| |
| |
| |
XIII
Een commis-voyageur reist door de wereld.
Van Berlijn naar Zürich, van Parijs naar Londen, van Kopenhagen naar Weenen.
Het artikel in zijn koffer is een lichtrose katoentje, heel dun, met een neutraal patroontje, merk: herstelde Internationale.
Hij doet zijn koffertje open, - te dun, zegt men in Berlijn, wie komt er nu midden in den herfst met zomerstoffen, kom eens terug met een collectie veldgrijs en we zullen eens kijken.
Te grof, meent men in Parijs, niets voor de Fransche mode, het zou beter zijn als je iets luchtigs had, een boerenpatroontje b.v. uit den Elzas.
Geen stof voor gentlemen, meent Londen, verkleurd en verlegen, als je het op de keper bekijkt geloof ik dat het Duitsch fabricaat is.
Alleen in de provincie laat zich hier en daar nog een afnemertje vinden, dat met een prettige herinnering aan vroegere aangename relaties, een partijtje inslaat.
De lange, magere figuur van Troelstra staat voor de mappe der internationale correspondentie en bladert met zijn duim langs het papier zonder de brieven in te kijken.
Ook zonder de brieven te openen weet hij hun inhoud: 1914, oproep der Amerikaansche socialisten tot een internationaal congres - onmogelijk, hoe zou men de kameraden van de geallieerden en de centralen aan één tafel kunnen krijgen!
Augustus, Scheidemann naar Holland om de hou- | |
| |
ding der Duitsche partij te verdedigen, ontvangen als een advocaat van kwade zaken, teruggereisd met een bitteren wrok over de miskenning van het groote vaderland dat hem lief is.
September, een conferentie der neutralen in Lugano, met moeite en nood krijgt men toestemming de paperassen van het internationaal bureau, dat de Belgen in handen willen houden, naar den Haag te verhuizen. October, zijn vergeefsche reis naar de hoofdsteden. De Duitschers weigeren zelfs een schriftelijk rapport uit te brengen, uit angst dat het ongunstig beoordeeld zou kunnen worden door ‘niet serieuse neutralen’. Juni '15, een reis naar Kopenhagen, waar zelfs de Zwitsers en de Amerikanen het niet noodig achten te verschijnen. Februari komen de geallieerde socialisten bijeen in Londen en ondersteunen hun regeeringen door een motie vóór democratie en vrijheid en tégen het Duitsche imperialisme dat vernietigd moet worden. In April antwoorden de centralen met een eigen conferentie, die stelling neemt tegen de geallieerden. Een voorstel om de verschillende leiders één voor één naar den Haag te doen komen, onder garantie dat geen Duitsche sociaaldemocraat het gezicht van een vervloekten Engelschen dito zal aanschouwen, wordt door de Franschen hooghartig afgewezen.
Wrevelig slaat Troelstra de mappe dicht, de rest is van hetzelfde allooi en geen conferentie in den Haag, waar het armoedige zaaltje van een dansmeester slechts de armzalige opzet van het geheel weet te onderstrepen, verandert daar iets aan.
Naast hem staat al een paar minuten Winkler met de drukproef van een internationale reisbrief.
| |
| |
Het artikel begint: ‘Toen ik in Stockholm was, zei mijn vriend van der Velde...’
Nijdig zegt Troelstra: ‘corrigeer dat zelf maar.’ Hij is opgestaan en trommelt nu met zijn vingers een nerveusen roffel op het glas van de balcondeur. Dan begint hij met het hoofd voorover, handen op den rug, heen en weer, heen en weer door de kamer te loopen en de zwijgende secretaris weet nu, dat er een lange monoloog op komst is, één van die plotseling hartstochtelijke uitbarstingen, waarin de leider, als hij met zijn vrienden alleen is, zijn hart uitstort.
‘Tas de patriottes’, sist het uit zijn lippen, ‘idioten met steken, koningsbedienden.’
‘Dat Thomas tevreden is als ie de productie van granaten weer op kan voeren en Henderson als hij met een kuitbroek bij den koning mag dansen of van der Velde als Albert hem een lintje cadeau geeft en Scheidemann als Ludendorff hem prijst dat ie z'n munitiewerkers weer de fabriek in krijgt, - dat ze zich allemaal, de een na den ander verkocht hebben voor een kussen en een strikje, dat is allemaal zoo vervloekt gemeen, al kan je 't soms nog begrijpen, maar dat ze zich verkoopen, de ezels, en niet eens weten wat d'r prijs is, niet eens begrijpen dat ze hen nóódig hebben, dat zie je, die stommiteit, is het ergste.’
‘Zie je’, zegt Troelstra, en staat nu met de armen op z'n rug gekruist voor een foto van Engels, ‘dat ze minister worden, daar zit het niet in, ook wij moeten portefeuilles aanvaarden zoo gauw het A.K. er door is, - er bij zijn waar de neuzen geteld worden, zorgen dat we meedoen, dat we niet opnieuw door den vrede verrast worden als eerst door den oorlog. Maar
| |
| |
dan met de mannetjes in de hand, met de vuist op tafel. Niet zooals nou, om het vuile werk op te knappen dat de anderen te vies is, en straks het eenige kwijt te zijn waarop je positie gebaseerd is: - de massa’. Zooals altijd wanneer Troelstra spreekt en zich schijnbaar gaan laat, verbergt zich toch achter zijn woorden een tweede plan, een, zelfs voor de meest vertrouwden, onuitgesproken reservoir van gedachten. Evengoed als de kleine leider, daarginds aan den overkant van den oceaan, hoort Troelstra in den wind die langs het huis strijkt, het aanzwellende deuntje van de oude carmagnole.
Even goed als Lloyd George beseft Troelstra, dat deze oorlog niet met een coup de théatre, door een militaire overwinning, zooals van der Velde zich die denkt, zal einden.
Even goed als Lenin achter zijn werktafel, als Liebknecht in zijn kerker, verwacht Troelstra dat de donkere, verdrukte, hongerende massa in dit groote drama het laatste en beslissende woord zal spreken.
En, anders dan de heeren die zich op hun ‘machtsposities’ in de gunst van de machtigeren veilig wanen, vreest Troelstra, dat dat uiteindelijke woord van de massa tegelijkertijd wel eens het beslissende einde kon beteekenen voor ‘de beweging’.
‘Minister van buitenlandsche zaken’, spotten de fractiegenooten in den Haag, blij als hij niet in de Kamer is om te controleeren of ze wel behoorlijk gedocumenteerd voor het parlementaire voetlicht verschijnen.
‘Demagoog’, mompelen ze in Amsterdam, woedend
| |
| |
als hij het niet versmaadt zelfs het valsche pathos, zelfs de meest persoonlijke omstandigheden uit te buiten, om de massa achter zich te krijgen.
‘Duitsche agent’, insinueert Vliegen, als hij weer met een beleefde introductie van zijn vriend Dr. Rosen naar Berlijn reist.
Troelstra zelf echter voelt zich alsof hij heel alleen geroepen is, om met dien eenen stillen tegenpartij met het roode haar, het vroegkale hoofd en de scherpe, listige oogen een zware partij schaak te spelen.
Ontzaglijk moeilijk is deze partij.
Wanneer Troelstra schaakt, dan is hij gewoon zooveel mooglijk officieren in het veld te brengen, voor den aanval in hoofdzaak op de kromme sprongen van zijn paarden te vertrouwen en den terugtocht te dekken door een gesloten ketting van pionnen.
Nu echter staat hij tegenover een tegenspeler, die op zijn bord, in de lange rij der simultaanspelers, slechts zoo nu en dan een haastigen zet doet, de officieren bijna roekeloos vooruitbrengt, zijn stukken ruilt zoodra het slechts eenigszins zonder verlies kan gebeuren en geen anderen wensch schijnt te hebben dan zoo spoedig mooglijk, op een open bord met kasteelen en raadsheer, een regelrecht mat te bieden aan den verlaten koning.
Parlement, Parlement, Parlement-ment-ment, trommelen de nerveuse vingers op de balcondeur. Buiten, onder de boomen van de Leuvenschestraat, zijn een paar jongens aan het hoepelen langs de gesloten hekjes van de netjes geharkte tuintjes.
Binnen aan de schrijftafel corrigeert Winkler de
| |
| |
proeven. Troelstra herinnert zich een tafelgesprek tegen David en Heine:
‘Bismarck heeft met zijn sociale concessies jullie aandacht afgeleid van de hoofdzaak, de democratische hervorming, desnoods tegen de keizerlijke macht in.’ ‘Een kwestie van louter formeele beteekenis’, lacht Heine.
‘De fout van jullie partij’, herhaalt Troelstra, ‘is dat ze wel sociale, maar geen groote revolutionaire politiek gevoerd heeft. Daarom heeft ze wel sociaal-politici gekweekt, maar geen politici van beteekenis.’ David is klaar met het voorsnijden van de gans en legt de dunne plakjes bruingebraden vleesch zegevierend op de borden.
‘Hier’, zegt ie, ‘eet dat eerst eens, dat krijg je niet iederen dag meer in Duitschland!’
Het is duidelijk, dat voor hem de verovering van een stukje gans en de kunst der anatomie belangrijker zijn dan die heele z.g. formeele kwestie.
Lenin zou die heele gans niet hebben gegeten.
Lenin verstaat de anatomie nog beter dan Eduard David.
Lenin zou ongetwijfeld den heelen David en zijn groep, met de Scheidemann's er bij en de Ebert's, met de Kautsky's, de Hilferding's en de Haase's, als de ingewanden uit het ganzenlichaam, met één snee van zijn mes uit het lichaam van de partij hebben verwijderd. Daarom zijn ook al de leiders van de Internationale het er over eens, dat de heele Lenin eigenlijk niets dan een onmogelijke querulant is, die met geen mensch in de heele partij vrede kan houden.
| |
| |
Lenin trekt eenvoudig een streep op de kaart: dat heeren, is de kortste weg - gaat vooruit om den weg door het kreupelhout open te hakken en bekommert er zich niet om of er vrienden bij zijn, die gegronde bezwaren voelen om zich de broekspijpen, de jas en zelfs de handen open te halen aan de dorens.
Snijden is de kunst van Lenin.
Lijmen is de kunst van Troelstra.
Lijmen en koppelen van marxisten aan revisionisten, het jonge veulen Albarda aan den ouden koetsier Polak, dominees aan vrijdenkers, reaal-politici aan idealisten.
Troelstra heeft slechts één doel: dat de beweging groot wordt, de tegenstellingen uitgeschakeld, de verschillen verdoezeld, de dogma's opgeborgen.
Troelstra weet, dat dit alles slechts binnen het raam der burgerlijke democratie bereikt kan worden.
Slechts binnen het raam der burgerlijke democratie kunnen groot-aandeelhouders voor filantropen spelen, ambitieuse partijgenooten burgemeester worden. Slechts binnen dat raam is accumulatie van functies denkbaar, arbeidersaristocratie, koloniaal beheer, socialisme met den arbeider op zijn plaats en de meid in de keuken. Slechts op die basis van rust en orde, van eigendomsrecht en democratie, van landsverdediging en politiebescherming kan de groote, kunstig gelijmde, veelkleurige sociaal-democratische arbeidersbeweging bijeen worden gehouden.
Wie zich daar tegenover durft plaatsen, wie offers durft vragen, moed, consequentie - die is de vijand. Die slaat den roffel waardoor het mooglijk is dat de
| |
| |
groote, pas ingesluimerde gehoorzame massa opnieuw gaat ontwaken, die heeft het op zijn geweten wanneer ze zich straks in beweging zet en marcheert, dwars over eigendommen en heilige huisjes, over voorrechten en functies, door wetten en verboden, door het kunstig opgebouwde en heilige huis der partij, dat de dreunende stap der millioenen niet weerstaan kan wanneer die millioenen een keer in beweging komen en marcheeren, marcheeren, marcheeren.
Reeds beginnen de arbeiders uit de vergaderingen in de Geelvinck 's avonds de stad door te trekken.
Reeds marcheeren 2000 arbeiders, op werkschoenen, op klompen, in overalls en blauwe kielen en ketelpakken, onder het zingen van de Internationale dwars door den polder naar de Hembrug toe.
⚫
Deze geschiedenis echter heeft een merkwaardig voorspel.
In het lage polderland, tusschen Noordzeekanaal en Zaanstroom staat het miniatuur wapenfabriekje van Holland, met het recht om volgens Engelsche en Oostenrijksche patenten een productie te leveren van ongeveer 50 geweren per dag, benevens een aantal revolvers en blanke wapens.
Geordende verhoudingen, ongeveer 600 man vast personeel, meest georganiseerd in den modernen bond van Rijkswerklieden. De bestuurders en directie kennen elkaar, de arbeiders wonen in houten huisjes
| |
| |
langs de Zaan met een voortuintje en een bleekje, de tarieven zijn voorzichtig gegroeid uit wat lijntrekken eenerzijds en wat door de vingers zien aan de andere zijde. Waar het op aankomt, is het minutieus handhaven der kwaliteit, iedere sabel wordt in de breedte, in de dikte en in de lengte opgemeten tot op een millimeter nauwkeurig.
Over dit kleine, burgerlijk benepen bedrijf met zijn vergrijsden pensioengerechtigden kolonel, die uit welwillendheid eenmaal tot directeur benoemd werd, stort zich nu plotseling, met elementair geweld, de oorlog.
Binnen twee weken is het oude, stoffige mobilisatiegebouw ontdaan van zijn voorraad en ingericht voor de productie, machinefabrieken werken op hoogen druk, schuiten varen voor, fraismachines, revolverbanken en boormachines worden ontladen, met rukken springt de lijn omhoog, 200, 400, 600 geweren.
Voor de poorten van de fabriek verdringen zich in die eerste oorlogsdagen soms honderd, tweehonderd, driehonderd menschen.
Achter het hek roept de hooge piepstem van een luitenant: ‘zijn er nog draaiers? Nog slijpers? Nog houtbewerkers?’
Met dringen en duwen werken de vaklieden - velen in uniform, van de infanterie, de genie, van de veld-artillerie of de kustwacht - zich door de menigte heen, binnen een half uur maken ze in de kleinere zalen naast de groote fabriekshall hun proefstuk, twee of drie dagen later ontvangen ze het briefje: ‘morgenochtend om 7½ uur kunt U beginnen’.
Met de vaklieden mee dringen de havenarbeiders
| |
| |
binnen, met de havenarbeiders de polderjongens, met de polderjongens de sjouwers.
‘Schorum’, fluistert Tiepen van den vasten bond tegen zijn medebestuurder Arie. ‘Gelukkig dat ze weer verdwijnen als de poppenkast voorbij is. Het zou me niks verwonderen als driekwart van de bende d'r vak in de bajes geleerd had.’ Arie grinnikt en vertelt de bak op een partijvergadering in Zaandam verder.
Later zal Duys in de Kamer tegen den minister insinueeren:
‘Men zegt dat onder het los personeel een groot aantal werklieden is - mij werd een cijfer van 150 genoemd - dat een of andere veroordeeling van den strafrechter wegens misdrijf op zijn rekening gehad heeft. Het schijnt mij toe dat het de taak der directie geweest was, in een bedrijf van zoo vitaal belang het personeel beter te schiften.’
Wanneer Tiepen zoo fluistert, dan vertegenwoordigt hij zeker niet het geheel van zijn bond, maar dan spreekt hij toch wel namens een groot deel der oude garde, mannen met Christelijk geloof of ethisch beginsel, vaklui, ingegroeid in het bedrijf dat hun tot hun dood een rustig bestaantje en pensioen scheen te waarborgen en waar nu kwaliteit en tarieven door de nieuwe beunhazen naar den duivel gejaagd zijn. Want dàt de tarieven en de kwaliteit naar hun moer gaan, is voor niemand een geheim meer.
Beter dan ter Laan weet de directie, dat het Nederlandsche leger niet voor vier dagen, zooals de staf voorgeeft, maar nauwelijks voor anderhalven dag beschikt over munitie. Halen wat je halen kunt, is het
| |
| |
wachtwoord. De keurders, die de sabels op de hardheid van het staal hebben te beproeven, wagen het nauwelijks meer de kling te buigen, uit angst dat de stukken in hun oogen vliegen. Niemand denkt er meer over het wapen nog eens met een slag op een blok hout te beproeven. Wat komt het er op aan of er een scheur of een buts in komt, als de sabel straks niet op een blok hout, maar op een menschenhoofd aangewend wordt!
Aan de tarieven mag niet getornd worden en terwijl brood zoo schaarsch wordt, dat niemand het waagt een oude korst naast zich op de bank te laten liggen, zwoegen de kerels met slijpsel in de poriën van hun huid en de handen vol olie, tot ze er bij neervallen in de hitte en weggedragen worden naar den dokter. De drijfriemen suizen, de boren knersen, de fraisen piepen, omhoog vliegt het tempo in den jacht om, met het stijgende stukloon, de stijgende prijzen te achterhalen. Wat kan het de lossen schelen, denken de vasten - hoe hard wij straks, als de oorlog voorbij is, moeten peesen?
Onder de lossen gist het.
In de smederij brandt de zon op de ruiten. Vonken vuurwerk spatten van de amarilschijven. Zweet druipt van het voorhoofd in de oogen, de tong kleeft in de monden.
Twaalf uur per dag staan de mannen aan hun machine, het verzoek om beurten ook in den nachtdienst te mogen werken, waar de arbeidstijd korter en het loon hooger is, werd voor den zooveelsten keer afgewezen. Dof groeiende ontevredenheid heeft het evenwicht
| |
| |
der berusting labiel gemaakt in hun harten, de kleinste stoot kan de omkeering brengen.
En de kleinste stoot is de stoot der solidariteit op het oogenblik dat Gerrit ontslag krijgt, omdat hij een overplaatsing door de directie, die hem van zijn makkers losmaakt, niet aan wil nemen.
Gerrit gooit de handel van zijn machine om, meteen staat ook de molen van Piet stop. Nu komt Gerard er bij, nu Kees, nu loopt Piet naar den motor. Meteen slaat de heele slijperij af.
De jongens steken de koppen bij elkaar. ‘Wat doe jij, Gerrit?’ ‘Ik verrek het’. ‘En Arie?’ ‘Ik ook’, aarzelt de oude, ‘als jullie solidair zijn.’
‘Daar kun je donder op zeggen’, brult Gijs en springt op de werkbank. ‘Jongens, geen man an 't werk voor dat ontslag terug is genomen! Voor we allemaal in de ploegendienst komen. Geen man an 't werk, gooi die schuifdeuren open. Als 't mot gaat de heeleboel plat!’ Bijna struikelend over zijn sabel - hij heeft haastig zijn uniform aangetrokken om meer indruk op de mannen te maken - komt luitenant Seraing de slijperij in. Pakt den eersten den besten, een breeden Zaankanter bij zijn jasje. ‘Mannen, moeten jullie niet werken?’ ‘Laat me los’, moppert de arbeider nijdig, ‘als m'n maats niet werken, ik ook niet.’
‘Dan de poort uit. Daar beginnen we hier niet an.’ ‘De volgende, wil jij werken?’
Zonder te antwoorden nemen de kerels hun jasje van de machine, zetten hun pet op, loop en voorbij den luitenant dwars de fabriek door.
Aan alle kanten worden deuren geopend, motoren stopgezet, drijfriemen afgegooid.
| |
| |
‘Wat is er?’
‘Ze staken, ze staken.’
Vijf minuten later is in het heele gebouw van de wapenfabriek geen machine meer aan 't draaien.
Lekker in wind en zon liggen drieduizend man van de fabriek Hembrug tegen den dijk aan te wachten. - Troef, ik pas, ik ook, - ik speel een praatje - ‘Flikker dood vent’, zegt Gerard tegen een van de opzichters die met de officieren opgewonden tusschen de mannen rondloopt, ‘ga zelf maar werken’. Op het kanaal vaart de Alkmaar Paket voorbij met vier feestelijke vlaggen. Aan boord speelt een harmonica. De jongens van de Hembrug wuiven. ‘In een week geen vleesch gezien’, moppert Arie, ‘m'n jongens gaan tegenwoordig de boer op om aardappels te zoeken.’ Rood van opwinding stapt kolonel Fynaart het kantoor uit.
‘Dat, mánnen, kérels’ - in den frisschen wind gaat het mekkerende geluid van zijn dunne geitenstem verloren. Een hulpeloos gebaar van zijn arm, met korte pasjes dribbelt de directeur over het terrein heen. ‘Meneer Schenk, luister eens even, meneer Schenk toch!’ Aan den eenen kant de directeur, aan den anderen Schenk, leider van de lossen, secretaris van misschien 80 georganiseerden, zoo uit het bedrijf weggeloopen met vettige overall, zwarte klompen, sokken, waarin op de hoogte van den hiel een groot gat zit.
‘Meneer Schenk, begrijp toch, dat gaat toch zoo niet, het land in gevaar, verantwoordelijkheid’ - de directeur struikelt over zijn eigen woorden -
| |
| |
‘Meneer Schenk’, smeekt hij, ‘als U werkelijk invloed hebt op Uw menschen!....’
Onverschillig draait Schenk zich om. ‘Als U ze d'r uit jaagt, moet U niet verwachten dat ik ze d'r weer in krijg!’
‘Maar God, goeie man, meneer Schenk bedoel ik... in dezen tijd, hoe komt U erbij, dat ik de menschen...’ ‘En dat ontslag...?’
‘Ontslag, wat ontslag, niks ontslag.... niemand ontslaat hier, luitenant Seraing, hoe komt U er bij! Zonder orders....’
Van alle kanten dringen nu de mannen om Schenk en den directeur heen. ‘En het vreten’, schreeuwen ze, ‘en de ploegendienst - en de trein - en de loonen.’ ‘Meneer Schenk, luister nu, ik beloof U, het ontslag is ingetrokken. U moet toch zelf inzien, als ze nu rustig naar binnen gaan, morgenochtend, ik beloof U, een conferentie....’
‘Niks conferentie’, schreeuw Piet, ‘inwilligen de eischen, hier oogenblikkelijk.’
Met een sprong is Schenk op een oud krat geklommen en overziet den toestand, de opdringende arbeiders, de officieren met de hand aan hun patroontasch, de wacht die in het geweer komt.
‘Mannen, jongens’, schreeuwt hij. ‘De directeur heeft het ontslag ingetrokken, morgenochtend hebben we 'n conferentie, ik raad jullie aan de staking op te heffen tot morgen.’
‘Niks opheffen’, schreeuwt Piet, ‘doorzetten, als we weg bennen keeren ze d'r hemdje.’
Over het geroezemoes der stemmen heen brult Schenk:
| |
| |
‘Ik raad jullie, ga nou aan je werk terug, over de eischen wordt gesproken. Als ze d'r hemdje keeren zijn we d'r zelf bij. Wat we vandaag deden kunnen we morgen weer doen.’
Gespannen kijkt de directeur om zich of het parool opgevolgd wordt.
‘Als ze niet gaan’, fluistert een kapitein achter hem, ‘eerst een schot in de lucht, dan een salvo.’
Groepjes beginnen zich uit de massa los te maken. Tiepen met een groepje van de vasten geeft het voorbeeld. Lange Schilp volgt met een stelletje druk discussieerende slijpers. Langzaam, mopperend, komen de opgeschoten jongens achteraangeslenterd. De zalen vullen zich. Hier en daar begint een motor te zoemen. De groepjes lossen zich op. De drijfriemen draaien. Het amaril van de slijpsteenen verstuift als een fijne sproeier van vonken.
80 leden. Staking in de slijperij, 800, staking in de smederij, 1000, staking in de bajonettenafdeeling, 2000 leden. De bond van de losse rijkswerklieden groeit, bankwerkers, draaiers, sjouwers, Amsterdammers, Zaankanters, Groningers, burgers, soldaten, worden een mássa, kameraadschap ontwaakt, strijd smeedt hen samen, discipline, interesse, discussie - we zijn menschen.
- Als we maar één zijn.
- Als we maar allemaal begrijpen waarom het gaat.
- Ontwaakt, verworpenen der aarde!
Knibbelend, aarzelend, schoorvoetend, met tegenzin en zonder begrip, wijkt de directie.
Als het huilen harder wordt, gooit ze de wolven een
| |
| |
zoo klein mooglijke brok toe: op het nieuwe werkboekje een verhooging van een of drie centen, ploegenwisseling, niet per week maar per maand, een intrekking van de weduwen pensioen-premie, - ‘het gaat er maar om’, zegt Fynaart over een borrel heen, ‘de bende achter je te houden tot aan de eindstreep als de oorlog voorbij is.’
Bijna 2000 man verdringen zich 's morgens om zes uur voor den veel te smallen hulpingang aan de Zaanstraat, bijna 2000 man staan elken avond, om halfacht, of het regent, of het vriest, of de wind over den dijk waait, bezweet in hun dunne werkpakjes te wachten op het treintje gammele wagons, dat eindelijk met tien minuten, met vijftien minuten, met dertig minuten vertraging aan komt gesukkeld.
Bijna 2000 man verdringen zich elken avond voor de twee nauwe gaten in de palissade van bielsen, waar met duwen en stooten de massa zich in ongeveer een half uur doorheen perst.
Vandaag rijden de beide treintjes, nauwelijks bezet, met hier en daar slechts het verschrikte gezicht van een Christelijken arbeider voor het ééne venster der beestenwagens.
‘Niet door de hekjes, jongens - Toontje solidair - door de polder, jongens, we gane loopen.’
In de slijperij draait een enkele machine, de bankwerkerij krijgt geen materiaal door, op een stapel hout bij de schaafbank zit een stelletje Zaankanters genoegelijk te kaarten.
1500 Amsterdamsche arbeiders marcheeren door den polder. Langs de houthavens, over den straatweg, langs het kerkhof.
| |
| |
‘Ze motten merken dat ze niet zonder ons kunnen, als ze 't overal tegelijk verdomden was er meteen een end an die oorlog.’
De voeten wervelen stof op.
‘Eigenlijk bennen wij het toch ook die de wapens maken. Wapens maken of soldaat zijn, d'as eender.’ ‘Als je dienst weigert.’
Een van de jongens heeft een zakdoek aan een rooie stok gebonden.
- Ontwaakt verworpenen der aarde!
‘Als je dienst weigert, komt er een Christelijke in jouw plaats. Je mot er in blijven en dan....’
‘Wijnkoop zei in de Geelvinck: tegen de oorlog de revolutie.’
‘Voor we hier revolutie krijgen....’
- Op Socialisten sluit de rijen!
1500 arbeiders van de Hembrug marcheeren door den polder.
1500 Amsterdamsche arbeiders marcheeren.
5000 uit de Putilowfabrieken. De vrouwen marcheeren. De jeugd marcheert, werpt de blauwe doeken van het idealisme van zich en ontplooit boven de hoofden een waaiende zee van roode leuzen. Havenarbeiders marcheeren de bruggen over van de eilanden, drommen langs het winterpaleis en trappen de sneeuw vast op de Newski Prospekt. Arbeiders van de Tri Gornuuch Manoefactoer marcheeren naar het centrum van Moskou. De Mjasnitskaja is een deinende stroom van hoofden. De Twerskaja is zwart van demonstranten, de Soljanka vloeit over.
Arbeiders marcheeren, vrouwen marcheeren, soldaten marcheeren.
| |
| |
Door Petersburg, door Moskou, door Kiew, door Odessa. Langs de gesloten vensters der koopmanswinkels, langs Metropole, waar achter de vensters de machinegeweren op gesteld staan der jonkers, langs kerken waar de verschrikte pope wegduikt in den schemerende goudglans van het altaar, langs de zwijgende grimmige muren van het Kremlin, langs het balcon der voorloopige regeering waar Kerenski staat te acteeren, langs de gezantschappen der mogendheden, langs de bekende standbeelden van gestorven keizers.
De massa's marcheeren: overschoenen van studenten, laarzen van kozakken, boombastschoenen van boeren, bloote voeten van bedelaars en sjouwers, viltschoenen van vrouwen.
Marcheeren, marcheeren, stampen de sneeuw vast, doen de bruggen dreunen, de huizen weerkaatsen, het geluid van hun stappen hangt boven de stad, overstemt de kanonnen, echo't weer in de straten van Parijs, Berlijn en Londen, doet de bruine schilderijen aan de wanden trillen in Downingstreet, het porselein van de Quai d'Orsay zenuwachtig vibreeren, gonst naar binnen door de open schuiframen der redactiekamers, ver in Indië wordt het gehoord als het geluid van tienduizenden spookachtige bloote voeten.
De kleine tegenspeler doet een zet op het schaakbord: koningin schaak. Tijd om het effect van zijn zet te berekenen gunt hij zich niet, hij is reeds op weg naar het volgende bord, in een geblindeerden trein door Duitschland.
| |
| |
Ingespannen beschouwt Troelstra den stand van de stukken. Koningin schaak, maar de partij is nog lang niet verloren, Hare Majesteit heeft nog vrije velden, als het lukt twee, drie zetten tijd te winnen, komt er ruimte voor de groote rokkade. De massa komt op straat en marcheert, maar voor de massa dansen God's marionetten: Dan en Kerenski. - Democratie, trommelt de nerveuse hand op het tafeltje - democratie en de doema.
Democratie en een verrassende tegenzet op het schaakbord. Hoe zei je het ook weer in de Dierentuin, toen dat daverende, minutenlang aanhoudende applaus losbarstte: de Russische revolutie is grootsch en schoon om wat zij bracht en brengen zal.
Brengen kàn, dacht je. Democratie, zetelwinst, ministerposities. Brengen zal.....?
Opkijkende ziet Troelstra tegenover zich niet het listige intelligente gelaat van den tegenspeler, maar het vroolijke goedmoedige gezicht van Keesing. Een oudhollandsche klok tikt onder het strooien afdak van de veranda.
‘Keesing,’ zegt hij, ‘aan die vervloekte koppige tegenstand van de Franschen kunnen we ons eenvoudig niet meer storen. Als we nou niet aan de arbeiders laten zien dat we er nog zijn, als we niet zorgen dat Kerenski op de een of andere manier vrede kan sluiten dan....’
De nieuwe Russische regeering, seint de Engelsche Censor, nadat hij acht dagen lang besluiteloos een punt aan zijn potlood heeft zitten bijten, is van ganscher harte de zaak der Geallieerden toegedaan. Alle pro Duitsche invloeden in Rusland werkten uit den
| |
| |
reactionairen hoek. Rusland zal nu beter georganiseerd, met meer kracht de zaak der geallieerden steunen’.
Op de buitengalerij van zijn huis in Semarang schrijft Sneevliet: - Welk strijder voor vrijheid en recht, welk strijder tegen onderdrukking en dwingelandij is het niet gegaan als ons; wiens hart gloeide niet bij het doorlezen van de achtergehouden berichten, die ons dezen avond bereikten? -
‘Mijnheer van der Velde’, zegt koning Albert, ‘de toestand is ernstig, hoogst ernstig. In dit uur van gevaar doen wij een beroep op de vaderlandsliefde der Werklieden Partij. Wij verzoeken U in naam van België onmiddellijk naar Rusland te reizen, om de arbeiders en soldaten te zeggen dat slechts een overwinning der geallieerden....’
‘Als ze overal deden als die daar in Rusland’, zegt moeder Keetje, ‘asse wij, wijven, hetzelfde deden als die vrouwen daarginder....’
‘Zag je de oue loopen’, lacht Willem tegen Klaas de Ruiter, ‘alsof ie stront in zijn broek had. Dat is nou net als in de dagen van de Potemkin - weet je dat grapje?’
‘Meneer Sneevliet, hallo, meneer Sneevliet, - ja met redacteur Later - dat zinnetje over “de daad der opstandigheid” en Dipo Negoro en dat “propaganda zaad der Revolutie” is dat niet gevaarlijk?’
Grimmig neemt Sneevliet een nieuw blaadje papier.
- Dringen de tonen der vreugdeklokken ook tot de steden en dessa's dezer landen door?
- Hier leeft een volk in een door de natuur als geen ander gezegend land.
| |
| |
- Hier leeft een volk behoeftig, onwetend.
- Hier leeft en duldt en lijdt en draagt een millioenenvolk al eeuwen lang..., en sedert Dipo Negoro was er geen der voormannen, die de massa's in actie bracht om eigen lot in eigen handen te nemen. - ‘Ziezoo Tjipto, de Later heeft zijn zin en ik ook. De schranderen zullen verstaan. Hier, dat rijmpje aan het einde kan ook weg.’
- Zullen de zaaiers van het propaganda zaad voor Indische radicale politieke en economische volksbeweging hun inspanning verdubbelen?
- En blijven werken tegen alle poging tot onderdrukking der vrijheidsbeweging in?
- Dan kan het niet anders, of het volk van Java, van Indië zal vinden wat het Russische volk gevonden heeft: zegepraal. -
‘Breng je het meteen naar de drukkerij Tjipto?’
‘Je hebt volkomen gelijk,’ antwoordt van Kol Troelstra. ‘Als wij ons niet aan den kop stellen is het onberekenbaar waar de massa heenzwenkt nu ze eenmaal op straat is. Niet alleen in Rusland, maar ook in Duitschland en vooral in de koloniën.
Een paar dagen geleden kreeg ik een brief van Schotman. Als de hartstochten een keer opleven... Nog een zoo'n marsch naar de Hembrug en we hebben ook hier in Holland de poppen aan 't dansen...’ ‘Een internationale conferentie’, beslist Troelstra, ‘zoo mooglijk in Stockholm.’
Op het hout van zijn brits drukt fuselier Hannes nijdig een luis dood. ‘De zesde vanavond, zelfs niet slapen kan je in deze gribus. Ruik toch hoe ze stinken.’ ‘Jij bolsjewiek,’ lacht zijn slaapie, ‘niet de
| |
| |
wansen mosten we zoo, maar net als in Rusland de heeren.’
De officier van justitie in Semarang draait een Indisch krantje tusschen zijn handen. ‘Arresteeren?’ mompelt hij besluiteloos, ‘arresteeren - niet arresteeren? Beter eerst even afwachten hoe de geschiedenis afloopt’. Over de breede Newski stroomt de massa, tegen de jagende sneeuwjacht in, reeds van den morgen af naar het Finsche station toe.
Lenin klimt op een pantserauto.
Juichend begroeten hem de kreten van de soldaten en arbeiders: ‘Leve Lenin - leve de bolsjewieken - leve de vrede - weg met de imperialistische oorlog, weg met Kerenski en de provisorische regeering!’
|
|