| |
V.
De politie deed onderzoek.
De dagbladen hadden over het geval gesproken en deelden meê dat er, werkelijk, iemand had trachten binnen te dringen, doch de concierge van het hotel Tredjakow den man had teruggestuurd. Jean d'Alsace en alle genoodigden wisten dus dat Olga niemand had misleid en Philalethus' voorspelling gedeeltelijk was uitgekomen, terwijl hij haar bekend maakte aan de gasten zijner cliënte. De brenger van den dreigbrief liep, tot nu toe, vrij rond in Parijs. Men had nog slechts een viertal onschuldigen in hechtenis genomen en weder vrij gelaten. Natuurlijk, vond men Olga nu nòg belangwekkender. Zij werd overladen met beleefdheden in allerlei vorm. 't Was heerlijk griezelig bij haar aan huis te komen; nieuwmodisch en
| |
| |
‘eind'-eeuwsch’ in haar hotel te dansen en te doen aan flirt, met de gedachte dat men in de lucht zou kunnen springen onder eenen wals en tot poeder geslagen onder 't aanhooren eener gepeperde liefdesverklaring. Na elk feest, kon men dan vertellen, in andere salons: ‘ik ben er geweest. Er is niets gebeurd; maar dit neemt niet weg dat men geen oogenblik veilig is, bij gravin Tredjakow.’ Dan werden allen, vooral de dames, bewonderd om den betoonden moed; dan regende het meer of minder geestige gezegden en kwinkslagen, dan begon er altijd wel een of ander praatgraag lid van den senaat, de kamer of eenig ander officiëel college, te vertellen van komplotten onder Napoleon III en andere narigheden, die lekker smaakten bij de thee. Opgehemeld werd Philalethus. O, die Philalethus! Hij was een tweede Cagliostro, die Philalethus!
Olga ging door met het volvoeren van haar groot programma voor het ontvangseizoen. Zij ging ook voort met het bezoeken harer oude vrienden uit de armenwijken, voorbereid op het ergste, soms vermoedend dat deze of gene, dien
| |
| |
zij bezocht, een harer ergste vijanden was, maar niet bevreesd, daarom. Zij had kwaad gedaan, met opzet, en ging voort kwaad te doen volgens een vooruit vastgesteld plan. Zij zou moeten boeten voor dit alles. De Rus onderwerpt zich gelaten aan de straf, die de Voorzienigheid hem oplegt. Hij haakt naar de voltrekking van het vonnis, dat hij verwacht. Olga wist dat haar einde naderde. Zij had haren vader en hare vrienden nu gewroken. Hare taak was volbracht. Geluk, Liefde, Rust zou zij niet smaken op deze wereld. Daartoe was het kind van den berooiden, verminkten dokter Kostroma niet geboren. Zij had nooit gerekend op een groot geluk, eene innige vreugde. Zij had zich, van kind af, werktuig gevoeld. Werktuig van Wien, van Wat? - Dat was haar niet gebleken. Maar zij voelde dat het werktuig had uitgediend en kon worden vernietigd.
Waarom zou haar dat angstig hebben gemaakt? Zij had nooit bemind. Zij had weinig vriendschap ondervonden en gekoesterd. Zij verachtte de maatschappij, waarin zij leefde. Sedert lang, maakte zij zich niet eens meer boos op weekelingen, die haar
| |
| |
vleiden en verraadden. Wat zij kende van de wereld, van het leven, was bitter, was erbarmelijk.
Misschien zou zij groot belang hebben kunnen stellen in het dreigende arbeidersvraagstuk, indien men het, in eenige politieke groep, maar eerlijk en zonder baatzucht had willen trachten op te lossen. Doch politici van beroep maakten het al ingewikkelder, vischten, in het meer van tranen der arme werkloozen, naar een burgemeesterschapje of eenen kamerlidspenning, werkte nog tegen de eerlijke droomers, die toch al zoo weinig konden uitrichten voor hunne vrienden en niet veel meer deden dan schrijven dikke boeken en dunne brochures, al maar door roepend om aansluiting van de welgezinden, alsof de ‘weigezinden’ niet allen zouden blijken te zijn òf enghartig, òf bang, òf machteloos. De besten onder hen misten de onmisbare welsprekendheid, de ruwe, doch afdoende éloquentie, die gaat tot de zielen der proletariërs. Zij waren elegant. De geschiedenis der volken kent geene elegante hervormers. Tegenover den knuist van den volksverleider, moet men niet het stalen pennetje van den artikeltjesmaker stellen.
| |
| |
O, zij kende èn politici uit eerzucht en om den heb, èn machtelooze droomers uit overtuiging. Zij wist dat er honderden werklieden werden gedemoraliseerd tot stukken voor het groote, politieke schaakbord en dat niemand hen kan waarschuwen zonder zich verdacht te maken, 't allerminst hunne waarachtige vrienden. Zij wist dat velen bereid waren groote offers te doen voor den zich noemenden vierden stand; maar dat de volksleiders niet vroegen om offers, maar om invloed en baantjes. En Olga voorzag eene verschrikkelijke omwenteling, die niets zou verbeteren, maar veel zou vernielen. Zij voorzag het op nieuw overgaan van groote schatten in andere handen en het gedruppel, door de vingers der verdeelers, van enkele goudstukken op de hoofden der proletariërs, die zouden kunnen grabbelen, tot een nieuw ‘redder der maatschappij’ de menschheid zou aderlaten en het aantal hongerenden verminderen door er een paar millioen te laten vermoorden op slagvelden en oceanen. Zóó beschouwde zij het leven: een eeuwig tegen-elkander-opgeweeg van twee schalen: in de eene, de Macht, in de andere, het Recht en altijd Macht tegenover
| |
| |
Recht en Recht tegenover Macht; dàn het Recht zwaarder voor korten tijd, dan de Macht weêr voor ettelijke jaren; maar nooit Macht en Recht gemengd in dezelfde schalen. Want, naar Olga's meening, verslond de Macht het Recht, zoo zij 't niet verknoeide tot machtpomp.
Het Recht der machteloozen.... dàt was een ideaal, waarin men kon gelooven, waarover men kon schrijven, dikke boeken, die werden bekroond en niet gelezen. Maar in welk werelddeel bestaat het, in welk wetboek wordt er op gezinspeeld? Macht was immers het attribuut van bezit, van invloed, van getalsmeerderheid, van list, van ‘kennis’, naar luidde een verjaard spreekwoord. Doch welke macht heeft hij, die niets bezit van dit alles? Niet eens de vergunning om te sterven van honger op den openbaren weg!
En zij herinnerde zich te hebben gelezen, in een werk van eenen magistraat, den rechter van instructie Guillot, hoe de lijken der overledenen in de Parijsche hospitalen, zoo spoedig mogelijk, opdat de familie ze toch maar niet bijtijds kome opeischen, worden vervoerd naar de snijkamers en
| |
| |
vandaar naar een somber huis, buiten de vestingwerken, waar men het vleesch laat afkoken van de beenderen om daarvan skeletten te maken: mooie skeletten voor de Fransche universiteiten en burgerscholen, voor de studeerende of zich amuseerende jongelingschap; hoe van den arme, toch reeds stervende, nog een lichaamsdeel wordt geamputeerd, tot leerïng der ‘carabins’, en de lijder kan berekenen dat zijn schedel, binnen korten tijd, zal dienen voor tabakspot van den beul, die hem 't ontleedmes prikt in 't nog levend vleesch.
Zij herinnerde zich een bezoek aan de ‘Morgue’, dat vreeselijke tentoonstellingsgebouw, waar worden bewaard, achter glas, de lijken der onbekende overledenen, zelfmoordenaars en slachtoffers van misdadigers. Dàt recht had de berooide: daar te worden bekeken, na zijnen dood, door verdorven winkeljuffertjes, straatdeerns en leerling-moordenaars.
En toch - zij wist het bij ondervinding - er werd veel gedaan, zeer veel, voor de armen. Er waren er, die deden wat zij konden. Maar zij konden toch niet meer dan aalmoezen uitdeelen:
| |
| |
dat is vernederen, demoraliseeren, hetzij direct, hetzij indirect: met behulp van eene werkgeefkomedie-vertooning, die niemand, allerminst de aan schijnwerk geholpene, voor werkelijkheid hield. Niettegenstaande al dat welgedoe, kwam er toch geen spoor van Macht in de schaal van het Recht.
De anarchisten wilden haar vermoorden. Zij vermoedde waarom. Het schrikbewind had de Girondijnen vermoord. Het volk is tijger of lam. Zij had niet meê willen doen met de tijgers. Zij had, na den dood haars vaders, niet meê mogen blaten in de kudde der kaalgeschoren lammeren. Zij was alléén haren duisteren weg gegaan. En dat konden de tijgers niet gedogen. 't Was logisch, even logisch als hunne anarchistische theorieën zijn en juist dààrom even wreed. Het is den mensch, die zich zooveel voorstelt omtrent de macht van zijn verstand, niet gegeven tot in de uiterste consequenties de raadgevingen zijner intelligentie op te volgen, zonder zijnen ondergang tegemoet te snellen.....
Slechts algemeene menschenliefde zou iets vermogen. De vorderingen van wetenschap en nijverheid hadden hoofdzakelijk bevorderd de concur- | |
| |
rentie: het tegenovergestelde, dus; want, waar concurrentie is, daar is haat. Verbittering, enkel verbittering was er geboren met onze prachtige werktuigen en snelle verkeersmiddelen. De individueele vrijheid van den werkman werd bedreigd, nadat de eerste groote fabriek was opgericht; die van den kleinen neringdoende, met de stichting van het eerste groote magazijn. Als soldaten stonden, sedert, de fabrieksarbeiders onder strengen tucht. Als machines werkten zij met machines, zonder ooit verder te kunnen komen. De kleinhandel wordt doodgedrukt door monsterfirmas en naamlooze vennootschappen en monstermagazijnen. Wie baas had kunnen wezen, vóór vijftig jaar nog, is nu gedoemd zijn leven te eindigen als huurling, vernederd - niet door eenen ‘heer’, dien hij heeft geleerd boven zich te achten, aan wien hij gehoorzaamt uit traditie - maar door eenen gelijke in beschaving en aanleg, door iemand, die slechts één ding meer bezit dan hij: kapitaal.
Hoe zou er liefde kunnen wonen, in zulk eene maatschappij van monstergeldgroepen waar de man, die kapitaal uitleent, nooit iets bespeurt van hen,
| |
| |
die 't vruchtbaar maken; waar de dienst, door lange reeksen van tusschenpersonen, gescheiden is van den wederdienst?
Waarachtige menschenliefde - Olga ontkende niet dat zij bestond, dat zij weldadig werkte. Maar de Maatschappij leefde van naijver. Hoe kwaadaardiger concurrentie, hoe beter en goedkooper produkt. Geene broederschap en geene gelijkheid: zij waren onmogelijk, nu, als vroeger. Geene vrijheid; want het Bezit, meer of minder anoniem, is de slavenhouder van millioenen en millioenen.
Men had scholen opgericht, al meer en nog al meer scholen. Men wilde, met de allerbeste bedoelingen, kennis verbreiden onder alle standen. Indien men de groote massa rechthebbenden nu maar zóóveel kon schenken dat die kennis werd tot eene macht! Voldoende volksontwikkeling zou tengevolge hebben: voldoende volksveredeling. Maar de kinderen bleven lang genoeg op school om te leeren inzien wat er haperde aan de maatschappij; niet lang genoeg om te leeren begrijpen wat er haperde aan de meerderheid harer leden. Zij leerden te veel - èn veel te weinig....
| |
| |
Hoe verder zij nadacht, hoe meer 't haar ging duizelen. Het sociale vraagstuk is een raadsel, dat niet kan worden opgelost door redeneering, dat vooreerst niet zal worden opgelost door eenige spontaan-heroïeke daad van ettelijke duizenden, bezield door de hoogste liefde; dat door ettelijke gruweldaden en wandalismen slechts kan worden gedwongen eenen anderen vorm aan te nemen om - evenals na de groote omwenteling - de menschheid te bedreigen en wanhopig te maken met andere formules en wat minder uitgediende utopieën.
O, zij was nihiliste, door en door nihiliste: Olga Tredjakow, al was zij dit ook op eene geheel andere wijze dan de Russische samenzweerders. Zij had geleefd voor hare wraak en zij had welgedaan zonder illuzie. Zij geloofde niet eens dat de volkomen vernietiging van al 't bestaande de menschheid iets verder zou brengen op den weg, die moet leiden naar een Koninkrijk der Liefde: het eenig maatschappelijk ideaal, waarmede men 't nog nooit ernstig heeft beproefd en zij hield er zich van overtuigd dat elke maatschappij der
| |
| |
toekomst, wat er ook zou staan geschreven in hare wetboeken en op hare openbare gebouwen, zou berusten op de noodlottig gebleken bases: ‘strijd om 't bestaan’ en ‘macht geeft recht.’
Om eerlijk te controleeren hare overtuiging dat het lijdende volk niets heeft te verwachten van zijne onbevoegde leiders die, achter elke werkstaking, eenen gemakkelijk te veroveren zetel in de Kamer der Afgevaardigden zien, slaande de groote trom op de ruggen der door hen omgeprate slachtoffers, (even zeer van de politici als van het kapitaal) geëxploiteerd door schijnvriend en schijnvijand beiden, was Olga begonnen de vergaderingen van socialisten en nihilisten bij te wonen. Wat zij daar hoorde was onthutsend. Met eene lichtvaardigheid, die òf onkunde en domheid òf erger dan struikrooversgemeenheid moest doen veronderstellen, hitsten zekere volksleiders de zoogenaamde proletariërs op tegen.... het kapitaal, naar 't heette, tegen de maatschappij (als ideale gemeenschap) in werkelijkheid. Want zij trachtten te dooden, in hunne hoorders, het gevoel van verantwoordelijkheid, het plichtbesef, de vaderlands- | |
| |
liefde en, te schatten vèr beneden enkele ietwat tè leerstellige, maar zeer zeker waarachtig overtuigde socialisten, schetterden die kamerzeteljagers op alles wat den werkman kon worden voorgesteld als eene beperking van zijne vrijheid, zijn genot, zijn menschelijk recht. Zij vroeg zich, ontzet, af wat er zou gebeuren, indien de gepredikte ‘levée en masse’, de aangeraden ‘descente dans la rue’ eens plaats had. Deze moderne veldheeren van het geduchtste leger, dat de menschheid nog ooit onder de wapenen heeft gezien, demoraliseerden hunne troepen - stelselmatig zou men zeggen - jaren en jaren vóór den grooten strijd, leerden hun dat slechts een man met slavenaard kan gehoorzamen aan een ander man en vergaten hun te leeren dat eene macht doet veronderstellen eene organisatie en eene organisatie niet mogelijk is zonder vertrouwen, zonder ontzag, zonder gehoofzaamheid der leden aan een of meer hoofden. Die ‘volksvrienden’ maakten elkander verdacht, lieten elkander afranselen, in hunne vergaderingen, elkander uitschelden in hunne blaadjes. De massa van ontevredenen zou wezen, als zij
| |
| |
eenmaal was gemobiliseerd, eene massa van Wandalen, erger nog: eene ongedisciplineerde, niemand gehoorzamende menigte, gruwelen plegend zonder plan, verwoestend en roovend zonder baat, ongeschikt om iets tot stand te brengen en, na de eerste overwinning op het gehate gezag, reeds rijp om de tyrannie van een ander te ondergaan. Al die volksvrienden werkten voor den aanstaanden dictator van genie.
Het antisemitisme (in Frankrijk gepredikt door eenen man, die gelooft aan voorteekens, doet aan chiromancie, aan allerlei occultisme) gebaseerd op rassenhaat en, door eenen rijken ‘gommeux’, voorgesteld als stormram tegen het kapitaal, zou slechts ten goede kunnen komen, als zijn programma werd verwezenlijkt, aan de zonen der Heilige, Roomsche Kerke.
Wat, toch, kon het volk winnen bij den overgang van de geweldige vermogens der Israëlieten in de handen hunner meer of minder christelijke vijanden? Niemendal! Maar men trachtte het antisemitisme te gebruiken als werktuig. Dat was een variant op het eeuwige staatkundige thema: de
| |
| |
massa, geleid en geëxploiteerd door wat politici. Struikrooverij op groote schaal, mogelijk gemaakt door de dommekracht der goedgeloovige menigte, ontrukt aan de handen der priesters om te vallen in die der demagogie!
En, hier en daar verspreid in de beschaafde wereld: enkele edele zielen, groote droomers, in zich dragend de kiemen van eene grootsche toekomst, waarachtige vrienden, niet alleen van ‘het volk’, maar van de menschheid; doch ploeterend aan een systeem, predikend tegen een paar millioen misverstaanders, hunne schoone woorden galmend hoog heen over de hoofden der massa, slechte politici, onbekwaam in de praktijk, niet bekend met het vuile raderwerk van algemeen stemrecht en met de onmisbare kroegebaas-regulatoren daarvan.
Elders, geniale hoofden en groote harten, worstelend tegen eene nòg uitmuntend georganiseerde, sterke meerderheid van blinden en baatzuchtigen, gekompromitteerd door een dilettant-socialistisch autocraat....
Zóó begreep Olga de sociale kwestie. Ik zeg niet dat zij dwaalde. Ik zeg niet dat haar diep
| |
| |
pessimisme na verwant was aan het gevoelen van duizenden machteloozen. Ik noem het evenmin verdedigbaar. Doch het verklaart hare onverschilligheid ten opzichte van 't gevaar, waarin zij verkeerde. Wie een hart heeft, alleen staat op de wereld en aldus denkt over de maatschappij, kan den dood slechts vreezen uit physieke lafheid.
O, die gruwelijke, burlesk-tragische tooneelen in de Parijsche vergaderzalen van lantaarn-socialisten en anarchisten! Zij had er zenuwschokkende gezien. Wat was háár satanisme, vergeleken bij dat der volksvrienden uit Belleville? Een dier tooneelen had zij voor enkele dagen bijgewoond.
Salle Favié, rue de Belleville. Eene estrade. Tafeltjes langs de muren der zaal. Aan elk dier tafeltjes, vier of vijf haveloozen, uitgevast, klappertandend van honger. Men heeft hun soep beloofd. Soep van anarchisten, van ‘broeders’. Zij zouden ook soep hebben aangenomen van Rothschild en van eene Evangelische Gemeente en van 't Leger des Heils en van de Mormonen. Maar zij hunkerden naar eten. Men gaf hun een partij- | |
| |
blaadje, dat zij lachend aannamen. Zij lachten, nog, die ongelukkigen! Zij lachten, ofschoon verhongerend, omdat het zoo in-broederlijk was - of zoo in-satanisch - een krantje, te geven aan menschen, die hunkerden naar eten. Wat er in dat krantje stond? Dat de Maatschappij niets voor hen deed, de rijkaards, individueel, evenmin, maar dat de ‘broeders’ soep zouden uitdeelen. Waar bleef dat warme eten?
Zij riepen om soep. Zij begonnen zich boos te maken.
Doch de ondervinding had hen tè sceptisch doen worden om lang boos te blijven. Zij gevoelden het duivels komieke van den toestand. Zij voelden Satan rondwaren langs hunne tafeltjes: Satan, die; alle eeuwen door, de armen heeft getroost door hen te laten lachen.
Toen, begonnen zij te zingen, àl die schooiers. Het ééne lied voor, het andere na: hoe langer hoe gemeener liederen. Zij waren immers bij anarchisten, bij roode vrijdenkers? Dat was hùnne wijze van manifesteeren voor de afschaffing van alle hinderpalen tegen de menschelijke vrijheid.
| |
| |
Er stond voor vijf duizend menschen soep te koken.
Doch er waren maar vijftig kommen.
Die, eindelijk, eten konden, moesten zich haasten. Hunne makkers keken naar de bewegingen der lepels, luisterden naar hun geslurp, hun afgelik der kommen en het gehijg der zatwordende mannen, die hunne buiken voelden zwellen, hunne voorhoofden zweeten, hunne lendenen zwaar worden en loom.
Die, aldoor maar, wachtten, voelden hunne zielen volloopen van afgunst en haat. De ‘broeder’ was ‘bezitter’ en gedroeg zich als bezitter, schijnbaar hatelijk en uitdagend opzuigend het warme voedsel: zóó hoorbaar dat de honger der wachtenden erdoor verergerde.
Ten slotte, aten de laatsten toch ook. Maar toen hadden de eersten alweder honger en keken zij met afgunst naar hunne benijders van een uur te voren. Anderen waren belust op eene cigarette, dachten ineens aan den in zoo lang niet bezochten ‘mastroquet’. Wat zou een borrel goed smaken, nu de maag niet meer leêg was!
| |
| |
Zij kregen tabak noch absinth. Zij kregen heel wat erger gif van hunne ‘broeders’. De ‘compagnon’ Murjas beklom de estrade en ging spreken over ‘le droit au vol’. Dien schooiers werd gezegd dat zij het recht hadden te stelen, wat men hun niet geven wilde. Een ‘geleerde’, van wien zij nooit hadden gehoord, doch die een vanbelange vriend der armen moest zijn, zou dit hebben bewezen, zonneklaar. Murjas beriep zich op Hobbes.
Kon het Satanischer? Als Olga, om haren vader en hare vrienden te wreken, aan geblaseerde leêgloopers uit de groote wereld de kunsten der moderne occulisten leerde, deed zij minder kwaad aan hare vijanden dan Murjas deed aan zijne ‘broeders’.
Eene andere zaal. Een zelfde publiek.
Op de estrade, eene tafel, waarop twee zware knuppels dreigen, waarachter geschaard zitten, om den markies de Morièz, antisemitische en socialistische demagogen. Hij is keurig gekleed, de markies': uitdagend mooi gekleed en men voelt dat de
| |
| |
knuppels daar liggen om te antwoorden aan de eenvoudigen van hart, die den antisimiet-socialist mochten willen vragen: ‘waarom draagt Gij mooie kleêren, als Ge gaat spreken tot berooiden, en met welk recht komt Ge onze boezeroenen beleedigen door de uitstalling van uw kostbaar linnen?’ Niemand vraagt dan ook iets en iedereen luistert.
De Morièz doet als Philalethus. Hij tracht zijne kwakzalversredeneering te beschutten door groote cijfers en quasï-statistiek gereken. Hij beraamt het maatschappelijk kapitaal van Frankrijk op twee honderd milliarden en drukt den ‘edelen’ wensch uit dat ieder dienstplichtige, op den dag der loting, erlange vijf duizend franken voor zich en, later, zal krijgen drie duizend franken voor ieder zijner kinderen. Men vindt dat denkbeeld grootsch en edelmoedig. De knuppels dreigen. Niemand protesteert. ‘Leve de markies!’ En onze straat-Mirabeau buigt, uit gewoonte, is blij met zijne ovatie, meent dat hij volksvriend is. O, Tartarin der antisemitische zwendelarij!
Olga heeft hem aangehoord. Het gebulder van de toejuichende menigte doet haar sidderen. Dàn
| |
| |
springen haar de tranen in de oogen. In jaren heeft zij niet zóó geschreid; niet over hare ellende, niet over de ellende van hare armen. Groote God! Is deze volksverleiding niet erger, niet duivelscher dan de verleiding van 't eerste menschenpaar door den slangenduivel Satan?
Zij juichen den spreker toe, die armen van geest, die eenvoudigen van hart. Overtuigd door wat groote getallen, blij te weten dat hun vaderland zóó rijk is, verleid door de conditionneele belofte van vijf duizend franken, gaan zij naar huis: het hart vol haat en hoop, met een dwaalbegrip meer in zich, een dwaalbegrip, dat gedijen zal en waarvan het jonge geslacht van heden zal hooren spreken, in eene niet verre toekomst.
Dit gebruik wordt gemaakt van onze hoogopge-vijzelde Vrijheid! En de populariteit van deri mooi-aangekleeden markies berust op.... op wat? Op minder dan niets: op leugen. Bij hongerenden is immers het populairst, niet wie eenige kruimels geeft, maar wie ponden brood belooft. ‘Arm volk. Arme maatschappij! Slechts eene collectieve heldendaad kan u behoeden voor den naderenden
| |
| |
ondergang. Maar Ge zult haar niet verrichten, althans niet bij tijds!’ - dacht Olga.
‘In den blinde, gaat Gij voort, al meer en meer groepeerend uwe kapitalen, verwerktuigend uwe kinderen. Crediet en Verdeeling van den Arbeid noemt Gij dat. En, wìe genieten van uw Crediet, wie vinden baat bij die Verdeeling van den Arbeid?.... Eenige namen ontvielen haren lippen, maar zij sprak die uit zonder haat. De dragers waren bezweken voor de verleiding, te groot voor menschen, wier opvoeding was gebaseerd op het begrip, dat geld álles geeft: macht en eer en een gerust geweten, als men enkele duizenden strooit over de hoofden van proletariërs.
Niets hield haar op. Niet het vaag bewustzijn dat een rechtvaardig God zal vergoeden wat menschen lijden door menschen. Er was niets overgebleven van haar jonge-meisjes-geloof dan eene onbevredigde behoefte aan berusting. Berusten, dankend aannemen het leed, dat men moet dragen.... 't Was mogelijk. Maar berusten in het leed, dat eenen vader wordt aangedaan, berusten in het lijden van geheel het menschelijk geslacht,
| |
| |
berusten in het gelieg en gehuichel van volksmenners en volksvampiers, dàt kon zij niet, daarvoor was hare ziel nog te nauw verwant aan de groote ziel der menschheid, daarvoor gevoelde Olga zich nog te zeer microcosmos: mededraagster van 't leed der Wereld; mededraagster van aller verantwoordelijkheid. Liefde had haar nooit den gezichtseinder beperkt tot eenen engen kring. De grenzen van haar gevoelsleven waren de grenzen harer kracht tot meêleving met allen.
O, de gelukkigen, die zich kunnen opsluiten in een huishoudentje, een kunstvak, eene betrekking, voor wie niemendal bestaat dan hùnne genegenheid en hunne roeping, afstekend tegen eenen grijzen achtergrond van politiek en staathuishoudkundig geharrewar, dat hen soms verontrust, nooit ontroert en, na elken blik op de groote wereld, des te inniger doet liefkrijgen de kleine, waarin zij alles vinden, wat hun gemoed noodig heeft om niet te verhongeren! Olga vergeleek hen bij kanaries, geboren en groot geworden in eene kooi met andere vogels, bedeesd en nieuwsgierig kijkend naar de groote ruimte achter hunne tralies, angstig
| |
| |
vluchtend voor de muschjes, die komen pikken aan het zaad in den kooirand, zingend als de zon schijnt, zingend ook bij lamplicht, niet vermoedend de ellende, niet vermoedend den wellust van hongerlijdertjes en onafhankelijken, vrij vreedzaam samenlevend met de andere kooienaren, enkelen vreezend, door anderen ontzien.
Zij had geleefd als een arend: eenzaam, hoog en.... moordend.
|
|