te Amsterdam, waar de groote Polak tot de massa zal spreken. Revolutiestemming zit in de lucht. Honderden arbeiders trekken zingend de stad door. Als de matrozen binnenkomen zetten duizenden spontaan de Internationale in.
Weer is Arie niet Arie, maar proletariaat, massa. Weer wacht hij op het commando.
‘En de Internationale zal morgen heerschen op aard!’ Morgen, - niet heden.
De leiders op het podium zeggen het duidelijk: ‘Pas ons congres, dat over een week in Rotterdam wordt gehouden, zal op democratische wijze beslissen of wij hier in Nederland arbeiders- en soldatenraden krijgen of niet. Op ons congres in Rotterdam zullen wij eischen....’
Het Concertgebouw stroomt leeg.
Demonstreeren.
Vlak achter het eerste vaandel loopen de matrozen.
In het hoofd van Arie botsen de gedachten alsof hij dronken op straat loopt. De Internationale - congres - zal morgen - over een week.
In een week kan de regeering....
‘Tot den strijd U geschaard.’
Ergens klopt iets niet. Boven zijn hoofd klappert het roode vaandel. Arbeiders en matrozen. ‘Zal beslissen of er in Nederland raden zullen komen.’ - ‘Breekt de wapens over de knieën en regimenten gaat uiteen.’ Dondert niet, denkt Arie, we marcheeren, de vlaggen
| |
| |
gaan voorop, de leiders zijn er bij, onze voeten stappen, de stad in, naar den Dam toe.
Op het Leidsche plein stopt de optocht. Een leider klimt in een lantaarn. Woorden over het plein heen: ‘In de stad - geschoten - gevaarlijk - geen provocatie - optocht ontbonden.’
Langs Arie en zijn makkers vloeit de massa het plein af. Hoe nu, denkt Arie verbijsterd, hoe nu - de revolutie ontbonden?
Op datzelfde oogenblik klemt moeder Keetje haar bleeke handen om de spijlen van het hek der kazerne. Door de breede Sarphatistraat zijn duizenden arbeiders getrokken naar de cavalleriekazerne waar, naar het gerucht wil, revolutionaire soldaten in arrest gesteld zijn. De arbeiders zongen. Naast moeder Keetje liep Gerard, haar kostganger. Zoo nu en dan hoestte hij. Van den winter, bij de staking van Januari aan de Hembrug, is hij bij 4% vorst het kanaal over gezwommen om in de loodsen manifesten aan te plakken voor de soldaten die het bedrijf bezetten.
Voor de poort van de kazerne heeft de massa halt gehouden. Een deputatie ging naar binnen. Zonder sommatie is er uit de poort geschoten. Over het hoofd van moeder Keetje heen vlammen door het donker witte, vurige strepen. Machteloos denkt ze, volkomen machteloos, en klemt de magere werkhanden nog vaster om 't hek heen. Op de straat ontstaat een paniek. Rennen, kreten. Als de schoten ophouden, liggen lichamen van arbeiders wentelend in bloed dat donkerder schijnt dan de modderige plassen water tusschen de railsen.
⚫
| |
| |
In deze helft van November organiseert dr. Poels de burgerwacht van Limburg.
Brabantsche troepen legeren zich voor het stadhuis van Rotterdam en Troelstra erkent, op het congres in het circus, zijn vergissing.
In Soerabaja vindt de bourgeoisie den moed den soldaten- en matrozenraad te overvallen en te arresteeren. Sneevliet wordt, hoewel zijn onschuld aan de soldatenbeweging vaststaat, voor alle zekerheid per s.s. Noordam geëxterneerd naar Holland.
Met hetzelfde schip worden Klaas, Hannes, Joris en 70 andere militairen gerepatrieerd, die gezamenlijk veroordeeld zijn tot 140 jaren tuchthuis.
In plaats van met aardappelen wordt ditmaal de opstandigheid der massa afgekocht met den achturendag, de invaliditeitswet en den bouw van een groot aantal arbeiderswoningen, wier huren op de hoogste loonklasse der opkomende arbeidersaristocratie berekend worden.
Wat de oorlog ook voor slechts gebracht heeft, Indië werd behouden. Met de stijgende winsten uit Indië lukte het nogmaals een klein deel van de Nederlandsche arbeidersklasse te corrumpeeren.
⚫
‘Zie je nu wel’, zegt de criticus van ‘Het laatste Geheimnis’ tot zijn collega, ‘dat het stuk altijd weer met een apotheose van de macht eindigt? En het komische intermezzo is, als je je nog een oogenblik op aardsch standpunt kunt stellen, eigenlijk heelemaal niet aardig.
| |
| |
Het eenige wat je misschien bewonderen kunt is de handigheid, waarmee de tooneelmeester in de pauze de gebroken draadjes weer vastknoopt.
Zie je, hoe hij die Sneevliet, waar jij op wees, opnieuw vastgehecht heeft aan het draadje der eerzucht met een donkere inslag van zelfoverschatting? Een typeerend voorbeeld!
Als het, met die wisselende film hier beneden, nog zin had romans te schrijven, zou hij me de stof kunnen geven voor een tragédie humaine. Denk aan dat oogenblik toen hij, op de Noordam, uit Indië thuisvoer, tegelijk met de matrozen en kolonialen die tot 140 jaar kerker waren veroordeeld. De bourgeoisie heeft de verhouding der straffen goed gewogen. Onverbiddelijk tegen hen die de daad van het verzet begingen, voorzichtig tegenover hem die nog slechts een gevaar is. Geen organisator der revolutie, hoogstens een te hartstochtelijk aanklager van onrecht. Een sociaal-democratisch-hervormer in wezen, maar reeds aan de grenzen van het verzet en, boven alles, gevaarlijk als een wekker van krachten. Als zoodanig hebben deze matrozen en soldaten hem lief en de Inlandsche leiders die hij achterlaat, als de eenige die hen verdedigd heeft, als de eerste, die met zijn Meirede, hun hart een ideaal gaf, als de bewuste die hun donker verlangen geleid heeft.
Betreurt hij zijn verbanning? Hij heeft in ieder geval weinig moeite gedaan haar te voorkomen! Met de martelaarskroon keert hij naar Europa terug, het eigenlijke terrein, waar naar zijn meening de strijd zal worden uitgevochten. Niet achter hem sluiten zich de deuren der gevangenis. Hij is vrij en bekend. Hij is
| |
| |
jong en vol daadkracht. Minstens kan hij verwachten met zijn Indische generaalsrang overgenomen te worden in het Europeesche leger.
Hoe klein en vochtig is het Holland dat hij terugvindt. Met een magistraal gebaar opende Troelstra revolutionair zijn armen voor de oprukkende massa, ving de stroom op, remde haar kracht en liet haar, weer tot rust gekomen, uitvloeien in de vertrouwde bedding van het wijde reformisme. Voor de groote droom is geen plaats meer. Sneevliet vlucht naar China. Maar de wereldrevolutie wordt aangevoerd door grootere krachten dan die van den kleinen leider. De koning van Indonesia wordt tot een ambtenaartje der revolutie. Hij is ouder geworden en vermoeider. Verder dan ooit schijnt het doel weg te wijken waarvoor hij uittrok. Hij begint te denken aan zichzelf, aan een plaats, aan een toekomst. Op de versmalde basis der opstandigheid verdringen zich de leiders. Dringende met de ellebogen verovert hij zich een eigen bootje. De wind is volkomen omgeslagen. Zwoegende op de lompe riemen roeit Sneevliet moeizaam zijn boot tegen den wind in.’
Treurig brengt de criticus van ‘Het laatste Geheimnis’ het glas naar zijn lippen. ‘Zie je, hoe de tooneelmeester het tweede draadje vasthecht?
Het is inderdaad een grauwe donkere stroom waar zijn boot tegenop vaart en de oever is bezaaid met wrakken. Verloren scheepvaartstaking, verloren tramstaking, verloren staking van bouwvak- en landarbeiders, verloren actie der sigarenmakers. En ver achter den horizon dooft het vuur der neergeslagen revolutie in Indonesia, in China, in Indië en stuurt men
| |
| |
de makkers van vroeger naar de boven Digoel.... Zie je nu ook, hoe op den stroom de grootere booten voorbij varen met de geelwitte of rose vlag aan den steven en den loods van het kapitaal naast den stuurman? Zie je hoe ze olie krijgen voor hun motor en geld voor hun manschap? Zie je hoe ze bereid zijn een lijntje uit te werpen naar de trage NAS-boot? De vermoeide roeier aan de riemen grijpt de lijn, concessie, compromis, werkloozenkas, collectief contract, hoe ze heeten mag - met een schok schiet de boot voorwaarts.
“Hola,” schreeuwen de makkers aan den wal, “je stuurt verkeerd”! Laat ze maar schreeuwen, denkt Sneevliet, voor het te laat is kan ik altijd nog wenden, ze gunnen mij mijn plaats niet. Sneller en sneller wordt de boot van het NAS meegezogen in het zog van de groote schepen waar de loods van het kapitalisme aan het roer staat, steeds gevaarlijker wordt het bij zoo'n snelheid de lijn los te gooien. Een aantal matrozen is het roeien ontwend. Zullen ze nog kracht en lust hebben de boot, tegen den wind en stroom in, naar den wal te wrikken? Scherper en waarschuwender worden de kreten van den wal. Enkelen van de matrozen worden onrustig. “Wij willen terug!” schreeuwen ze, “gooi los die sleeptros”. - Sneevliet kijkt om zich heen - de minderheid, denkt hij, maar ik heb geen wapens. Op dat oogenblik werpt men hem van de sleepboot het zware hakmes toe der royementen...’, De criticus van ‘Het laatste Geheimnis’ wacht even. ‘Het is een domme gewoonte van ons literatoren’, zegt hij, ‘om altijd in gelijkenissen te praten. Iedere vergelijking is onvolledig. Natuurlijk zijn er andere
| |
| |
factoren ook bij gekomen. Behoefte aan applaus en bewondering, al is het desnoods van een harem en eunuchen. Angst overvleugeld te worden door jongere krachten. De persoonlijke onmogelijkheid zich naar discipline in een grooter verband te schikken.
Toch is er veel goeds in mijn beeld. De mannen in het bootje kunnen niet uitstappen zonder te verdrinken. De garde om Sneevliet moet, uit lijfsbehoud, meepompen om de boot boven water te houden, slechts een enkele is handig genoeg tijdig op de groote sleepboot over te springen. Door het zwaaien met de royementsbijl zijn de krachten zoo zwak geworden dat men niet meer op eigen kracht durft varen. Daarom kant zich alle verbittering, alle haat tegen de makkers van vroeger, die den sleeptros door willen snijden.’
De twee schrijvers aan het kleine tafeltje in de Gaietée Céleste zwijgen. Dan zegt de criticus van de oude ‘Figaro’: - ‘Ik ken dat. Hoofdzaak is de tegenwind waar je niet tegen op kunt. Tenslotte is de spullebaas knapper en handiger dan wij denken.’ Peinzend kijkt hij naar den bodem van het kristallen glas voor zich. ‘En toch schijnt het mij soms toe, dat er something rotten is in the State of Denmark. Het gezicht waarmee die oude Kreuger hier gisteren de hemelpoort binnen kwam stappen, was ver van vreugdig. Ook de oude heer heeft zijn déveines. Volkenbond, rationalisatie, Dawes plan, Young plan zijn de eene sof geworden na de andere. Zelfs in de gouden poot van deze tafel’, hij schopt er tegen met de verlakte neus van zijn molière, ‘zit de goudworm’.
De ander lacht schamper.
‘Begrijp je dan niet, dat die heele wanorde op het
| |
| |
tooneel beneden niets anders is dan een verstellen der requisieten? De baas is eenvoudig bezig om de scène voor het nieuwe stuk klaar te maken.’
‘Weer een oorlogsdrama?’
‘Natuurlijk, hij heet toch niet voor niets de Heer der Heerscharen! Of dacht je soms dat God Kapitaal nog wat anders in zijn mars had?’
Op dit oogenblik dreunen de ruiten, de flesschen van het buffet en het kristallen glas op de tafel rinkelen onder een doffen knal van ergens beneden.
De criticus van de ‘Figaro’ springt op. ‘Ze beginnen al’, zegt hij, ‘laten we ons haasten.’
‘Je vergist je,’ antwoordt zijn collega, bleekjes. ‘Dat hoort er niet bij. Heb je niet gemerkt dat het van de kant kwam waar de luiken van onze raampjes altijd zijn gesloten? Een landje dat we niet erkend hebben. Ik geloof dat ze van plan waren de Verlosserskerk van Moskou in de lucht te laten springen als inwijding van een vijfjarenplan of zoo iets. Je hoort nu en dan van die geruchten. Het is beter te doen alsof je niets gemerkt hebt. De oude heer heeft niet graag dat we er over praten.’
|
|