Goëtia
(1893)–Frits Lapidoth– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
als officier van gezondheid. Na bekomen vergunning van den tsaar, vestigde Kostroma zich als geneesheer te Charkow. Maar hij had een houten been en een verstijfden arm. De rijken en zelfs de gegoeden lieten zich, liever dan door den gebrekkigen man, behandelen door geneesheeren, die wat minder lichamelijk inkompleet waren. Kostroma moest zich vergenoegen met de armenpraktijk. Vóór dat het onheil hem overkwam, was de jonge officier getrouwd met een arm, zwak meisje, dat hij als student gekend en bemind had: bemind als echtgenoot reeds vóór het huwelijk. Olga was geboren eenige jaren voordat haar vader uittrok. Er had eene noodlottige vergissing plaats. Men berichtte mevrouw Kostroma dat haar man was gesneuveld. Zij werd krankzinnig van schrik. Toen Kostroma, uit het hospitaal ontslagen, thuis kwam, vond hij een uiterst zwak, zesjarig dochtertje en eene goedig-malende vrouw. Eene oude meid bestuurde het huishouden en had zich voorloopig met de opvoeding van Olga belast. Het gezin was arm. Kostroma kon slechts andere armen verzorgen. En, in zijn huis, kwamen hope- | |
[pagina 47]
| |
looze arbeiders van de ijzergieterijen en suikerfabrieken hunne brandwonden toonen en hunne verschroeide kelen; kwamen zij zich laten ausculteeren: die slachtoffers der Industrie, wier borsten hol klonken en wier magere wangen de longtering had roodgekust: gemerkt voor den haastig toesnellenden Bevrijder van die moderne slaven. En, uit den omtrek, kwamen havelooze moejiks bedelen om raad en medicijnen. Kostroma deed voor hen wat hij kon. Maar hij vermocht niet veel. Hij was zelf zoo arm. Zijn huis werd de woning en de caravanserail der ellende. Tot Kostroma kwamen de berooide studenten der hoogeschool uit Charkow. Zij waren ondermijnd. Ze hadden zich overwerkt. Zij waakten tè vele nachten achtereen. Deze trachtte iets te verdienen met adressen schrijven: duizend adressen voor eenige kopeken. Gene vastte, gelaten, een, twee dagen om zich het goedkoopste studie-boek te kunnen aanschaffen. En zij leefden, die studenten, als boeven en moordenaars leven. Want de politie verdacht hen, al waren ze onschuldig. | |
[pagina 48]
| |
De politie verdacht hen omdat ze arm waren en schrander. Arm en schrander! Wie dat is, móét immers wel samenzweren tegen die oude, middeleeuwsche, Russische maatschappij, welker arme leden alleen dit gewonnen hebben bij den ‘Vooruitgang’ dat men ze nù exploiteert zooals vroeger, maar zonder ze eten te geven. En die berooide studenten spraken met den goeden Kostroma, die zelf zoo veel verdriet had en zoo weinig kreeg van het gouvernement, dat hem had laten stukhakken. Zij klaagden hem hunnen nood. Zij werden zijne vrienden. Nu en dan, kwam er een nihilistisch zendeling te Charkow, een van die jonge mannen, die werden uitgezonden om te gaan ‘in het volk’. En zoo een zendeling trachtte dan te Charkow eene club te stichten. Hij bracht geld meê voor de eerste onkosten. Enkelen namen van dat geld; want ze voelden zich doodmoê van 't waken en vasten. Zij stichtten geene club; maar ze werden, door den zendeling, die hun geld had gegeven, opgeteekend als ‘broeders’. Ze wáren broeders van iedereen, die leed. | |
[pagina 49]
| |
En de arbeiders uit de ijzergieterijen en de werklieden uit de raffineerderijen kregen ook bezoek van die zendelingen, die ‘in het volk’ gingen en erlangden ook wat geld, waarna ze werden opgeteekend als ‘broeders’ van de nihilisten. Ze waren dan ook broeders van iedereen, die hen beklaagde en trachtte te helpen. De man, die ‘in het volk’ ging, moest maar voor hen denken. En dat deed hij. Olga werd, in dien tusschentijd, een groot meisje; een jong-meisje, welhaast. Zij had nooit anders gekend dan ellende. Zij was opgegroeid tusschen eenen verminkten vader en eene zachtzinnig-malende moeder. De oude meid bracht ook al geene vroolijkheid in huis. De arme studenten alléén vertegenwoordigden voor haar wat levenslust nog, wat moed en vertrouwen in de toekomst. In haar vaders huiskamer, plachten zij, 's avonds, liggend op en om de kachel, rookend hunne sigaretten van slechte regie-tabak, te redeneeren over maatschappelijke toestanden, over de vrijheid in 't Westen en het despotisme in 't Oosten, over hunne lievelingsdichters en geliefkoosde schrijvers. Soms, nam een hunner een mooi boek meê, | |
[pagina 50]
| |
een boek, dat verboden was in Rusland. En hij las daaruit voor, met halver stem; nu en dan in de reden gevallen door Kostroma, den door den staat gepensionneerden invalide, die schuchter opmerkte: ‘Nikolaas, wat de schrijver daar zegt, is tegen den staat, jongen. En wij mogen hem niet gelooven.’ ‘We mogen hem niet gelooven!’ Dat was zoo natuurlijk, als Kostroma dat zei: die monsterachtigheid. Want zij mochten niet gelooven wat een Nekrassow of een Dostojewsky hadden bewezen! Maar Olga geloofde toch. En zij hechtte zich aan die arme studenten, die voor haar levenslust en hoop vertegenwoordigden en zij ging óók studeeren aan de universiteit van Charkow, geholpen door al die jonge mannen, die zoo bevriend waren met dokter Fédor Kostroma. Geholpen door haren vader en door Stephan Dourow, haar besten kameraad uit het troepje, studeerde Olga nu in de medicijnen. Maar, zij haalde van alles in haar jong kopje. Zij was zoo vlug en het leeren werd haar zoo gemakkelijk gemaakt! | |
[pagina 51]
| |
Stephan Dourow was dichter. Hij verhief Olga tot zijne Muze en maakte voor haar heel onschuldige verzen, in den trant van Poutschkien's Byroniaansche minneliederen, maar zonder diens gloed: heel huiselijk-romantisch. En zij droeg zijne verzen voor met groot talent, alsof zij tooneelspeelster geboren was. Olga's moeder stierf, uitgeput. De jonge vrienden van dokter Kostroma gaven, samen, op het graf een houten kruis, waaraan een armoedig ikoon hing. Zij hadden daarvoor edelmoedig gevast. Toen Stephan Dourow Olga kwam troosten, vroeg hij of ze zijne vrouw zou willen worden, als hij wat ging verdienen. Maar Olga zei: ‘Stephan Dourow, ik zal later misschien zelf wat gaan verdienen. Als we getrouwd waren, zou ons huishouden daarvan moeten hebben. En alles komt mijnen vader toe. Wij zijn te arm om gelukkig te wezen, Stephan, mijn goede vriend.’ Toen hadden ze, hand in hand, zitten schreien. Dourow maakte, na dien dag, geene minneliederen meer voor Olga. Maar hij zwoer over haar te zullen waken, als zij haar vader ook mocht ver- | |
[pagina 52]
| |
liezen of als die nòg armer mocht worden dan hij reeds was. Dit kon nog gebeuren. Om de eene of andere reden, zou de Regeering kunnen intrekken het pensioen, dat zij betaalde aan den man, dien zij had laten verminken. Daarvan waren voorbeelden te veel. Zoo verliep een treurig jaar.
De arme studenten, die aan huis kwamen bij dokter Kostroma, hadden geld aangenomen van eenen nihilistischen zendeling. De arbeiders der ijzergieterijen en suikerfabrieken hadden geluisterd naar den man, die in het volk was gegaan. En, studenten en arbeiders spraken veel over Kostroma en diens dochter. Zij noemden hen hunne beste vrienden, hunne weldoeners. De politie vatte den zendeling; stelde een onderzoek in naar den geest der studenten en werklieden van Charkow; hoorde van de populariteit, waarop de verminkte Fédor Kostroma fier was en de spieën vernamen dat de armendokter nooit bij gegoede en gezeten burgers van Charkow aan huis kwam. Zij leidden daaruit af dat Kostroma het | |
[pagina 53]
| |
hoofd was van eene samenzwering. De Russische politie heeft wel op dwazer gegevens gebouwd. En, op eenen winternacht, werd Fédor, Wassili-jéwitsch Kostroma opgelicht en weggevoerd. Olga snelde naar het hotel, waar Dourow woonde op een dakkamertje. Het hotel werd bewaakt door politieagenten. De eigenaar, doodelijk ontsteld, deelde haar mede hoe Stephan Dourow, met vijf zijner vrienden, was gevat en weggevoerd. Niemand wist waarheen. Zij zouden zeker niet te Charkow terecht staan, maar, te gelijk met andere nihilisten, worden gevonnisd te St. Petersburg. Toen begon voor Olga het verschrikkelijke tijdperk, waarop Jean d'Alsace zoo geestig had gezinspeeld. Zij moest eten. Zij wilde zooveel doenlijk te weten komen omtrent het lot van haren vader. Daartoe zou zij naar St. Petersburg moeten gaan. Maar hoe? Zij had geen tien roebels in huis! In Charkow, waren talloos veel arme, vrouwelijke studenten, jonge meisjes, die voor een akte-examen studeerden, dochters van onbemiddelde ambtenaren, onderwijzers en dergelijke kwalijk betaalde dienaren van den staat. Die allen boden zich bij gegoede | |
[pagina 54]
| |
families en bij de directies van particuliere scholen aan om les te geven, kinderen te helpen bij 't maken van hun schoolwerk.... Niemand zou de dochter van eenen verdachte willen gebruiken. Olga zocht nochtans naar eene betrekking. Maar het was wel, zooals zij dacht. Niemand wilde haar aan werk helpen. Toen herinnerde zij zich dat Stephan Dourow hare stem en hare voordracht had geprezen. Misschien zou een tooneeldirekteur.... Zij huiverde (van het denkbeeld, maar het werd toch tot plan. Zij meldde zich aan bij de directie van een klein theater. Men liet haar wat voordragen en was tevreden. Maar zij kende geene enkele rol. Zóó kon de direkteur haar niet gebruiken. Hij zond haar naar een agentschap. Daar werd zij geëngageerd, onder voorwaarde dat zij naar St. Petersburg zou gaan om op te treden in alle rollen, die men haar zou willen geven. Olga nam het voorstel aan en verbond zich voor een jaar. Met een troepje vuile kerels en gemeene meiden, werd zij in een derdeklas rijtuig geladen. Dagen en nachten, spoorde men door. De St. Petersburgsche correspondent van het agentschap te Charkow ontving haar iets vrien- | |
[pagina 55]
| |
delijker dan hij de anderen bejegende, huurde eene vrij goede kamer voor haar in een hotel, vroeg naar mede ten eten. En Olga was duizelig van den honger. Maar zij at met den man alleen op een klein hotelkamertje. Hij wilde haar slechten champagne laten drinken. Onder het dessert, omarmde hij het meisje. Toen het, helaas gewone tooneel tusschen den kwaadaardigen direkteur en het beleedigde kind. De gewone brutale raadgevingen, de gewone bedreigingen, daarna. Maar zij was te schrander en zij had te veel talent om door den man achteraf gezet te worden. Niettegenstaande zijne woede, gaf hij haar eene goede rol. Enkele maanden na haar debuut in het kleine theater, was zij bekend bij de kunstliefhebbers, werd haar naam genoemd in de dagbladen, gingen de heeren en dames uit de groote wereld de veelbelovende, jonge ‘tragédienne" hooren. Een bejaard kritikus gaf haar raad, liet haar studeeren; want Olga speelde zooals het viel, zeer ongelijk, en er viel heel wat aan te merken op hare houding en hare gebaren. Hare vrienden onder de critici moesten, toen hun eerste enthoesiasme | |
[pagina 56]
| |
over was, erkennen dat hunne beschermelinge, ofschoon geniaal, op een groot tooneel, met degelijke kunstenaars optredend, zou kunnen worden uitgefloten. Dit deed echter niets af tot haren roem. Men ging haar zien als curiositeit. De dames vonden het alleraardigst te worden gebracht naar eene achterbuurt van St. Petersburg, naar een theater, waar bijna uitsluitend winkelbedienden en huisknechts kwamen, waar ouderwetsche Russische of uit het Fransch en Duitsch vertaalde stukken werden vertoond. Bovendien, bezat Olga reeds die niet nader te omschrijven aantrekkingskracht, die deed denken aan magnetisme der ziel. Zij hypnotiseerde al die geblaseerde dames en heeren. En de rollen, die zij vervulde in ‘de Weezen,’ in ‘Menschenhaat en Berouw,’ in ‘De Vondelinge’ en dergelijke drama's, schenen niet belachelijk meer, nu zij ze speelde. Want er was niet alleen genialiteit in haar spel, er was iets waars in hetgeen zij weêrgaf: het maatloos verdriet was echt; hare tranen waren echt en hare wanhoop was 't, die zij vertolkte. Zij studeerde. Zij trachtte ook iets naders te | |
[pagina 57]
| |
weten te komen omtrent haren vader. Zij las alle dagbladen. Maar die couranten spraken van hare jonge vermaardheid, niet van haren rouw. 's Avonds, tusschen de bedrijven, kwamen enkele heeren uit de groote wereld haar bezoeken. Ze brachten haar bloemen. Zij beloofden juweelen. Zij vroegen Olga met hen te soupeeren. Zij beleedigden haar met eenen grijnslach om de bloedlooze lippen. De direkteur spoorde haar aan om hunne uitnoodigingen niet altijd af te wijzen. En Olga, door den omgang met de andere artiesten, vooral door die gedwongen gesprekken met hare bewonderaars, leerde iets kennen van het leven, waarvan zij te Charkow, te midden dier arme, zachtzinnige en eerbiedige studenten, het bestaan niet had vermoed. O, dàt wilden zij dus van haar, die St. Petersburgsche, rijke heeren? Daarom was het te doen? En alle andere actrices, met wie zij zoo innig medelijden had, benijdden haar dáárom: omdat zij de minnares kon worden van een hersenloos millionnair? Helaas! Misschien zou een dier heeren iets kunnen doen | |
[pagina 58]
| |
voor haren armen vader. Wie weet? Alles wat zij zou kunnen geven, behalve hare eer, zou zij ten offer brengen. Alles, behalve hare eer, dat wil zeggen: haar fijn gevoel, hare reinheid van gedachten, haar maagdelijk niet-weten en niet-gezien hebben van 't vuilste: ontucht om geld. Zij was reeds gedwongen geworden komedie te spelen op de planken; zij zou nu nog komedie moeten spelen in cabinets particuliers. Zij had talent voor het een. Zij zou genie voor het ander aan den dag leggen. Toen werden de prinsen en graven, waarvan het krioelt in St. Petersburg, vriendelijk ontvangen in Olga's loge. Toen was zij voorkomend voor die adellijke ossenkoopers met millioenen. Toen leerde zij lachen om de platte aardigheden van prins Die en leerde zij kussen den hersenloozen graaf Zoo. Sedert, kon men Olga meê te soupeeren krijgen. En men nam haar mede te soupeeren: alleen of met andere vrouwen. Men gaf haar diamanten; men gaf haar paarden en rijtuigen. Zij was in de mode. Maar, geen dier groote heeren durfde volhouden | |
[pagina 59]
| |
dat zij iets meer voor hem was geweest dan eene dolvroolijke vriendin voor éénen avond. De meesten erkenden dat lachend, omdat zij schaterlachend had geweigerd, voorgevend dàt banaal te vinden en gedemodeerd. Bovendien, bij nadere kennismaking, had Olga iets dat hen verontrustte. Zij vroeg aan haren geleider, soms midden in eene lachbui, of hij eenigen invloed had op den minister van Justitie. Dat bekoelde menigeen. Men wist weldra dat haar vader gevangen zat wegens nihilisme. Zij moest haren aanhang hebben en 't was dus voorzichtig niet te ver te gaan. Olga beheerschte al die heeren uit de groote, St. Petersburgsche losbollenwereld. Zij hypnotiseerde ze; zij kon hen laten doen wat zij wilde: zij kon zich op hen wreken naar hartelust. O, die onbeschaafde, hartlooze rijkaards, die meenden haar te kunnen beleedigen omdat zij arm was en onbeschermd! Geen hunner had haar straffeloos laten spelen voor dolvroolijke soupeuse! Zij was begonnen haren vader en hare vrienden te wreken. Dat al meer groote heeren verslaafd raakten aan de morphine, aan chloraal, aan ether; | |
[pagina 60]
| |
dat déze was gaan drinken tot zijnen ondergang in een vreeselijk delirium-tremens; dat gene zenuwzwakke was gaan lijden aan toevallen.... dat alles had zij bewerkstelligd. Onder de onzinnig-weelderige soupers, die zij bijwoonde, leerde zij het Pravaz-spuitje hanteeren, liet zij met ether aangezette dranken proeven, hypnotiseerde zij, suggereerde zij. En, die waren gekomen om te joelen, eindigden met verstijfd te staan op haar bevel of te ijzen bij de suggestie-tooneelen, die zij organiseerde. Hare reputatie won daardoor nog. Het was eene curiositeit met deze tragische tragédienne te soupeeren. Niemand vroeg haar meer alléén. Men organiseerde, op haar aandringen, kleine partijtjes, waar de gevaarlijkste dwaasheden werden toegejuicht door Olga Kostroma. Zij zette aan tot eten van de onverteerbaarste gerechten, die zij uitdacht en die door haar in de mode kwamen. En als, na zulk een orgie, een der heeren, hoewel half bedwelmd al van den wijn, aarzelde zich den eersten Pravaz-naaldprik te geven of de eerste teug samengesteld gif te drinken, stond Olga op. Dan vlamden hare oogen, dan glimlachte zij honend. | |
[pagina 61]
| |
‘De prins is bang, heeren!’ En haar slachtoffer drukte het naaldje door zijne huid of dronk zijn vruchtensap met ether. Niemand beleedigde haar nu meer. Zij was eene specialiteit geworden: eene specialiteit, zooals Parijs er nog geene had onder de soupeuses van het Café Anglais en -Riche en -de Paris.... St. Petersburg had een genre uitgevonden en was daar trotsch op. Men gaf honderden roebels om zulk een eind'-eeuwsch soupertje met Olga bij te wonen. In plaats van de oude, erotieke gewaarwordingen, bezorgde zij dien geblaseerden sensaties van geheel anderen aard. En die sombere leegloopers dachten, als zij zich door haar lieten beheksen, aan de decadentie der Romeinen en de zoo uiterst samengestelde dwaasheden, die de ontzenuwde nazaten van een heldenvolk hadden gedroomd en - verwezenlijkt. Doch, er waren acht maanden zoo verloopen en Olga wist nog niets omtrent haren vader. Toen maakte zij kennis met den zoon van een der invloedrijkste ministers, met Alexeï Newksy, een jong mensch van even dertig jaar, die al eens, | |
[pagina 62]
| |
op verzoek van zijnen vader, naar een landgoed in Kaukasië verbannen was geweest. Newsky bleek haar een romanesk man, wat naïef en een der weinige oprechte bewonderaars van haar dramatisch talent. Onder de heeren, die haar het hof maakten, was hij de minst antipathieke. Zij liet hem begaan. Zij was juist geëngageerd aan het ‘Kleine theater’. Hij beloofde Olga alles te doen wat in zijn vermogen was om haar debuut schitterend te doen zijn. Zij liet hem voor haar intrigeeren. Zij vroeg hem niet deel te nemen aan hare ‘eind-eeuwsche’ soupers. Newsky was geschikt voor werktuig; het zou dus onverstandig wezen een slachtoffer van hem te maken. Zij nam eene uitnoodiging van hem aan. Zij ging gedwee met den geliefden verkwister uit sledevaren. Zij liet zich door hem in de armen nemen, onderweg, en dronk champagne met hem in eene groote restauratie in den omtrek van St. Petersburg, waar de ‘jeunesse dorée’ pleegt heen te arren, in den winter, 's avonds, met fakkellicht. En, teruggekomen in de stad, stond zij hem toe met haar een kop thee te drinken in het nieuwe hotel in de straat Gorokhowaja, dat een harer | |
[pagina 63]
| |
slachtoffers voor haar had laten bouwen en meubileeren. Toen zij alleen waren en Newsky zich gedroeg zooals alle anderen, in 't eerst, zich hadden gedragen, speelde zij eenen aanval van wanhoop. Zij vertelde den jongen man alles omtrent hare jeugd en omtrent haren vader; wierp zich voor hem op de knieën, kuste zijne handen. Hij moest haren vader redden en dan.... Olga glimlachte, veelbelovend. En zij bleef zachtkens doorschreien met het blonde hoofd op Newsky's knieën. De jonge man zwoer alles wat zij hem had willen laten beloven. Drie dagen later, wist zij dat Fédor, Wassilijéwitsch Kostroma, eenige weken na zijne inhechtenisneming, in de gevangenis overleden was. Een tijd lang, vreesde men dat de jonge tragédienne krankzinnig zou worden. Maar zij werd beter. Zij debuteerde, op haar nieuw tooneel, met ongehoord succès.... Olga Kostroma, de Klein-Russische, had gezworen haren vader te wreken. De Regeering had hem laten verminken. De Regeering had zijne vrouw krankzinnig gemaakt. De Regeering had hem met | |
[pagina 64]
| |
zijn gezin doen verhongeren te Charkow. De Regeering had hem doen gevangennemen, onschuldig. De Regeering had hem doen omkomen van ellende in een of ander kerkerhol van St. Petersburg. Maar wat was dat: de Regeering? Was die wel iets anders dan het werktuig der grooten en rijken in Rusland: de geweldige Pers, waaronder moujiks en arbeiders, kleine burgers en kleine ambtenaren langzaam werden doodgedrukt naar geest en lichaam, ten behoeve der schaamtelooze millionnairs: prinsen en graven, die van deze Pers gebruik maakten en die draaiden aan de schroef? Zij deden niets, die rijkaards, niets dan persen en zwelgen. Toen was het of zij een verbond met Satan had gesloten: met den gedienstigen vriend der onderdrukten. Zij zou voortaan leven voor hare wraak en voor het welzijn der moderne slaven. Zij zou ruïneeren en ondersteunen, dooden en doen genezen. Zij zou leven met eene gewapende hand in de wereld der grooten; met eene gevulde hand in de wereld der kleinen. En Olga hervatte hare, te Charkow reeds begonnen studiën over het occultisme. In oude | |
[pagina 65]
| |
tooverboeken, die zij vond in de St. Petersburgsche Bibliotheek, leerde zij wat astrologie, wat chiromancie. Zij zocht wat anders nog. Zij wilde hare aanbidders leiden in het doolhof der eeuwig-menschelijke raaskallerij; hen verbazen door wat nieuw voor hen wezen moest, hen leiden van de lichamelijke uitspattingen naar de zooveel gevaarlijker uitspattingen der verbeelding. En geene studie viel haar te moeilijk; geen bedrog scheen haar onmogelijk. Zij had immers, in zichzelve, die verschrikkelijke macht, waarover de toovenaars door alle eeuwen heen hebben beschikt, die een Charcot kan gebruiken, maar niet verklaren. Psychische kracht of dierlijk magnetisme, die macht bestond en bestond in haar, Crookes kon er zich om compromitteeren als geleerde; Mesmer had er zich rijk meê gegoocheld. Zij zou er zich mede wreken. En die macht was, voor hare vijanden, gevaarlijker dan de bommen der nihilisten waren. Hare slachtoffers zouden zich niet beklagen, integendeel. Zij zou geene ledematen wonden, maar zielen krenken. Goëtia zou ze wezen: priesteres der zwarte kunst. |
|