| |
XIV
Als Hong Fat Sing bijna onhoorbaar vijf nieuwe fleschjes Klosterbrau op het wankelende ronde tafeltje neergezet heeft, vervolgt Joris:
‘Dat was in den tijd toen een hoop nog geloofden dat die bescherming van de neutraliteit geen wassen neus was. Alsof 't van een legertje en een vloot als de onze afhing!’
‘Was dat dan niet zoo?’
‘Welnee jong. Engeland wil de Duitschers niet in Rotterdam zien, Duitschland is bang dat Engeland onze koloniën wegpakt omdat 't straks, als het kans ziet te winnen, ons landje met de koloniën er bij wil hebben. En de Hollandsche bourgeoisie, die koloniën genoeg heeft, is lekker dat ze oorlogswinsten kan maken zonder oorlogslasten.’
Joris drinkt voorzichtig het schuim van zijn bier af en lacht in herinnering. ‘De romantiek zat in die dagen als in de lucht, Emden en zoo, van de Mar- | |
| |
komannia hebben jullie natuurlijk gehoord met die Engelsche kruiser, een hoop van de jonge snuiters hoopten toen dat 't knokken zou worden, afwisseling, avonturen, bovendien waren we allemaal, door de kranten, fel tegen de Duitschers.’
‘Je wou 't hebben over Sirach.’
‘Sirach was de eenige die daar direct tegen in ging. Zei, dat 't niet ging tegen de Duitschers, maar net zoo goed tegen de bourgeoisie van Engeland en Frankrijk. En ook van Holland. Toen de Duitschers verdreven waren, ging de aardigheid er trouwens gauw af. Sirach beweerde: de vloot hier in 't Oosten blijft voornamelijk om te waken tegen een Indischen opstand.’
Aan den anderen kant van de tafel leunen de twee kolonialen achterover in hun rieten stoelen en rooken sigaren. Het gesprek interesseert ze slechts matig. De vloot is een andere wereld. Straks, als Koolberg er ook is, kunnen er spijkers met koppen worden geslagen. Voor het verhaal van Joris zijn ze niet gekomen. Des te aandachtiger luistert Klaas. Juist ter vervanging van Sirach en zijn gedeporteerde makkers heeft men hun ploeg naar Indië gezonden, het is noodig om precies te weten wat er gebeurd is.
‘Sirach was dan ook de eerste die weer begon met 't over boord zetten van alles wat ie kon vinden. Eerst in z'n dooie eentje. Later, toen de oorlog bleef duren en niemand naar huis kon, werd 't een rage. D'r waren ochtenden dat er op de schepen 's morgens geen puts en geen zwabber meer te vinden was om 't dek te wasschen.’ ‘Net als op de Brabant.’ zegt Klaas.
‘Net als op de Brabant. Maar met dit verschil, dat 't toen tegen een commandant ging en nou tegen een
| |
| |
toestand. En dat 't op de heele vloot was. Bovendien zat er ook meer systeem in. Sirach ging bewust in tegen de Hollandsche richting van verzoening met den minister.
‘Bij ons in Holland,’ zegt Klaas aarzelend, ‘schreven ze alles toe aan Brandsteder die de bond extremistisch leidde.’
‘Larie. De bond in Indië was oorspronkelijk niet anders dan die in Holland. De getrouwden gaven de toon aan en de oudjes, die voor d'r pensioen staan. Een beetje radicaler dan ginds, omdat ze naar huis willen. Maar bang voor d'r ontslag. Wat ze eigenlijk wenschten, waren concessies en wat verguldsel op de tralies. En ook de officieren gingen die kant uit. Voor wat, hoort wat. De bond zorgt voor orde en de commandant geeft Zondags boonen, dat 't marinegebouw wat verdienen kan aan biefstukjes met gebakken piepers. Maar de gesjochte derde klassers bleven er koud van. Tegen al die overeenkomsten ging Sirach in. Sirach moest het juist hebben van de derde klassers, toespitsen was zijn tactiek, niet sussen. Toen de officieren order kregen zich meer met de manschappen te bemoeien en allerlei vereenigingetjes gingen maken voor de gezelligheid, stichtte hij de zangvereeniging de Brulboei. Elke avond feest. Ik hoor 'm nog commandeeren. Plechtig eerst: Nu zullen wij zingen, psalm 21 vers 1 en 2. Dat was: “Moeder onze kraai is dood” en dan daarna: “Meisjes alléén!” dat ze allemaal met hooge stemmen zaten te gillen en het einde was altijd de Internationale, Marianne, de Wapens Neer of dat ding, hoe heet het ook weer: hang op... hang op...’ ‘De Carmagnole’, zegt Klaas.
| |
| |
‘Ja, de Carmagnole’. Joris drinkt langzaam uit zijn glas alsof hij de herinnering proefde met kleine teugjes: ‘Eerst deed de commandant of zijn neus bloedde. “Neem er toch een harmonica bij jongens”, zei die, als ie er langs liep. Of 't hem niet kon schelen. Maar Sirach zette door, hoe langer hoe gekker. Daarvoor is ie tenslotte ook de bak ingedraaid. Dat ie z'n concert begon net toen de schipper juist “vuur, licht en pijpjes uit”, had geblazen, van negen uur tot middernacht toe. Als ze de eene gelast hadden om z'n bek te houden, begon die daarnaast weer te brullen.’
Joris lacht weer. ‘Een heel eedgenootschap hadden ze gevormd om z'n schuld te bestrijden. Twintig man bij de commandant. ‘In de naam van God allemachtig zweren wij dat ie er niet bij was!’ Toen hebben we plechtig een papier in de publicatiekast geplakt: Eerste prijs.
Zangconcours de Brulboei.
Drie maanden klassiaan voor Sirach.
De koloniaal naast Hannes is opgesprongen. ‘Lolletjes,’ schreeuwt hij driftig, ‘kwajongenswerk Godverdomme, drie maanden klassiaan, 't mocht wat. Jullie kunnen wat uithalen, jullie zijn de lievelingen, jullie worden als Europeanen behandeld, als menschen, voor ons....’
heesch en fluisterend komt zijn stem over de tafel ‘voor ons Tjimahi’.
Zijn schreeuwende stem van zoo even is schor en bijna onverstaanbaar geworden, in z'n oogen blikkert de angst van een geslagen hond en de lust tot bijten.
‘Als je dat meegemaakt hebt.
Als ze je opsluiten in de cachot, telkens weer, dagen
| |
| |
aaneen zonder vreten. Als je een ijzeren kogel krijgt aan je beenen en dan op en neer moet loopen in je cel, van zeven tot elf, van drieën tot vijven, op en neer zonder ophouden, met een cipier voor het kijkgat. Als ze je krom sluiten met een ijzeren ketting, als een wild beest, als ze je laten halen door vier van je maats en je op een brits leggen om je met rottans af te laten tuigen door twee corporaals, die dubbel loon voor d'r werk krijgen als ze d'r hard genoeg op slaan. Als je dat meegemaakt hebt, dan zou je begrijpen wat Brandsteder voor ons geweest is met z'n bond, met de krant, met dat protest waarvoor hij nou in de kast zit. Jullie zien overal een lolletje in, net jonge honden, wij kolonialen....’
Even onverwachts als hij begonnen is houdt hij op, midden in den zin en zakt apathisch terug in zijn leunstoel. Joris is opgestaan. Langs de tafel loopt hij en legt zijn zware zeemansvuist met het blauwe anker op den schouder van den ander. ‘Steady maat’, zegt hij, ‘Steady. Met angst en afgunst komen we niet verder. Natuurlijk zijn wij anders. De meesten van ons komen in dienst als ze 14 jaar zijn, die van jullie als ze al een stuk van 't leven achter zich hebben en niet 't beste. Bij ons houen ze nog van een lolletje en hoogerhand knijpt een oogje toe zoolang ze denken dat 't bij een lolletje zal blijven. Maar in '16 is 't ernst geworden en verdomd bloedige ernst ook’.
De fuselier veert weer op. ‘Ernst heeft Brandsteder er het eerst mee gemaakt, waar jij op afgeeft. Met z'n hospitaaldemonstratie.’
Met groote passen loopt Joris heen en weer door de galerij.
| |
| |
‘Je vergist je. Het besluit tot die vergadering hebben wij in Priok genomen, achter de kolenloods, een vergadering van onderop, daar had geen Brandsteder en geen bondsbestuurder iets mee te maken. Hij en Kees hebben er tegen gepreekt zoolang ze konden. Gedreigd dat de Pasar Besar met mitrailleurs afgezet was, dat 't een bloedbad zou worden. Tot een uur 's nachts hebben we tegen hem staan te strijen. Met de politie heeft ie gedreigd ons er uit te laten gooien, omdat hij niet aan die syndikalistische gymnastiek wou meedoen.’
‘Toch is ie meegetrokken’.
‘Omdat de heele vloot meedeed! Omdat er van alle schepen geen man aan boord bleef. Maar eerst had hij onze demonstratie de gifttanden uitgetrokken.
Wapens meenemen, was de leus van Sirach.
Ongewapend, decreteerde Brandsteder, in groot tenue en ordelijk, dat de burgerij inziet dat het werkelijk alleen om betere hospitaaltoestanden en afschaffing van de rottanstraf te doen is. En toen 't niet ging zooals Brandsteder gedacht had, toen de bourgeoisie larie had aan ons “fatsoen” en onze geweldloosheid en onze menschelijke eischen, toen het Europeesche politiecorps op de Simpangsche weg ineens begon te schieten....’
‘Wat toen,’ roept Klaas, hijgend van inspanning.
Joris veegt met den zakdoek langs z'n bezweete voorhoofd, dan zegt hij:
‘Ik liep in de eerste rijen. Ineens zie ik ze vallen, naast me, veertien man. En de anderen in paniek, terwijl ze van achteren nog opdrongen omdat ze de schoten niet hoorden, door 't zingen. Vlak naast me zie ik dat
| |
| |
Sirach een horen grijpt. Attakeeren, blaast hij, een signaal dat ze allemaal kenden van landingsdivisie. Alsof ze met een zweep gestriemd waren. Stilstaan. Omkeeren. Op de politie af. Duizend matrozen, ongewapend. Alles rent naar voren. Binnen de minuut was het cordon doorbroken. De inspecteur zie ik nog op de straat liggen met een jongen op zijn buik, die z'n kop op en neer ramde tegen de keien. En ik hoor iemand naast me schreeuwen: naar boord, haal de wapens! Op dat oogenblik merken Sirach en ik ineens, dat Brandsteder met de achterhoede afgezwenkt is om in 't gebouw een vergadering te gaan houden.’
Joris zwijgt. Uit het huis aan den overkant klinkt de zeurige muziek van een krontjongliedje. Ergens op de reede loeit de sirene van een vrachtboot.
Dan zegt Hannes:
‘Dat was toen. Op het oogenblik zit Brandsteder in de knijp omdat hij de soldaten aangespoord heeft de rottanstraf niet toe te passen op hun makkers. Dat vergeten wij nooit. En 't is Brandsteder die met de organisatie van onze bonden is begonnen’.
Joris haalt de schouders op. ‘'t Is mij er niet om te doen Brandsteder zwart te maken. Revolutionair temperament heeft hij. En hij laat zijn temperament gaan als z'n verstand hem zegt dat het tij meeloopt of dat hij anders z'n mannetjes kwijt raakt. Maar bij nederlagen en bij eb, dan zegt datzelfde verstand hem dat hij z'n temperament aan de teugel moet leggen. Daarin is ie net Sneevliet. Het eenige wat ik tegen m'n kameraden heb te zeggen is dit: wees op je hoede! Voor alle leiders. Tenslotte is de bevrijding van 't pro- | |
| |
letariaat de zaak van 't proletariaat zelf. Leiders kunnen oud worden, of moe, of verraad plegen, gevangen of vermoord worden, 't proletariaat blijft, ook al zijn de leiders dood. Gebruik je leiders, vertrouw je zelf. Niemand kan 't zaakje opknappen vóór jullie!’
Lachend stapt corporaal-telegrafist Koolberg het vertrek binnen.
‘Niks an de knikker jongens’, vraagt hij, ‘geen Russen of gelen?’
‘Aroe en Din zullen fluiten als er wat an komt.’
‘Dan is 't O.K. Jezus wat is 't nog broeiïg. Eerst effen een biertje.’ In één teug drinkt Koolberg het glas leeg. ‘Dat smaakt!’ wrijft zich in de handen.
‘Alles gaat kits kits jongens. Tot achter in Atjeh ben ik geweest. Overal hebben we nou afdeelingen. In Tjimahi een reuzen vergadering 's nachts op de renbaan. Die pamfletten in 't Javaansch en Maleisch doen d'r werk, de bruintjes komen ook luisteren.’
‘Het 1e en 2e bataljon?’ vraagt Hannes.
‘Mager. Maar de kaderschool doet mee en op 't mitraileurs-bataljon kunnen we rekenen. De kode staat vast. Voor de krant hebben we nou overal adressen in de kampong.’
‘Dus?’
‘Dus komt 't er nou op an de Centrale raad op pooten te zetten.’
‘Met de ISP? Of zal Baars er weer tegen komen lullen.’
‘Met of zonder ISP. Baars heeft in ieder geval beloofd dat ie zal komen.’
| |
| |
‘Ik vind 't verdomd gevaarlijk,’ merkt Hannes op, ‘die vergadering in 't bondsgebouw te houen.’
‘Juist op 't gebouw hebben ze de minste sjoeche.’
‘Je kon je wel eens vergissen’, bromt Joris,.... ‘sinds Brandsteder in de kast zit....’
‘Bang geworden?’ lacht Koolberg.
Nijdig drinkt Joris zijn bier uit.
‘Wanneer dus?’
Fluisterend, alsof ze plotseling bang waren beluisterd te worden, buigen de koppen der mannen zich naar elkaar toe over de tafel.
Achter den bamboewand kraakt iets.
‘Wat is dat,’ schrikt Koolberg op.
‘Niks’, zegt Hannes, die vlug om het schot heeft gekeken, ‘Hong Fat Sing met een bierkist.’
In de kosong, voortrammelend achter het magere dwergpaardje op den straatweg naar Oedjong, zitten naast elkander Klaas en Joris.
De lichten der stad liggen achter hen, afgedekt door het zware wallenmassief van fort Hendrik, links van den weg vloeit het trage slijkwater van de Kali Mas naar zee toe, rechts achter den spoorweg, tot aan de Kali Pegirian, zijn de moerassen.
Uit de schaduw van een loods vlerkt een vliegende hond over den weg heen, de Maleische koetsier klapt met den zweep in een lustelooze poging de muskieten te verjagen van het dravende paardje.
Klaas zegt: ‘De vorige keer dat we zoo reden was Willem er bij’.
‘Willem heeft zijn tijd niet kunnen afwachten. Die dienstweigering op de Regentes is te vroeg gekomen.
| |
| |
Dat is het verdomde dat er nog van Sirach's tijd in zit. Lef genoeg, maar overleg, ho maar. Een mentaliteit waardoor ze op iedere provocatie ingaan. Wat ons ontbreekt is discipline, theoretische scholing, vertrouwen in een politieke partij die de groote lijn aangeeft. Op deze manier laten we een voor een de beste voortroepen afslachten. Nu ook weer. 154 man, bijna 200 jaar. Leeuwarden en Onrust. Altijd hetzelfde. Weigeren doen ze, om de eerste de beste aanleiding, om een vretenskwestie, omdat ze niet meer willen, omdat ze 't verdommen. Wat ze eigenlijk wèl willen, kunnen de meesten niet zeggen, hoe 't verder moet weten ze niet. Als lammeren hebben ze zich door de kolonialen in arrest laten nemen.’
‘Wist Sirach wat hij doen wou?’
‘Sirach? Naar de macht grijpen. Gewapend. Met z'n allen.’
‘En verder....?’
‘Misschien hoopte hij dat ze op 't Engelsche eskader ook zouden muiten als dat op ons afgezonden werd, zooiets van een opstand over de heele wereld, ze kregen ook wel briefjes van de Sarekat Islam, in 't geheel stonden de inlanders vriendelijk tegenover ons in die dagen, hielden de wacht en zoo voor ons als we samen kwamen, misschien dacht hij aan een verbond met de bruintjes.’ ‘Een uitgewerkt plan hadden jullie niet?’
‘Nee, hoogstens werd er wat gesmoesd onder elkaar dat we naar Borneo zouden varen en de schepen laten zinken. Moed hadden we genoeg, maar geen plan. D'r was trouwens niemand om ons mee te verbinden, geen Indisch proletariaat, geen opstand in Rusland, geen beweging in Holland....
| |
| |
Toen ze Sirach naar de knijp toebrachten ging 't net als nou op de Regentes. Alle officieren stonden achterop met hun revolver in de hand en de matrozen op de bak. Op de Zeven konden we elkander zien over het tentdek. Als Sirach één teeken gegeven had, was het een aanval geworden.’
‘Was hij bang?’
Joris steekt een sigaar aan. ‘Luister. Toen ze bij de gevangenis kwamen in Soerabaja, deed de directeur een celdeur open voor Heintje. “Je gaat niet”, zei Sirach. “Allemaal bij elkaar, of niet, ieder in een andere cel verdommen we.”
Ik stond er bij op het binnenplein, toen de directeur de wacht in 't geweer riep. “Aan de schouder, geweer”, commandeerde hij, “met standvizier.”
Toen zei Sirach ijskoud: “Hou nou op met je grapjes, wij verdommen 't toch, al wordt jullie nog zoo vervelend.” En de directeur totaal overbluft, en misschien ook bang dat ze 't op de schepen zouden wreken als hij liet schieten, commandeerde “zet af geweer”, en liet ze bij elkaar opsluiten, zooals ze gevraagd hadden. Zelfs toen ze in Holland terug waren, in Hellevoet, hebben ze nog eens geprobeerd de boel in beweging te brengen en tenslotte, zelfs in Nieuwediep, liet Sirach zich niet breken. Die was nooit bang. Ik zeg je toch, wat ons ontbrak, toen, dat was organisatie, een lijn, verbinding met de andere eenheden, met kolonialen, inlanders, de buitenlandsche arbeiders, met de revolutie....’
Aan den linkerkant van den weg wordt de Kali Mas breeder, recht over de muren van het marine établissement rijzen romp, schoorsteenen en tuig van de
| |
| |
Tromp op, het licht van den vuurtoren kruist boven hun hoofden.
‘Wat ze toen niet konden,’ zegt Klaas als in koorts, ‘dat doen wij nou. Als onze centrale raad van matrozen en soldaten straks vergadert, als we de gevangenissen openbreken, als Willem vrijkomt.... En in Holland, waar ze de Harskamp in brand gestoken hebben. Ik heb van die blaadjes gelezen van de Visser en Vanter, “de Soldatenkrant”. En in Duitschland en Rusland....’ De ratelende kossong houdt stil aan de kade. Aan den overkant, tegen den lagen bergrug van Madoera blinkt een kustlicht. Achter de witte schepen van de Pakketvaart toornen, onder de met sterren overvulde hemel, de donkere rompen van de Zeven, de Ruiter en de Regentes op de reede. Aan de steng van een der torpedojagers flikkert een seinlicht. Een frissche gelijkmatige wind komt over het water naar den wal toe. Nog een half uur eer de barkas naar boord gaat.
De twee matrozen loopen in de richting van den vuurtoren, waar de golven lichtende uitrollen op het strand van de landtong.
Ineens zegt Joris: ‘Stil effen, luister! Wat ik wil, wat jij wil, dat wil er eigenlijk geen een zoo. Een ruimere kooi willen ze.... Zonder tralies zouden ze bang zijn.’
‘En Sneevliet?’
‘Hier lees!’ Joris duwt Klaas in de lij van den wind naar een loodsje waar het licht van een electrische lamp op de ka valt. Uit zijn zak haalt hij een opgevouwen krant. ‘Uit zijn verdedigingsrede:
‘Waar zijn mijn voorloopige maatregelen? Heb ik
| |
| |
soms in het geheim wapens bijeengebracht, vrijscharen gevormd, de lezers van de Indiër, de leden van Insulinde of de ISDV afgeëxerceerd? Waar is mijn samenspanning, waar zijn mijn “voorstellen” ten aanzien eener “bepaalde onderneming” waarvan het doel de onderwerping der regeering is?.... “Hier zal niet moeten worden gedacht aan elke uiting van ontevredenheid”, aldus mr. van Gelder. Dat “afgerond plan” heeft zelfs nooit in mijn verbeelding bestaan. Dat is er niet. Dat zal de meest vindingrijke openbare aanklager niet kunnen ontdekken.’
Snap je wat dat beteekent? Dat beteekent dat Sneevliet niet aan de revolutie hier in Indië gelooft. Dat hij haar hoogstens, als een troefkaart, je weet nooit heelemaal zeker, achter de hand houdt. De rest, zijn aanklacht tegen de uitbuiting, die schreeuw om recht voor de onderdrukten, dat is alles echt democratisch op zijn best, hetzelfde wat ze ons gegeven hebben op de cursussen in 't gebouw - de revolutie voorbereiden, planmatig, de lijn doordenken tot 't einde, dat deed er maar één - Lenin.’
‘Dus?’
‘Dus staan we alleen als we doorbijten. Sneevliet, Brandsteder zullen kijken wat we doen, hoe 't gaat.... gaat 't niet, dan krijgen wij de knijp of de kogel. Met een opstand van soldaten en matrozen heeft hij dan niks te maken.’
‘De bevrijding der arbeidersklasse zal het werk van de arbeiders zelf zijn’, citeert Klaas.
‘Je hebt geleerd, de Ruiter.’
‘Weet je,’ zegt Klaas, en zijn stem is ineens heel zacht en bijna als die van een jongen, weet je wanneer
| |
| |
ik geleerd heb? Toen ik die brief kreeg dat ze Jaantje kapot hadden geschoten.’
‘Hield je veel van d'r?’
‘Kan ik niet zeggen. Als ik er goed over denk zijn d'r honderd meiden die ik beter gekend heb dan m'n eigen zuster. De oudste thuis, dan denkt ze dat ze zoo'n tweede moeder is, maar als jongere broer zijnde kan je niet van d'r hebben wat je van de oue vrouw anneemt.’
‘Dat 's meest zoo.’
‘Nee, wat míj trof, Jaantje wou niet. De pest had ze aan al die socialerigheid van vader en moeder, net as ik trouwens, maar op een andere manier. Jaantje wou juffrouw zijn, zijden kousen en een hoedje. Als ze met Gerard uitging, moest hij een boordje om en een dop op. Moeder schrijft dat ze hem letterlijk vastgeklampt heeft om te beletten dat ie op straat ging.’ ‘En?’
‘Toch hebben ze haar geraakt. Omdat ze proleet was. Zij wou niet, maar daar vroeg geen een naar, ze hoorde er bij. Dat 's geen toeval. De oorlog is geen toeval. De revolutie ook niet. Omdat we proletariaat zijn moeten we. Of we willen of niet. Je kunt probeeren weg te loopen, dan krijg je de kogel in je rug. Uitgevochten moet 't. Ik voor mij, als 't op vechten aankomt, dan met 't gezicht naar de vijand. Ik wíl proleet zijn’.
De kade is nu vol met matrozen voor de verschillende booten, de barkas blaast stoom af.
‘Een poot, Klaas,’ zegt Joris, ‘jij naar de Tromp, ik naar de Zeven. Je praat met de jongens?’
‘Tot Vrijdag!’
| |
| |
‘Tot Vrijdag, bij de eerste zitting van de centrale matrozen- en soldatenraad van Soerabaja!’
|
|