Goëtia
(1893)–Frits Lapidoth– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
VIII.Olga wilde niet terstond naar Parijs terugkeeren. Zij kon hare salons niet openen voor dat haar rouwtijd om was en dus voorloopig daar niets doen om Alexeï, die tegen haar zou gaan intrigeeren, te voorkomen. Doch hare behoefte om iets te ondernemen, en dat terstond, was te dringend om haar te laten in de zoele lucht van Bordighera. Zij was niet kalm genoeg om hare theoretische studiën over het occultismus voort te zetten. Zij moest wat doen. En er viel wat te doen. Hare merkwaardige psychische kracht kon worden ontwikkeld. Men had haar gezegd dat de groote mediums Home en Slade een soort van opleiding hadden ontvangen in het vaderland van 't spiritismus: in Amerika, waar talrijke ‘academies’ bestaan, die het spiritistische geloof vulgariseeren en de proefnemers, de mediums, gelegenheid verschaffen om zich te oefenen, zoowel in de praktijk als in de theorie van hunne geloofkunst. Want het spiritismus kan niet bestaan zonder wonderdoenerij. Het Wonder is het groote, het eenig afdoende middel om propaganda te maken. | |
[pagina 126]
| |
En zij, die de kunst - of liever de psychische kracht - bezat, zonder het geloof, wilde propagande maken te Parijs, niet om zielen te winnen, maar om zielen te verderven; niet om te overtuigen, maar om te vermaken en te misleiden. Men had hare ziel gefolterd. Zij zou wraak nemen met behulp van moreele giften, evenals zij reeds had gedaan te St. Petersburg en was begonnen te doen in Parijs, maar nu op veel grooter schaal, op doeltreffender manier. Daarom ging zij, tegen het einde van den winter, naar New-York. Een geloovig spiritist, generaal Wrangel, had haar het adres van een zeer eigenaardig instituut gegeven. De direkteur noemde het ‘Academy for psychical research’, misschien wel om zijne school voor mediums van beroep te doen verwarren met het beroemde, Engelsche college: ‘Society for psychical research’, waarvoor Crookes zijne uitvoerige opstellen had geschreven. De ‘Academy for psychical research’ voedde op tot medium, gaf zeer druk bezochte séances om half geloovigen te bekeeren tot het | |
[pagina 127]
| |
spiritismus, liet voordrachten houden in Amerika, Australië en Europa, engageerde groote mediums, die voor hare rekening werkten en tot met twee honderd dollars per week werden betaald. Voor duizend dollars kon men worden klaargemaakt tot middelmatig geestenoproeper; voor heel wat meer geld, kon men worden ingewijd in alle geheimen der hoogepriesters van het moderne geloof aan spoken en waarzeggerij. Olga wist wel dat de eenvoudige geloovigen volstrekt te goeder trouw waren en wezenlijk meenden te zien, wat men hun had beloofd te zullen doen. Maar zij vermoedde dat de meeste mediums, met name zij, die zichtbare geesten konden oproepen, die - naar de technische uitdrukking luidt - konden ‘materialiseeren’, gebruik maakten van hulpmiddelen, die zelfs de Egyptische hoogepriesters niet versmaadden. Het was haar vooral te doen om die hulpmiddelen te leeren kennen. De direkteur der ‘Academy’, wiens ‘hoogeschool’ zij vond in een prachtig gebouw, niet ver van Broadway, was een man van middelbaren leeftijd, met reeds grijzende bakkebaarden. Hij zag | |
[pagina 128]
| |
er zeer deftig, zeer ‘gentlemanly’ uit en ontving haar zooals een beleefd minister eene groote dame ontvangt: voorkomend, maar eenigermate uit de hoogte. Olga zei hem, zonder omwegen, wie zij was en wat zij van hem verlangde. Alleen verzweeg zij haar ongeloof in het leerstellige gedeelte van het spiritismus. Zij gaf, integendeel, voor op alle mogelijke wijzen de troostrijke leer van Allan Kardec te willen vulgariseeren. Haar uiterlijk wekte geen argwaan. Ze was moê, ze was bleek en haar rouwkostuum paste bij hare groote, donkerblauwe oogen, waarin Johnson meende te lezen evenveel vastberadenheid als ongeduld. Bovendien, voelde hij reeds, bij die eerste ontmoeting, dat Olga eene buitengewone psychische kracht bezat en eene prachtige, levende reclame voor zijn Academy zou kunnen worden. Maar toch vroeg hij, op preêktoon: ‘U weet, mevrouw, dat men geloovig moet wezen om ooit iets te kunnen zijn voor het spiritismus?’ Olga reciteerde enkele antwoorden uit den catechismus van Allan Kardec. | |
[pagina 129]
| |
‘U hebt dus het “Boek der Mediums” bestudeerd?’ ‘En het ‘Boek van de Geesten’. Toen werd het examen voortgezet en Olga dreunde op, als een schoolkind, de voornaamste fragmenten uit die wonderlijke werken van den gewezen, Parijschen schoolmeester Denizart-Rivail, alias Allan-Kardec, in de twaalfde eeuw al vermaard, in eene vroegere incarnatie, als hoofd van eenen bretagner clan. Zij moest vooral de paragrafen 255 en vlg. uit het ‘Boek der mediums’ opzeggen en toelichten. Dat boek handelt over de ‘Identiteit der Geesten’ en Olga, die wel wist dat men haar zou leeren zeer weinig autenthieke geesten op te roepen en te materialiseeren, had moeite om zich ernstig te houden, toen ze Allan-Kardec nazei: ‘De identiteit van den Geest der personen uit de Oudheid is het moeilijkst te constateeren. Zeer vaak is dit zelfs onmogelijk en moet men zich met eene uitsluitend moreele overtuiging vergenoegen’.... en die heerlijke onderscheiding, in de volgende paragrafen, tusschen zuivere, minder- | |
[pagina 130]
| |
zuivere en bedrieglijke Geesten die, bijvoorbeeld, zelfs Jezus kunnen komen nadoen, zóó dat heel wat niet volleerde spiritisten moeten worden misleid. (§ 261). ‘De geloovigen moeten zich wel overtuigd houden van déze waarheid, dat de bedriegelijke Geest tot alles in staat is, en dat hij, hoe grooter naam hij voorgeeft te dragen, ook des te grooter wantrouwen moet wekken. Hoevele mediums hebben niet ontvangen apocryphe mededeelingen, door Maria of eenen Heilige onderteekend!’ ‘Daarom’ - zei de heer Johnson op hoogernstigen toon, - ‘stellen vele mediums zich tevreden met het oproepen van kleinere geesten. Wij materialiseeren hoofdzakelijk hoofden van Indianenstammen. Zoo een roodhuid maakt veel effekt en hij is toch maar een Geest van zeer lagen rang, voor wien het een voorrecht moet wezen te mogen medewerken aan onze groote taak: het vulgariseeren van het troostrijke geloof, dat alleen verstokte materialisten bespottelijk kunnen maken.’ ‘Maar, in Parijs is men zoo goedlachs. Ik zou liever wat beschaafder geesten willen leeren mate- | |
[pagina 131]
| |
rialiseeren; liefst geesten van menschen, die enkele aanwezigen hebben gekend.’ ‘Ja, de fotograaf Buguet heeft dat trachten te doen en hij heeft zelfs overleden bloedverwanten en vrienden achter den cliënt gefotografeerd. Maar Buguet was een zwakkeling. Hij heeft zich laten omkoopen en, voor geld, op de terechtzitting verklaard dat die geestverschijningen vooraf waren klaar gemaakt op de gevoelige plaat. Zelfs hééft hij er eene geprepareerd en die laten in beslag nemen door den commissaris van politie. De man is veroordeeld, ofschoon zeer betrouwbare personen zwoeren dat zij hunne verwanten hadden herkend. Het Materialisme, mevrouw, is een machtig vijand! - Doch, om nu terug te komen op uwen wensch: de geesten van pas overleden menschen zijn zoo moeilijk te materialiseeren. Hun perispriet is nog niet goed gevormd. Zij dwalen nog rond in den aether; verzamelen - als ik me zoo mag uitdrukken - de atomen van hun geestenkleed. Daarom ziet men ze zoo vaag en zijn ze niet altijd, ofschoon zeer authentiek, gemakkelijk te herkennen....’ | |
[pagina 132]
| |
Olga, die wel begreep dat Johnson een antwoord gereed moest hebben voor dergelijke, zeer vaak gedane vragen, hield zich overtuigd. Maar de direkteur had nog iets op het hart betreffende dat kleed des Geestes. Zijne specialiteit was immers de ‘materialisatie’! ‘Leest u eens, mevrouw, wat Gabriel Delanne schrijft over het perispriet, in zijn door en door wetenschappelijk werk: ‘Le Spiritisme devant la Science’; slaat u eens op: bladzijde 321, vooral bladzijde 328 en vlg. over de atomenleer in verband met de beweringen der spiritisten. Denk eens na over dat druppeltje fuchsine, dat ettelijke milioenen malen zijn gewicht aan water rood kleurt....’ ‘Ik ken het werk van Delanne. Ik heb heel wat gelezen, mijnheer Johnson, en heel wat gedaan.’ Johnson wilde zien wat Olga reeds kon doen. Hij nam haar mede naar eene kleine spreekkamer, waar een tafeltje met éénen poot, uitloopende in drie voeten, vóór eene rustbank was geplaatst. Zij wilde haren aanstaanden onderwijzer verbazen en in verrukking brengen. Zij concentreerde hare | |
[pagina 133]
| |
gedachten, voelde dat zij ging willen met geheel haren wil. Het tafeltje ging kloppen. ‘Wilt u eene proeve van typtologie of eenige andere sematologische mededeeling?’ ‘Onnoodig. Maar hebt u al eens wat gedaan op het gebied der pneumatographie?’ ‘Nog weinig. Mag ik eene proef nemen? Ik voel me zeer gedisponeerd.’ Johnson gaf haar een leitje en eene griffel. Olga plaatste de griffel op het leitje en hield dat met eene hand onder de tafel, waarop zij hare andere hand, geopend liet rusten. Enkele minuten verliepen. Johnson hoorde de griffel rollen over het leitje, maar niet krassen. Eindelijk, werd Olga zóó wee dat zij den moed opgaf. Maar nauwzichtbare krabbels stonden er toch. Zij tuurden er beiden op; doch konden ze niet ontcijferen. Johnson beweerde dat een geest uit de oudheid had willen schrijven, waarschijnlijk Koptische letters. ‘Juist de zes niet-Grieksche, hiëratische?’ vroeg Olga, glimlachend. ‘De Geesten vinden het soms noodig overmoe- | |
[pagina 134]
| |
dige beginnelingen in de war te brengen’ - zei Johnson, kortaf. Maar hij mocht niet blijven onder dezen ongunstigen indruk. Zij streek met hare hand, op eenigen afstand, evenwijdig aan het blad der tafel. De guéridon ging trillen. Toen hief zij, geleidelijk, hare hand al hooger en hooger, haar altijd evenwijdig aan het tafeltje bewegend, tot dit ging schommelen: langzaam, eerst, toen sneller en sneller, zich opheffend van den grond, als aangetrokken door Olga's hand. ‘Bravo!’ - riep Johnson. ‘Dat is prachtig, wat u daar doet!’ Toen, alsof hij spijt had zóó lucht te hebben gegeven aan zijne bewondering, liet hij daarop volgen: ‘Uwe psychische kracht is opmerkelijk groot, inderdaad. Maar u weet dat wij, groote spiritisten, meer vergen van onze mediums. Het komt mij voor dat uw geloof niet in verhouding staat met uwe kracht. U moet zelden geesten zien; niet dag en nacht omringd voelen door Hen....’ Olga begreep dat zij diende te huichelen. Zij deed het meesterlijk. | |
[pagina 135]
| |
Toen gingen ze spreken over de voorwaarden, waarop Olga zou kunnen worden toegelaten in de klas der ingewijden. Zij wenschte in veertien dagen tijd, op de hoogte te wezen van alle middelen en van alle kunstgrepen en accessoires der mediums van beroep. ‘Ik weet dat zij een beetje goochelen.’ ‘Dat is het woord niet. Maar onze vijanden: de materialisten, exploiteeren het onbeduidendste ongeval waardoor halfovertuigden aan het twijfelen kunnen worden gebracht. We zijn nog in eene periode van propaganda en daarom moeten onze mediums ‘tot op zekere hoogte,’ onafhankelijk zijn van hunne zeer werkelijke, maar grillige macht. Wij moeten er voor zorgen dat, zelfs indien zij slecht zijn gedisponeerd, de aangekondigde proef gelukt.’ ‘Daarom gebruikt men tafeltjes met mechaniekjes er in, die gaan kloppen als men met de kin op zekere figuur in het blad drukt....’ ‘Die zijn niet bestemd voor onze mediums. Die zijn gemaakt om onze beginnelingen niet te ontmoedigen.’ | |
[pagina 136]
| |
Olga zette het gesprek over dit onderwerp niet voort. Zij schreef Johnson een wissel uit en reikte hem dien over. Hij las hem aandachtig, stak het papier met gemaakte waardigheid in den zak: ‘Dat is voor de propaganda, mevrouw?’ ‘Uitmuntend. Maar, mijnheer. Johnson, ik heb veel invloed te Parijs en elders. Ik ben bekend met heel wat overtuigde spiritisten. Laat mij u, vóór we onze studiën beginnen, twee dingen verzekeren: u behoeft niet bang te zijn dat ik iets zal verklappen wat, in het belang der zaak of in dat van uwe beurs, geheim gehouden moet worden. Maar, als ik mocht ontdekken dat u mij, voor mijne dollars, niet alles hadt geleerd - ik zeg alles, mijnheer Johnson, - dan zou ik wel eens eene afvallige kunnen worden.’ ‘Ik ben een eerlijk man.... in zaken,’ - antwoordde Johnson, altijd nog waardig.
Olga was naar New-York gegaan met de overtuiging dat, van alle beweringen der spiritisten, slechts deze ééne berustte op waarheid: er zijn menschen begaafd met eene zeer speciale kracht, | |
[pagina 137]
| |
die hen in staat stelt mechanische gevolgen te weeg te brengen met hunnen wil en nog iets anders, waaromtrent nog geen enkel geleerde iets zekers heeft durven beweren, doch waarvan het bestaan wordt erkend door de verlichtsten en door alle eeuwen heen is erkend gewordenGa naar voetnoot1). Voorloopig noemt men deze kracht: psychische kracht. Dat wil niemendal zeggen; maar het is een naam en men had behoefte aan eenen naam. Het best was dus dezen, bij gebrek aan beter en ter vermijding van misverstand, maar te gebruiken. Tot zoover waren velen het eens. Maar, op de vraag: wat is en waarvandaan komt die speciale kracht, gaven slechts weinigen hetzelfde antwoord. De spiritisten meenden dat het Geloof en de Geesten haar geven aan enkele uitverkorenen en dat zij dient om de menschen in aanraking te brengen met de Geesten; de wereld met het boven-natuurlijke. Anderen vergeleken of identifieerden haar met de eveneens zeer verrassende, | |
[pagina 138]
| |
speciale gaven der somnambulen, wier zintuigen oneindig fijner kunnen zijn in den hypnotischen toestand dan in den gewonen en wier organismus soms - men denke aan de proeven van Lhuys met medicamenten in gesloten reargeerbuisjes! – eigenschappen heeft, die geen enkel normaal, dierlijk organismus bezit. De hoofdkwestie komt voort, niet uit de vrij gemakkelijk te verklaren bijzonderheden, maar uit dat groote dilemma: hoe kan eene psychische daad een mechanisch gevolg hebben? Hoe kan een wil eene tafel doen bewegen en eene harmonica doen spelen? Is er iets, dat de spierkracht geleidt door de lucht? Het medium Home kon, op eenen afstand, licht doen uitgaan en weêr doen opflikkeren; slingers doen schommelen en stilstaan. Enkele mediums kunnen een potlood doen schrijven op een stuk papier, zonder een der beide voorwerpen direkt aan te raken. De spiritisten noemen dit ‘pneumatographie’ of geestenschrift. Maar, juist aan die tusschenkomst der geesten, waaraan de groote mediums hebben geloofd, zon- | |
[pagina 139]
| |
der echter door ééne proefneming te hebben kunnen aantoonen dat een vreemde wil met den hunnen medewerkte, daaraan kon Olga niet gelooven. En niets was verklaarbaar zonder de spiritistische hypothese. De bijzonderheden leverden geenerlei moeilijkheid op. Wat werd gezegd door de kloppende tafel, geschreven op het traditionneele leitje, hetzij met de hand van 't medium (psychographie), hetzij zonder diens direkte tusschenkomst (pneumatographie), kon worden beschouwd als het resultaat eener auto-suggestie. Omtrent die hoofdzaak, nu, leerde Olga niets nieuws. Johnson scheen trouwens niet te vermoeden dat iemand aan de tusschenkomst der Geesten kon twijfelen, evenmin als hij ooit zinspeelde op suggestie, als iemand hem mededeelde des nachts geesten te hebben gezien, met hen te hebben gesproken.... enz. Hij had eene ingewikkelde theorie over het voorgevoel en de waarschuwingen door teekens. Eene lange reeks van feiten, geput uit oude en moderne schrijvers en verzameld tijdens zijne veeljarige praktijk uit mededeelingen van overtuigde | |
[pagina 140]
| |
spiritisten kon hij zeer gemakkelijk verklaren voor wie maar geloofden aan het bestaan van Geesten. Figuier en Flammarion, die twee geleerde spiritisten, werden natuurlijk aangehaald en ten voorbeeld gesteld aan de materialisten. Het argument woog zwaar voor overtuigden, die zich herinnerden dat er een spiegel was gevallen in hunne slaapkamer, juist op den dag en het uur, dat er een dierbaar familielid stierf, in een ver land....; maar toch was dit argument alleen voor hen van gewicht. Wat moeilijker viel te ontkennen en Olga toch zoo gaarne had willen verklaren, was het waarschuwend gevoel - niet voorgevoel, maar gelijktijdig met de gebeurtenis den verren bloedverwant of vriend beklemmende gevoel - dat sommigen doet weten hoe een hem dierbaar persoon stervende is op duizenden mijlen afstands. Was dit weêr de psychische kracht, uitgaand van den stervende en nu eene psychische in plaats van mechanische resultante hebbend? Zij hield het er voor. Maar Johnson maakte haar ongeduldig met zijn gekwezel over geestelijke boden en engelen, die zich, ten gerieve van zeer geloovige spiritisten, verlaagden | |
[pagina 141]
| |
tot kruiers. Alsof het spiritisme zoo oud ware als de wereld en niet lijnrecht in strijd met de godsdiensten van allerlei volken, die toch ook hechten aan voorteekenen en voorgevoelens of zielsberichten! Omtrent de theorie van het occultismus en spiritismus leerde Olga niets nieuws. Omtrent de praktijk echter heel wat. Doch dit vele kon haar slechts versterken in hare overtuiging dat: alle zoogenaamd spiritistische verschijnselen moeten worden toegeschreven aan de psychische kracht, en aan suggestie (in welken vorm dan ook), aan somnambulismus (hypnotischen toestand) of.... aan de goochelaars-handigheid van een medium te kwader trouw. Alle materialisaties zijn welgeslaagde goochel-toeren, zelfs indien men het medium ziet naast den opgeroepen geest, wat door velen als het criterium der echtheid van de verschijning wordt gehouden. In veertien dagen tijds, was Olga tot de overtuiging gekomen dat Johnson en alle leeraren aan zijn ‘Academy for psychical research’ | |
[pagina 142]
| |
niets meer wisten en hunne mediums niets meer konden doen dan zij zelve; veel minder dan Home en Slade en anderen hebben gedaan en dat wat zij meer deden, met name hunne materialisaties, met groot cynisme bedachte en met groote handigheid uitgevoerde goocheltoeren waren.
De hulpmiddelen der spiritistische goochelaars waren verbazend eenvoudig. Men kon ze verdeelen in evenveel groepen als er categorieën van mediums zijn. De typtologen zonder eenige psychische kracht, die voorstellingen gaven ten hunnent of bij volstrekt vertrouwde vrienden, gebruikten tafeltjes, die begonnen te kloppen als men drukte op eene bepaalde en den gebruiker alleen bekende ader van het blad, of eenige andere den ingewijden(!) wel bekende plek. Met behulp dierzelfde tafeltjes, kan ook iedereen lichte voorwerpen laten dansen en, in het duister, zelfs van zich afwerpen. Het zoogenaamde medium, dat zijne handen laat vasthouden, maar in een stikdonker vertrek, drukt dan met de kin op een knopje, dat een mechaniek in beweging brengt. | |
[pagina 143]
| |
Gedeeltelijke materialisaties worden door alle goochelende mediums van beroep verkregen door middel van zeer dunne stukjes caoutchouc, gom of goudvlies, gevuld met eenig phosphoresceerend mengsel, dat lichtgevend wordt als het in aanraking komt met lucht. Het medium, werkend in het traditionneele halfduister, of een zijner helpers, heeft slechts zulk een blaasje stuk te knijpen om aan de geloovige menigte te doen zien: bloemen, handen, vlammen, tranen van licht.... Het medium, dat in duister werkt, aarzelt niet door zijne getrouwen eene kunsthand in plaats van zijne hand te laten vasthouden. Met de vrije, bespeelt hij dan een of ander instrument, doet hij een klokje luiden of geeft hij, als hij een grappigen geest heeft opgeroepen, een der omstanders eene oorvijg. Al deze en dergelijke middeltjes kunnen slechts in vergaderingen van innig geloovigen worden gebruikt. Dezen zijn vooraf bang gemaakt. Een handlanger vertelt bovendien nog, als het al donker is in de zaal, dat een Geest, zoo men hem plaagt of verdenkt, zich zeer goed kan wreken en er heel | |
[pagina 144]
| |
wat sceptici, die lucifers afstaken of elektrische lampjes lieten branden, zijn doodgevallen, na eene enkele aanraking van den verontwaardigden buitenwereldling. Voor uitgebreider publiek, maar niet dan na eenige oefening, kan men zich wagen aan de groote kunst: het oproepen en materialiseeren van Geesten. De spiritisten gelooven dat de Geest zich kan vertoonen in een lichaam, dat naar den vorm gelijkt op dat, waarin hij op aarde leefde, doch welk geest-lichaam of perispriet bestaat uit slechts onder zekere voorwaarden zichtbare atomen, die alleen een waarneembaar geheel vormen als een geschikt medium dat verlangt en de Geest het óók wil. Alles aan zoo een perispriet is vaag - ten minste doorgaans - behalve het hoofd. De Geest verschijnt in eenen nevel of in een wijd, wit kleed, dat om hem heenzweeft zoo als mist-moleculen om eenen boom kunnen golven. De schedel is in den regel bedekt door datzelfde mistkleed. Alleen van het gelaat ziet men iets. De voor medium spelende goochelaar heeft tot zijne beschikking: | |
[pagina 145]
| |
1o. eene gehoorzaal, waarin de stoelen alleen maar in 't midden der zaal zijn geplaatst, zoodat men een ruim pad heeft aan elk der vier kanten; 2o. eene elektrische verlichting of gemakkelijk te regelen gaslicht; 3o. een kamertje, van de gehoorzaal gescheiden door een gordijn, op eenigen afstand van de voorste stoelenrijen; 4o. ettelijke meters van een stuk zeer licht gaas dat, opgerold, in eenen sigarettenkoker kan worden geborgen; 5o. nog wat meters gaas in eenen langen reep gesneden; 6o. een licht masker van wit gemaakt ijzergaas, waarop de vermoedelijke trekken van den aangekondigden geest zijn geschilderd; 7o. een paar kristallen fleschjes, ter grootte van een zakflacon voor Engelsch zout, waarin phosphorus-olie is gedaan; 8o. een zwaar meubel, in eenen hoek, dat draait om eene as in den grond. De gebruiksaanwijzing van deze ingrediënten is zeer eenvoudig. | |
[pagina 146]
| |
Het medium begeeft zich in zijn kamertje, waar hij zichzelf zoogenaamd in een soort van magnetisch-spiritistischen slaap maakt. Het gordijn valt achter hem toe. Men hoort hem kermen en kreunen. De geloovigen kunnen nagaan wat hij moet uitstaan. Zij hebben zich zelf zooveel nachten tevergeefs opgewonden, tot razend wordens toe, en nog nooit eenen geest zien komen. Eindelijk, gaat het licht uit. Aan een ander eind der zaal dan waar het kamertje is afgeschoten, komt, achter een zwaar meubel, wat licht schemeren, het neemt eenen vorm aan; de Geest verschijnt, wandelt langs de rijen in het breede voetpad; gaat terug naar 't meubel, verzinkt er achter; het licht verflauwt.... Met andere woorden: het medium is, op zijne teenen, zijn kamertje uitgeslopen, heeft het meubel - liefst een ‘monumentaal’, maar niet te hoog buffet - om de as laten draaien als een tourniquet. Op zijn gemak maakt hij zich daar tot geest, zoo hij dit niet reeds in zijn kamertje heeft gedaan. Hij wikkelt zich in zijn gaas en doet het masker voor. Nu moet hij zichtbaar worden. Zijne phosphorus- | |
[pagina 147]
| |
lampjes zijn gewikkeld in reepen gaas, dat hij nu afwindt, terwijl hij een der lampjes ter hoogte van zijn hoofd houdt. Hoe dunner het omhulsel wordt, hoe meer licht zijn lampje gaat geven en hoe meer de Geest zich materialiseert. Eindelijk, is het lampje ontbloot. Het gaas blijft liggen achter 't meubel, waarboven 's mans hoofd moet uitsteken, natuurlijk; dan laat hij het buffet-tourniquet weêr draaien, wandelt door de zaal, gaat weêr achter zijn meubel, wikkelt zijn lampje in 't gaas, sluipt naar zijn kamertje terug.... en bergt zijne ingrediënten in den zak. Natuurlijk zijn er varianten op dit thema. Sommige ‘mediums’ hebben hunne specialiteit; anderen bezitten eene groote verzameling maskers. Zeer enkelen paren, aan goochelaars-handigheid, hunne wezenlijke psychische kracht; anderen zijn eenvoudig verloopen sujetten, die goochelende mediums zijn geworden, zooals zij, het doet er niet toe welk, ander min baantje bij de hand zouden hebben genomen. Zij willen ‘stukken heer’ blijven en liever bedriegen in eenen zwarten rok dan werken in een kantoorjasje of boezeroen. | |
[pagina 148]
| |
Eene der heerlijkste varianten is het doen verschijnen van den geest naast het medium. Sir Johnson leerde Olga eerst op het laatst hoe men dit kon gedaan krijgen.... ‘indien de opgeroepen Geest het medium eens in den steek mocht laten.’ Hij betuigde haar dat nog bijna niemand den kunstgreep kende en hij, sir Johnson, door er haar mede bekend te maken, wél bewees een eerlijk business-man te wezen. De waarheid was dat Olga nog maar zeer weinig had geleerd voor hare drie duizend dollars! Men laat maken eene stalen spiraalveer die, uitgesprongen, ongeveer 1 meter 80 lang en, ingedrukt, slechts enkele centimeters dik is. Zoodra het medium zich heeft afgezonderd in het traditionneele kamertje, kleedt hij die veer aan. Wat gaas in breede plooien, het masker van caoutchouc en de tulband, meer is daartoe niet noodig. De vormen van het perispriet zijn zoo vaag! Ter hoogte van de borst, wordt het phosphorus lampje bevestigd, goed gesloten, natuurlijk. Het ‘medium’ kleedt zich nu juist aan zooals hij den geest heeft uitgedost. Hij opent zijn phosphoruslampje, wikkelt | |
[pagina 149]
| |
het gaas er af en doet, als in de gewone gevallen, de ronde. Daarna opent het medium het flauwlichtende lampje van zijn alter ego, verbergt zich achter de pop, blijft in den schaduw er van, doet zijn masker en zijn gaas af en sluipt in zijn kamertje, wat gemakkelijk gaat daar het donker is in de zaal en een handlanger de aandacht der reeds overtuigde spiritisten (geen ander wordt toegelaten) door eene redevoering heeft afgeleid. Men opent het gordijn van het flauw verlichte cabinetje en een drietal toeschouwers mogen het medium in magnetischen slaap op eenen divan zien liggen, terwijl de geest bij hem staat. Zoodra zij naar hunne zitplaatsen zijn teruggekeerd, kleedt het medium zich als Geest, stopt de pop in zijnen zak, opent zijn tweede phosphoruslampje, gaat door de zaal en dematerialiseert zich op zijn gemak door dit lampje te omwikkelen met zijnen reep gaas. En het publiek ijst van narigheid. Er zijn nog eenige hoofden meer op hol gejaagd en eenige vurige ijveraars voor de goede zaak en de ‘Academy for psychical research’ gewonnen. | |
[pagina 150]
| |
Olga zou dit bedrog voornamelijk komiek hebben gevonden: meer komiek nog dan gemeen, indien de geloovige toeschouwers in de gehoorzaal van ‘the Academy for psychical research’ uitsluitend waren geweest wat leeghoofden, die nieuwe aandoeningen wilden hebben en wat half delireerende drinkebroêrs, die benauwde droomen wenschten te droomen in gezelschap van even weinig belangwekkende heeren en dames. Doch het auditorium van Johnson leek weinig op het hare te Parijs en te St. Petersburg. Er waren, onder die slachtoffers der grove mystificatie, heel wat heeren en dames met wie Olga diep medelijden moest hebben. Te goeder trouw, zochten eenige bejaarde mannen in geestelijke aanraking te komen met diep betreurde dooden; te goeder trouw, wilden jongeren zich schadeloos stellen voor het verlies van een vroeger, eenvoudig geloof en, als reactie tegen het veldwinnend materialisme, beschouwden zij het spiritisme als een weldadig palliatief. Enkelen meenden nieuw voedsel te hebben gevonden voor | |
[pagina 151]
| |
hunne lang gespeende verbeelding en beschouwden het spiritisme, als eene schier onbegrensde half-werkelijke, half-boven-werkelijke wereld, waarin hunne Fantazie zich kon bewegen, zonder in strijd te geraken met hunne Kennis. Hun had Johnson een wetenschappelijk droomenrijk geopend! Zij waren niet lichtgelooviger dan de meesten onzer. Bijna al onze kundigheden, bijna de geheele wetenschappelijke rijkdom van millioenen berust op geloof op gezag. De jonge student leert niet voornamelijk zien; hij leert in de eerste plaats gelooven in de onmisbare axioma's der wetenschap. Tusschen het aantal proeven, die hij zelf neemt, en het aantal waarnemingen, welker resultaten hij niet heeft gecontroleerd, maar uit boeken meent te kennen, is het verschil ontzettend groot. Onder de getrouwen van Johnson waren er velen, die niet lichtgelooviger waren dan een middelmatig student in natuurkundige wetenschappen, waren zelfs mannen en vrouwen van beteekenis, die geloofden omdat zij hadden meenen te zien. Olga mocht hun de oogen niet openen. Zij wist | |
[pagina 152]
| |
ook wel, dat zij dit niet zou vermogen. Al had zij, Johnson misleidend en haar woord brekend, eene zoogenaamde materialisatie eerst vertoond en dan verklaard, dan nog zou niemand misschien, zeer zeker niet de meerderheid, haar hebben geloofd. Dat één medium bedroog bewees niets tegen de leer der spiritisten. Hadden de schandalen der ontmaskering van de gebroeders Davenport en van den fotograaf Buguet en van zoovele spiritistische goochelaars sir Johnson belet in alle veiligheid zijne voordeelige industrie uit te oefenen? Immers neen! Maar toen de direkteur der ‘Academy’ haar voorstelde een soort van examen af te leggen door zelf, voor zijn publiek van getrouwen, eene materialisatie te bewerkstelligen, weigerde Olga beslist. Zij zou de proef nemen te Parijs, voor hare gehate slachtoffers, voor mannen en vrouwen, die zij schuldig achtte aan de rampen, waaronder eenige millioenen Russen gebukt gaan. Zij wilde niet medewerken aan de geweldige mystificatie, welke sir Johnson bedreef om geld te verdienen zij wilde zich niets te verantwoorden hebben ten opzichte van onschuldige slachtoffers en menschen, | |
[pagina 153]
| |
die naar de gehoorzaal van ‘the Academy for psychical research’ waren gedreven door de heiligste smart en het eerbiedwaardigst verlangen naar eenige kennis van het supra-materieele. Zij verliet New-York zoo spoedig mogelijk. Zij verlangde naar hare vrienden onder de behoeftigen van Parijs. Zij had, bovendien, kennis te maken met eenige bekende Parijsche occultisten van wie zij iets hoopte te leeren.
Den ganschen zomer, bleef zij zich voorbereiden. Zij werd lid van alle haar bekende genootschappen en vereenigingen van occultisten. Zij bezocht beroemde waarzegsters en somnambules; verwierf diploma's van ettelijke ‘sociétés magnétiques’, moest herhaaldelijk bedanken voor de eer, die spiritistische vereenigingen haar aanboden, om lid te worden van het bestuur. Hare psychische kracht wekte het enthoesiasme van alle kwakzalvers en de verbazing van alle geleerden, die zich met hypnotisme en suggestie bezig hielden. Zij werd bevriend met den sar Péladan, met Papus, met den goeden graaf Constantinus, die zich zoo | |
[pagina 154]
| |
gedwee laat misleiden door eenige kermis-magnetiseurs èn die, met eenen begaafden beeldhouwer en een paar heeren uit de groote, Parijsche wereld, ongeveer de eenige ‘geloovige’ is uit de heele ‘puységuriaansche’ Vereeniging. Maar, wie in Parijs te recht of ten onrechte wil bekend worden als iemand van beteekenis op eenig gebied, moet iets doen, waarover de ‘mondaine’ bladen kunnen spreken: eene geniale daad, eene groote dwaasheid: minstens iets, dat stof geeft voor een kroniekje. Daarom vatte Olga het plan op eene voordracht te houden in het zaaltje der rue T.... Magnus is de minst belachlijke en wetenschappelijk, de best voorbereide van alle moderne, Fransche occultisten. Zij zou zich, bovendien, niet uitlaten over hare gevoelens omtrent het occultisme als nieuw middel tot mystificatie en nieuw kleed voor een oud bijgeloof. Zij zou een onderwerp kiezen, dat evengoed in eene bijeenkomst van geschiedkundigen kon worden behandeld. Zij koos ‘De Heks’. Doch zij nam zich tevens voor bij de behandeling | |
[pagina 155]
| |
van haar onderwerp niets te zeggen, dat den heer Magnus zou kunnen tegenstaan. Hoe banaler haar opstel bleef, hoe beter. 't Was haar niet te doen om iemand onder hare aanstaande toehoorders te overtuigen, maar om van zich te doen spreken. Toch was zij zenuwachtig geweest, reeds toen zij haar voorstel kwam doen aan den president, toen zij dezen haar opstel voorlas en, hier en daar, door hem verlangde wijzigingen aanbracht. Zij vreesde Newsky. Waar was hij en wat mocht hij doen? Ging hij, naar Parijs teruggekeerd, bij hare kennissen rond om te vertellen welk eene treurige beroemdheid zij had te St. Petersburg en hoe zij daar - dochter van eenen nihilist - zich met helsch beleid wreekte op alle grooten, die werden tot haar aangetrokken door hare eigenaardige, schoonheid, haar genie als tooneelspeelster of door de haast ongelooflijke verhalen die, op de St. Petersburgsche sociëteiten, de ronde deden, verhalen, waarin zij werd afgeschilderd als eene bovennatuurlijk begaafde spiritiste, magnetiseerend en suggereerend de gevaarlijkste dingen; als de uitvindster van allerlei giftige spijzen en dranken en | |
[pagina 156]
| |
inspuitingen, als de profetesse der duivelen: Opium, Chloraal, Ether....? Zou Alexeï haar hebben begrepen? Zou hij haar kunnen ontmaskeren of alleen maar van haar vertellen die gewone lasterpraatjes, die al hare trouwe, Russische bezoekers reeds lang moesten hebben gehoord? Zij nam zich voor uiterst voorzichtig te zijn. Niemand mocht vermoeden dat zij gevaarlijk kon wezen, heel wat gevaarlijker dan kermis-hypnotiseurs en spiritisten, die ‘materialiseerden’. Magnus en de heeren der spiritistische vereenigingen beschouwden haar dan ook meer als eene nieuwsgierige ‘mondaine’, die, uit verveling, wat populaire werkjes over het occultisme had gelezen en thuis wat meer of minder belangwekkende voorstellingen gaf, dan als eene ‘priesteres der zwarte kunst’, eene ‘Goëtia’, naar zij wilde heeten voor het publiek. Toch had zij zich, toen zij wàs opgetreden in het kleine, maar volle zaaltje, een oogenblik laten medesleepen, laten overheerschen door dezelfde Macht, die haar voortzweepte in het kleine, St. Petersburgsche theater. Zoodra zij had gevoeld dat het | |
[pagina 157]
| |
publiek onder den indruk harer geheimzinnige kracht gekomen was, had zij zich niet meer volkomen meesteresse over zichzelve gevoeld. Niet met opzet, doch evenmin tegen haren wil, had zij die kleine schare gehypnotiseerd en, bij voorbaat, doen gevoelen iets van hetgeen Jean d'Alsace omtrent haren invloed had geschreven in zijn nijdig artikel. Haar succes was tè groot geweest. Zij zou zich voortaan onthouden van een altijd gevaarlijk optreden in 't openbaar. |
|