Partij remise
(1933)–Jef Last– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
en liggen als ontworteld onkruid aan de randen der groeve. De groeve zelf vult zich met bloed, helder rood bloed, krachtig uit jonge slagaderen spuitend, donker traag vloeiend bloed dat uit den geopenden mond stroomt, bloed dat aan de wanden der groeve stolt tot een bloedkorst. Het bloed vult de groeve die de oorlog geploegd heeft, het stroomt over de randen, het vloeit in dunne beekjes tusschen aardklonten en stronken over de braakliggende akkers der toekomst, het siepert door naar de rustige Hollandsche velden, het vloeit, aangelengd, uit de vulpen van teekenaars en journalisten, het stolt in zwarte letters op het naar petroleum stinkende papier onzer kranten. Millioenen en nog eens millioenen jonge mannen marcheeren den dood in, moeders en meisjes doen hen uitgeleide, bekransen de loopen der geweren met bloemen, - de muziek speelt de Marseillaise, Gott erhalte Franz den Kaiser, God save the King, die Wacht am Rhein, Deutschland Deutschland über-alles, - de lange, lange reeksen der goederenwagens met het opschrift: vers Berlin, nach Paris, rijden naar het front, de roodekruistreinen komen hen tegen, verpleegsters deelen koffie en cigaretten uit, trommelvuur vernietigt de zenuwen, vlammenwerpers spuwen, menschenlichamen, kleeren, kogels, geweren worden tot een borrelende ziedende massa, het kokende mengsel stolt in de gietvorm der matrijzen, de rotatiepersen draaien en 's morgens ligt, bij het versche cadetje, het ochtendblad op tafel. De platgeschoten, rookende, bloedende puinhoopen der Duitsche forten worden tot een Wolftelegram van vier regels, de slag aan de Marne tot een hoofdartikel, | |
[pagina 109]
| |
de torpedeering der Cressy Hope en Aboukir met hun 1700 lijken tot een discussie in Onze Vloot over de voordeelen van duikboot of dreadnought. De Hollander verteert 's morgens 10.000 dooden aan de Massurische moerassen tusschen een slok imitatie-thee en een hap van zijn boterham met kunsthoning, de H.B.S.-er prikt met speldjes de linie der fronten op een kaart van Europa, na enkele maanden gaat de aardigheid er af, de speldjes vallen op den grond en op een goeien dag haalt moeder het heele stofnest van de muur af. In de loopgraven worden de manschappen opgevreten door ratten en luizen, ze kruipen door hun eigen drek, voor hen in het prikkeldraad kermt en kreunt al sedert twee dagen een gewonde, een week later, als de wind naar hun kant is, worden zelfs de geharde frontsoldaten lichamelijk misselijk van den stank der reeds ontbindende cadavers. Holland echter begint van den eersten schok te bekomen, het gelooft al lang niet meer dat het zelf in de ellende van den oorlog zal worden betrokken, het snuift begeerig in den wind die van de slachtvelden komt niet de weeë lucht der ontbindende lijken, maar den prikkelenden geur der oorlogswinsten.
In de eerste dagen van den wereldoorlog, toen een paniekstemming ging over de Amsterdamsche geldmarkt, voorzichtige kleine speculanten op prolongatie plotseling hun totale vermogen bedreigd zagen, de effectenbeurs gesloten moest worden, het bedrag tot terugbetaling der aanvragen op de postspaarbank van 2½ tot 5 millioen omhoog liep, vond men nog hier en daar, bij den degelijken middenstand, de voorbeelden | |
[pagina 110]
| |
van een, zij het dan ook typisch Hollandsch burgerlijk, desondanks eerbiedwaardig liberaal patriotisme. In een deftig gezin komt 's avonds met hooge kleur onverwachts de zoon thuis, student in de rechten, afgekeurd wegens bijziendheid en vertelt dat hij zich heeft laten inschrijven bij het vrijwilligerskorps der studenten. Onder het nuchtere licht der voor electriciteit omgebouwde gaskroon, is moeder plotseling heel bleek geworden. Stram, grijs, staat vader op uit zijn mahoniehouten leunstoel, klopt zijn zoon op den schouder: ‘goed zoo, jongen, als ik jouw leeftijd had zou ik me ook hebben opgegeven’. Aan den wand met zijn bebloemd behangsel kijken de statige familieportretten in olieverf instemmend uit hun zwaarvergulde lijsten. Bij de kachel zit, met vacantie van de huishoudschool een jong meisje in een boek van Bierens de Haan te lezen. Ineens gooit ze het boek dicht. ‘Ik geloof dat jullie met je oorlog allemaal stapel krankzinnig bent geworden’. Verbouwereerd hooren vader, zoon, moeder de zware buitendeur achter haar in het slot kletsen. Tevergeefs probeert de student haar op de donkere avondsingel te achterhalen. Eer hij zijn jas aan heeft, is ze al in een van de straten van het oude stadje verdwenen. Tegen den wind in vecht ze, over de hooge bruggen en langs de smalle grachtjes, met haar gedachten. Het is tegen 12 uur als ze thuiskomt. ‘Morgen ga ik naar Dordrecht, bij oom Frederik in het hospitaal werken’. Als vader haar den volgenden morgen naar het spoor brengt stapt ze, met het tweede klas kaartje dat hij gekocht heeft, koppig in een coupé derde klasse voor vrouwen. | |
[pagina 111]
| |
Het groote smerige holle militaire hospitaal van Dordrecht is onwillig ontwaakt uit zijn jarenlangen dommel. Nog onwilliger is de militaire geneesheer half wakker geworden, die, met drie simulanten en een paar doorgeloopen voeten per dag, in een klein villatje behaaglijk zijn pensioen tegemoet dommelde. Hij laat de zorg voor de plompe groote boerenjongens uit Beierland, Poortugaal en Numansdorp, die plotseling zijn leegstaande bedden zijn komen bevolken, gaarne aan de twee jonge vrijwillige verpleegsters over. Tenslotte zijn het geen van allen ernstige zieken en komt het er weinig op aan of ze eens een half uur te lang met de thermometer liggen. Dien tijd kunnen ze dan gebruiken om het kwik stiekum met blazen en wrijven naar de hoogte te drijven. ‘Je kookt haast’, lacht de zuster als ze de thermometer wegneemt en de jongen lacht ook, zeker dat hij nog een paar dagen meer vrij van dienst heeft. In Delft zegt vader trotsch tegen zijn collega's in de leeraarskamer: ‘ja, mijn jongen heeft zich vrijwillig opgegeven, mijn dochter is in een militair hospitaal als verpleegster.’ In Dordrecht boenen en schrobben de twee vriendinnen en lappen de groote kale ruiten waar stof en spinnewebben zich hebben vastgezet in de hoeken. Iedere emmer water moeten ze beneden van de plaats halen omdat waterleiding in het militair hospitaal nog niet bekend is. Als de zalen er een beetje ooglijk beginnen uit te zien, brengen ze van buiten bloemen mee voor de tafels. Een der vriendinnen krijgt van kennissen papieren servetjes, dat de jongens tenminste fatsoendelijk leeren eten. | |
[pagina 112]
| |
Nadat ze twee weken in het hospitaal gewerkt heeft, zend vader uit Delft een telegram: ‘onmiddellijk thuiskomen.’ Het eerste gevaar is overgewaaid, in geordende toestanden moet het rijk zorgen voor beroepsverplegers, de zoon des huizes heeft van den minister studieverlof gekregen, vader wil dat zijn dochter haar studie aan de huishoudschool voortzet. Het eerste schrale vleugje van patriotisme is snel voorbij, de tuintjes met boonen en erwten, inderhaast door leeraren en kleine ambtenaartjes aangelegd, worden overgelaten aan de zorgen van een tuinman, en de lijsten der dooden en gewonden aan de fronten worden weldra tot een bericht dat men overslaat in de kranten. De kleine bourgeoisie keert terug tot het ordelijke bedrijf in klassen en kantoren, steeds feller en prikkelender echter waait van de slagvelden de scherpe geur der oorlogswinsten.
⚫
Aan het hoofd van den staat regeeren, onder het wijze nestorschap van Cort van der Linden, Treub, de Marxistendooder, met breeden vlinderdas en een kievitskuifje boven het oolijke gelaat en de sprankelende oogen, Colijn, op wiens pandjesjas van Zondagschen dorpsbruidegom noch olievlekken noch het bloed van de slachtoffers der Gajong en Alaslanden te zien zijn, en Posthuma, waarvan het eigenlijk iedereen verwondert dat hij niet met een paar klompen naar den ministerraad is gekomen. Tezamen hebben zij, tot behoud der negotie, er | |
[pagina 113]
| |
voor te zorgen dat het transitogebied Nederland niet in den wereldoorlog wordt betrokken. Tezamen rust op hen de nog veel moeilijker taak de zeer verschillende belangen der diverse burgerlijke groepen tot overeenstemming te brengen. Wat ‘het mindere volk’ betreft hoeven ze daarbij voorloopig geen hinderlijke inmenging te vreezen. Sinds de Godsvrede gesloten is eten de sociaaldemocraten uit de hand, een reclamevoorstel van Troelstra: inventarisatie der voorraden, valt makkelijk onder de tafel te werken. En wat beteekent tenslotte zoo'n voorstel tegenover het ontzaglijke, bijna historische feit, dat de regeering als met één slag door haar systeem van werkeloozenkassen de heele machtige moderne vakbeweging aan zich heeft weten te binden. Dat haar lot van dit oogenblik voorgoed met het wel en wee van het kapitalistische systeem is verbonden! En er hoefde niet eens geweld gebruikt te worden, Oudegeest is het zelf, als gedeputeerde van het N.V.V. in den werkeloosheidsraad, aan komen bieden. Geheel uit eigen beweging zijn ze gaan zitten op den lijmstok. ‘Gelukkig’, schreef minister Treub, ‘is ook in arbeiderskringen, wanneer ik de weinige volgelingen der anarchistische beweging ter zijde laat, nog het besef aanwezig, dat het den arbeider siert, als hij in de tijden dat het hem goed gaat, wat terzijde legt om zichzelven en zijn vakgenooten tegen totaal gebrek bij werkeloosheid te behoeden’. Natuurlijk gelukkig! De oolijke scherpzinnigheid van Treub weet den ruil op prijs te schatten van een materieele tegen een principieele concessie. Of is het soms geen overwinning, dat een leider als | |
[pagina 114]
| |
Oudegeest niet langer den kapitalistischen staat alleen aansprakelijk stelt voor de gevolgen van de kapitalistische crisis? Dat hij vrijwillig afstand doet van die omineuze meerwaarde als het eenige fonds waaruit sociale maatregelen moeten worden bekostigd? Prijzend klopt Treub, de geleerde, den eenvoudigen arbeider Oudegeest op den schouder: ‘Het siert den werker dat hij zelf naar beste krachten mede wil dragen aan de zorgen voor zich en zijn gezin, als de werkgever niet langer in staat is hem in dienst te houden’. In zich zelf denkt hij: wij zullen dat beginsel onthouden als de heeren later nog eens met ziektewet, invaliditeit of dien mooien eisch van staatspensioen op de proppen durven komen. Waarom welwillendheid niet met welwillendheid beantwoord? Als de vakvereenigingen bereid zijn tot het mededragen der kapitalistische lasten, zijn zij niet langer onze principieele vijand. Wat deert het of de heeren in theorie aan Marx vasthouden, als ze in de practijk maar bereid zijn de theorie van dienzelfden Marx te verloochenen! ‘De staat een instrument tot bestendiging van de heerschappij der eene klasse over de andere’? ‘De vakvereeniging een wapen in den klassestrijd’? Wat zou diezelfde Marx raar opgezien hebben, als hij zag hoe Oudegeest bij den staat een premie voor organisatie in den vakbond afbedelt! De scherpe listige oogjes van Treub zien verder dan die van Oudegeest vooruit in de toekomst. Zeker, de ledentallen zullen stijgen en de kassen vooruitgaan. Laat de kassen zich vullen, hoe eerder ze vol zijn hoe meer het beginsel van solidariteit en steun op den achtergrond | |
[pagina 115]
| |
komt, hoe zwaarder de gouden ketenen worden waarmee de vakbond aan de belangen van bank, valuta en nationale oekonomie is gebonden. Laat de ledenlijsten maar groeien, het zullen geen strijders zijn die de bonden er mee winnen, maar rustige burgers die zich verzekeren tegen werkeloosheid en die een tegenwicht voor al te groote stakingsrisico's zullen vormen. Oudegeest denkt den anarchisten een vlieg af te vangen. Best mogelijk dat de anarchisten tenslotte zijn voorbeeld moeten volgen. Des te beter. ‘Niets voor niets’, is de grondslag van het kapitalisme. Met de werkeloosheidsverzekering krijgt de regeering contrôle op het apparaat der kassen, zeggenschap over de hoogte der contributies, in theorie zal het mooglijk worden verdeeldheid tusschen werkenden en arbeidsloozen te brengen en zelfs de resultaten van een staking te niet te doen door met een stopzetting van den steun aan de werkeloozen te dreigen. Niet de macht van den vakbond als strijdapparaat wordt versterkt, maar de macht der leiders. Het is immers een noodzakelijke consekwentie dat het royement der leden van de vergadering naar een groepje betrouwbare bestuurders verlegd wordt. Het is makkelijker een paar bestuurders in de hand te houden dan de onbekende massa. Beter een handje knikkers opofferen mits slechts het recht van spel aan je kant blijft. Treub glimlacht. De Bijbel is wijzer dan ‘Het Kapitaal’ en er is geen reden om aan te nemen dat Jacob het aantal linzen betreurd heeft waarmee hij het eerstgeboorterecht kocht van Esau. De werkeloosheidsverzekering Treub is een verzekering | |
[pagina 116]
| |
op langen termijn voor het kapitalisme. Maar ook op korten termijn heeft men voorloopig van de massa niets te vreezen. De eerste stroom der werkeloosheid heeft men weten af te dammen. Honderden buitenwerkers en werkelooze kleermakers krijgen opdracht voor uniformjassen en broeken. Aan allen wordt slechts een zeer beperkte opdracht gegeven, opdat de broodkruimels hen niet zullen steken, maar een zoo groot mooglijk aantal, buiten bezwaar voor het steuncomité, een ‘zij het ook matig weekloon’ zal kunnen verdienen. Honderden vrouwen van gemobiliseerden gaan aan het breien van kousen en handschoenen en verdienen, door tusschenkomst van den Bond voor Werkverschaffing, genoeg om te leven. Ook in de havens komt weer beweging als de eerste schepen binnenloopen met Canadeesch graan voor de regeering. Aan het voornemen, dit graan zooveel mooglijk met de hand te laten lossen behoeft geen gevolg te worden gegeven. Duitschland ziet in dat men geen koeien, eieren en vet kan leveren zonder contraprestatie en geeft opnieuw staal vrij voor de werven. Jan Jordens staat opnieuw bij zijn smidse op de hooge steigers van de maatschappij Goedkoop. Zelfs de diamantindustrie leeft weer op, als de eerste oorlogswinstmakers hun nieuwen rijkdom tegenover vrienden en verwanten willen demonstreeren. De opleving in de diamantindustrie is zelfs zoo sterk, dat de toestand in het begin van 1916 over het algemeen gunstiger was dan bij het uitbreken van den oorlog. Neen, het is niet in de eerste plaats de arbeidersklasse die het leven voor de regeering zuur maakt, maar de groote kinderen uit het kapitalistische huishouden | |
[pagina 117]
| |
maken het haar lastig door hun onderlinge ruzies. De algemeene lijn van vader Cort is duidelijk. Negotie is de ziel van den staat en niemand denkt er aan om de oorlogswinsten als een immoreel of ongeoorloofd beginsel te beschouwen. Maar het is moeilijk om de eene groep te doen beseffen dat hun eigen winstmooglijkheid tenslotte bepaald en begrensd wordt door de winstmooglijkheid van een ander Zooals Treub het zoo schoon uitdrukt: ‘dat men toch zonder haas geen hazepeper kan maken’. En nu begint het gesjacher eerst recht en het uitspelen van de eene groep tegen de andere. De boeren jammeren: ‘dat de maatregelen van het Ministerie van landbouw- en veeteeltproducten der boeren reeds op een derving van oorlogswinst te staan komt, die op meer dan f 70 millioen wordt berekend en dat men dus bescheiden zijn moet in zijn verlangen naar nog verdere beperking van den uitvoer hunner artikelen, waardoor de winstderving voor die breede groepen der bevolking nog grooter zou worden’. De raffinadeurs liggen overhoop met de belangen der ruwsuikerfabrikanten, die op de ontzaglijk gestegen prijzen in Engeland speculeeren. Men moet voorkomen dat de raffinaderijen bij gebrek aan grondstof stilgelegd moeten worden. De geheele invoer uit Engeland zou in het gedrang komen, wanneer men niet hier en daar wat al te begeerige varkens van den grooten trog uitsloot die de N.O.T. voor biggen van ‘standing’ heeft geopend. En tenslotte kan men toch ook noch fabriceeren, noch handeldrijven, noch de schepen laten varen, wanneer er niet ook voor de voedselvoorziening der massa tot op zekere hoogte gezorgd wordt. Daarom wordt welstandshalve ook een ver- | |
[pagina 118]
| |
tegenwoordiger der verbruikers, de voorzitter van den Nederlandschen Coöperatieven Bond, in de commissie voor voeding van mensch en dier opgenomen. Al kan dan ook zijn stem tegen het groote aantal stemmen der vertegenwoordigers van producenten- of handelaarsbelangen niet opwegen, het schaap mag tenminste zeggen dat het er bij geweest is toen het besluit genomen werd om hem te scheren. En overigens, welk een voortreffelijk stelsel van sociale distributie zonder een zweempje van socialisme. Welk een schoone combinatie van nationale filantropie en winstzucht. Hoe aardig wordt hier de nationale voedselvoorziening onmiddellijk aan de winsten op den uitvoer van voedsel verbonden. Geeft ons zooveel procent rijst, kaas, vet of suiker tegen redelijken prijs, zegt de regeering, en wij geven consent om de heele rest tegen woekerprijs aan de oorlogvoerende landen te verkoopen. En komt er ooit een tijd dat we noodgedwongen den uitvoer tijdelijk stop moeten zetten, welnu, dan verhoogen wij de prijzen, want, zegt de Memorie van Toelichting: ‘Het behoeft geen betoog, dat in de periode welke wij thans ingaan of reeds zijn ingegaan, de uitvoer van verschillende onzer producten belangrijk zal verminderen en daardoor, afgezien nog van de hoogere productiekosten, den producent de voor binnenlandsch verbruik opgeëischte waren duurder zullen worden betaald.’ De export werkt onder hoogdruk, de exporteurs vormen het wolvencollege dat de schapen voor uithongering zal behoeden (een algeheel afsterven van den veestapel is ook voor de wolven zelf onvoordeelig) en | |
[pagina 119]
| |
onder hun hoede werkt, zoo goed en zoo kwaad als het gaat, de distributie. Langs den netten, beproefden, kapitalistischen weg vloeien de door den staat gekochte distributieartikelen naar de verbruikers, zich op hun tocht met de winsten van tusschenhandel en detailverkoop belastend. ‘Aangezien de prijzen, waarvoor de regeeringswaren afgeleverd moesten worden, lager, in sommige gevallen zeer aanzienlijk lager waren dan die, welke de grossiers en winkeliers konden bedingen voor waren van dezelfde kwaliteit, die op hun weg naar het verbruikende publiek geen oogenblik het particuliere verkeer hadden verlaten, was het bij uitstek moeilijk er voor te zorgen, dat de regeeringskaas, de regeeringseieren, de regeeringsgroenten enz. op hun weg naar den verbruiker niet afdwaalden en aan hun bestemming werden onttrokken. De contrôle tot tegengaan van dergelijke hoogst hinderlijke verdwijningen was.... nergens afdoende’. Natuurlijk, lekken zullen er blijven, men kan toch in een beschaafden staat als Nederland geen dood of gevangenisstraf op het stelen van volksvoedsel stellen, als het in het belang van den handel is het eigen schip waarop men drijft hier en daar lek te stooten! Men kan toch niet de grooten en de kleinen gelijk treffen als het blijkt, dat niet slechts de gelegenheidshandel maar ook de zaken van standing zich bezig houden met knoeierijen! Hoofdzaak is tenslotte niet dat er lekken zijn, hoofdzaak is dat er winst gemaakt wordt en de kassen der Nederlandsche bank zich met ongekende hoeveelheden goudgeld vullen. | |
[pagina 120]
| |
Of die winst gemaakt wordt door export van bedorven kazen, van ondeugdelijke genotmiddelen, of door het beste vee weg te brengen zooals er, alleen in Vaals, binnen 2 dagen 199 stuks over de grenzen gingen, dat is minder belangrijk. Wordt het al te mal, brengt men binnen 3 weken 150 millioen k.g. rijst in Rijnschepen over de grenzen, zijn er geen aardappelen meer voor de tafel van den werkman, dan kan men nog altijd voor korten poos het hek sluiten, de smokkelhandel zorgt er wel voor dat de winstbron ook dan nog niet geheel en al opdroogt.
De handel herleeft, de kanonnen donderen, de middenstand krijgt credieten, de eerste Zeppelin steekt naar Engeland over, de bank vult zijn kluizen, in de Massoerische moerassen krepeeren soldaten, de boeren wrijven zich bij iedere koe die geslacht wordt de handen, desondanks is niemand tevreden, desondanks worden de bureaux van de N.O.T., de N.U.M. en het Ministerie van Landbouw belegerd om meer en nog meer consenten, desondanks voelt men iedere, nog zoo kleine belemmering van den uitvoer als een ondragelijke beperking der vrijheid. De prikkelende geur der oorlogswinsten stijgt naar alle hersens en maakt de bezittende klasse van Nederland dronken van begeerte. De vermoeide hand van Posthuma teekent en teekent nogmaals consenten, terwijl het wraakgierige gekrijsch der teleurgestelden onophoudelijk in zijn oor klinkt. Soms wenscht hij dat hij weer door de weilanden bij Franeker liep op zijn zware zwartgeverniste boerenklompen. |
|